ECLI:NL:GHDHA:2024:712

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
BK-23/58
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft [Y] B.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin het griffierecht van € 548,00 niet was betaald. De Heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer had een betalingsherinnering verzonden, maar [Y] betwistte de ontvangst daarvan. Het Hof heeft vastgesteld dat de betalingsherinnering op 7 maart 2023 is afgehaald en dat [Y] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze niet heeft ontvangen. Het Hof oordeelt dat de indiener van het hogerberoepschrift griffierecht verschuldigd is en dat het niet tijdig betalen van dit griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De argumenten van [Y] over betalingsonmacht en de geldigheid van de volmacht zijn door het Hof verworpen. Uiteindelijk verklaart het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/58

Uitspraak van 5 maart 2024

in het geding tussen:
[Y] , beweerdelijk namens
[X] B.V.,gevestigd te [Z] , belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 december 2022, nummer SGR 21/5891.

Procesverloop in hoger beroep

1.1.
[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
[Y] heeft op 23 november 2023, 8 december 2023, 9 januari 2024 en 23 januari 2024 nadere stukken ingediend. De Heffingsambtenaar heeft op 9 januari 2024 een nader stuk ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 januari 2024. [Y] is verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 1 februari 2023 is een nota griffierecht verzonden aan het adres van [Y] : [postadres] . De nota griffierecht vermeldt onder meer:
“U heeft een beroepschrift ingediend.
In verband daarmee is een griffierecht verschuldigd van € 548,00. Het bedrag moet uiterlijk op 01-03-2023 zijn bijgeschreven op rekening: (…)
Als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, kan uw beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard; dat wil zeggen dat uw beroepschrift niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen.
(…)”
2.2.
De betalingsherinnering ter zake van de eerder verzonden nota griffierecht is op 2 maart 2023 per aangetekende post verzonden aan het voornoemde adres van [Y] . De betalingsherinnering vermeldt:
“Uit onze administratie blijkt dat u nog niet heeft voldaan aan mijn uitnodiging om het griffierecht te betalen. Het nog te betalen bedrag is € 548,00.
Ik deel u nu mee dat u het bedrag binnen vier weken na dagtekening van deze brief moet hebben overgemaakt op rekening: (…)
Als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt op de genoemde bankrekening, loopt u het risico dat uw beroepschrift niet ontvankelijk verklaard wordt. Hierna krijgt u geen nieuwe gelegenheid om het griffierecht te betalen.
(…)”
Blijkens door de griffier bij PostNL ingewonnen en aan het dossier toegevoegde informatie is deze betalingsherinnering op 7 maart 2023 afgehaald bij een PostNL-punt en is voor ontvangst getekend.
2.3.
Uit de administratie van het Hof blijkt dat het verschuldigde griffierecht van € 548 niet is voldaan.
2.4.
Bij aangetekende brief van 12 januari 2024 heeft het Hof [Y] gewezen op de bij het ingestelde hoger beroep geconstateerde verzuimen. De brief vermeldt, voor zover relevant in hoger beroep, het volgende:
“Het Hof heeft geconstateerd dat in de bovenstaande zaak een op uw naam gestelde machtiging van alle natuurlijke personen die daartoe gezamenlijk bevoegd zijn in het dossier ontbreekt. Ook zijn de KvK-uittreksels incompleet, omdat het KvK-uittreksel van [A B.V.] ontbreekt. Ook is het verschuldigde griffierecht niet voldaan. Op de zitting van 24 januari 2024 zal daarom alleen de ontvankelijkheid van het hoger beroep worden behandeld.”
2.5.
Bij brief 22 januari 2024, ingekomen bij het Hof op 23 januari 2024, heeft [Y] als volgt gereageerd:
“Ik voeg (nogmaals) bij kopie van een uittreksel van [A B.V.] plus van de volmacht. (…)”
Als bijlage bij de brief is, voor zover in hoger beroep van belang, een afschrift van het KvKuittreksel van [A B.V.] gevoegd.

Beoordeling van het hoger beroep

Beroep op betalingsonmacht
3.1.
Aangezien geen gegevens over het inkomen en het eventuele vermogen van belanghebbende zijn ingediend, kan niet de conclusie worden getrokken dat belanghebbende niet tot betaling van het griffierecht in staat was.
Ontvankelijkheid in hoger beroep
3.2.
Op grond van artikel 8:41, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 8:108 en 8:109, Awb, wordt van de indiener van het hogerberoepschrift griffierecht geheven. De termijn voor betaling van het griffierecht bedraagt vier weken, welke aanvangt met ingang van de dag na die van verzending van de nota griffierecht. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, wordt het hoger beroep nietontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.3.
[Y] stelt dat voor de indiening van een verzoek een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit (artikel 8:88 Awb) op grond van artikel 8:94, lid 2, Awb geen griffierecht is verschuldigd. Het Hof kan belanghebbende daarin niet volgen. De uitzondering van artikel 8:94, lid 2, Awb geldt voor zover hier van belang alleen indien het verzoek wordt gedaan
gedurendehet hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit (artikel 8:91, lid 1, Awb) en dus niet bij het
instellenvan hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit. De vrijstelling van griffierecht voor het verzoek om schadevergoeding geldt dus slechts indien dit een bijkomend verzoek is tijdens een (hoger) beroep, waarvoor reeds griffierecht is verschuldigd. Hiermee wordt voorkomen dat nogmaals griffierecht moet worden betaald (Kamerstukken II 2010/11, 32 621, nr. 3, p. 53).
3.4.
Het verschuldigde griffierecht is niet voldaan (2.3). Vast staat dat [Y] in de betalingsherinnering is gewezen op de mogelijkheid dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig is overgemaakt.
3.5.
[Y] stelt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, omdat hij de betalingsherinnering niet heeft ontvangen. [Y] voert daarvoor aan dat de handtekening die onder het kopje ‘ontvanger’ op de van PostNL ontvangen zendingsgegevens van ‘Track & Trace’ is geplaatst voor de ontvangst van de betalingsherinnering, niet van hem is.
3.6.
Het Hof stelt voorop dat de verzending van een stuk per post het vermoeden rechtvaardigt van ontvangst van dit stuk op het daarop vermelde adres. Nu [Y] de ontvangst van de door het Dienstencentrum Rechtspraak verzonden betalingsherinnering betwist, ligt het op zijn weg om dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat hij aannemelijk maakt dat het stuk niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen [Y] aanvoert de ontvangst of aanbieding van het stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld (vgl. HR 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:705, BNB 2021/97).
3.7.
De door de griffier bij PostNL ingewonnen informatie rechtvaardigt het vermoeden dat het poststuk met betalingsherinnering op 7 maart 2023 op regelmatige wijze is aangeboden op het PostNL-punt waar de postbus van [Y] , zoals hij ter zitting heeft bevestigd, zich bevindt.
3.8.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [Y] het poststuk met de betalingsherinnering heeft afgehaald bij het PostNL-punt. Tijdens de zitting van het Hof is een kopie van de ‘Track & Trace’-gegevens van PostNL aan [Y] verstrekt. Hieruit volgt dat de handtekening voor de ontvangst van het poststuk is geplaatst op 7 maart 2023 om 8:40 uur. Dit komt overeen met de gang van zaken die door [Y] ter zitting is geschetst. Hij heeft verklaard dat hij iedere ochtend rond 08.30 uur zijn post ophaalt bij het PostNLpunt. Voordat hij zijn post ontvangt dient [Y] , naar hij ter zitting heeft gesteld, ten overstaan van een medewerker van de Primerawinkel waar zijn postbus zich bevindt, zich te legitimeren, waarna hij op een digitaal scherm tekent voor ontvangst.
3.9.
Het Hof ziet daarom geen reden eraan te twijfelen dat [Y] , en niet een ander, heeft getekend voor de ontvangst van de betalingsherinnering. Daarbij neemt het Hof tevens in aanmerking dat de aangetekende betalingsherinnering niet is terugontvangen door het Hof. De stelling dat het uiterlijk van de handtekening/paraaf op de kopie van de ‘Track & Trace’-gegevens van PostNL afwijkt van de handtekening/paraaf die [Y] op al zijn ingediende dossierstukken zet, maakt voormeld oordeel niet anders. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het praktisch onmogelijk is om op het kleine digitale scherm van PostNL een gelijkende handtekening/paraaf te zetten.
3.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hoger beroep op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk. De vraag of een geldige volmacht is verstrekt behoeft geen beantwoording.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, Chr.Th.P.M. Zandhuis en A.P. BliekMonsma, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.