ECLI:NL:GHDHA:2024:780

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.335.716-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over gevangenisregime en faciliteiten voor gedetineerde

In deze zaak heeft [appellant], thans gedetineerd, vorderingen ingesteld bij de voorzieningenrechter met betrekking tot het strenge regime dat voor hem geldt in voorlopige hechtenis en het gebrek aan faciliteiten. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen deels afgewezen en [appellant] voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de gewijzigde vordering in hoger beroep af. De zaak betreft de rechten van gedetineerden en de mogelijkheden om hun verdediging te voeren terwijl zij onderworpen zijn aan de regels van de penitentiaire inrichting. Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] niet ontvankelijk zijn, en dat de maatregelen die zijn opgelegd door de directeur van de PI Leeuwarden in overeenstemming zijn met de geldende veiligheidsregels. Het hof concludeert dat de vorderingen van [appellant] niet slagen en bevestigt de beslissing van de voorzieningenrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.335.716/01
Zaaknummers rechtbank : C/09/651113/ KG ZA 23-722 (zaak I)
C/09/653046/ K G ZA 23-726 (zaak II)
Arrest in kort geding van 21 mei 2024(bij vervroeging)
in de zaak van
[appellant],
thans gedetineerd in de [PI],
appellant,
advocaat: mr. W.B.O. van Soest, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend in Den Haag,
verweerder,
advocaat: mr. J. Perenboom, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en Staat.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] heeft diverse vorderingen ingesteld bij de voorzieningenrechter. Deze hebben alle als strekking dat het strenge regime dat voor hem geldt in voorlopige hechtenis wordt beëindigd dan wel verlicht en dat hem meer faciliteiten ter beschikking worden gesteld. Dit alles heeft te maken met zijn keuze om zelf de verdediging in zijn strafzaak te voeren. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen deels afgewezen en heeft [appellant] voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen.
1.2
Het hof is het daarmee eens en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 1 december 2023, met daarin opgenomen de grieven, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 8 november 2023;
  • de memorie van antwoord van Staat, met bijlagen.
2.2
Op 16 april 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [appellant] heeft daarbij, met instemming van het hof en akkoordbevinding van de Staat, zijn (hierna te bespreken) eis gewijzigd en nog een aantal producties overgelegd. [1] Ook de Staat heeft nog een productie overgelegd. [2] Partijen hebben de zaak vervolgens toegelicht, de Staat mede aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De feiten in het vonnis zijn erkend, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
3.2
Zakelijk weergegeven gaat het om het volgende.
3.3
[appellant] (een neef van [A]) heeft in voorarrest gezeten van 20 november 2019 tot 21 april 2021 in verband met verdenking van (poging tot) zware mishandeling en betrokkenheid bij de voorbereiding van de moord op advocaat Derk Wiersum (de gevoegde onderzoeken Buizerd en Pulheim). In die periode heeft [appellant] op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (hierna:
GVM-lijst) [3] gestaan, aanvankelijk met risico ‘verhoogd’ en later met risico ‘hoog’. De voorlopige hechtenis van [appellant] in het onderzoek Buizerd is op 20 april 2021 geschorst, omdat werd voorzien dat de inhoudelijke behandeling nog lang op zich zou laten wachten.
3.4
[appellant] is op 21 april 2023 (twee jaar na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in het onderzoek Buizerd) aangehouden op verdenking van handel in verdovende middelen en deelneming aan een criminele organisatie (hierna: de strafzaak of de zaak Heywood). De zaak Heywood heeft parketnummer 71/243492-21. [appellant] voert in deze zaak zijn eigen verdediging. [appellant] zit sindsdien in voorarrest; en wel tot 2 november 2023 in de zaak Heywood en daarna (opnieuw) in de zaak Buizerd.
3.5
[appellant] is, na advies van het Operationeel Overleg (hierna:
OO) van 10 mei 2023, door de selectiefunctionaris (hierna: SF), die ook deel uitmaakt van het OO, geplaatst op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (hierna: GVM-lijst) met status ‘hoog’. Hierbij zijn als criteria gehanteerd C (liquidatiedreiging) en E (ondermijning), gebaseerd op profielrapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt van de Politie en het Openbaar Ministerie (hierna:
GRIP) van 2 en 3 mei 2023 en op informatie uit de PI. [appellant] verbleef aanvankelijk in de PI Vught. Op 4 mei 2023 is hij door de SF overgeplaatst naar de PI Leeuwarden. Daar is hij door de directeur geplaatst op de Afdeling Intensief Toezicht (hierna
AIT)
3.6
In het OO-verslag van 10 mei 2023 is vermeld wat in het vonnis is weergegeven bij 2.4. Zakelijk weergegeven staat in dat verslag het volgende:
(a) Uit de GRIP-rapporten van 2 en 3 mei 2023 blijkt dat [appellant] op basis van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (
TCI)is aangehouden op 21 april 2023 op verdenking van deelname aan een criminele organisatie en handel in verdovende middelen. Volgens deze informatie is [appellant] een belangrijk persoon binnen de organisatie van [A] en [B]. Hij is verantwoordelijk voor het regelen van spotters en hitters, die worden ingezet bij de voorbereiding en uitvoering van een liquidatie. Hij regelt dat blokken cocaïne binnen de organisatie worden uitgedeeld. [appellant] beheert een deel van het crimineel verdiende vermogen en is volledig van alles op de hoogte. Betrokkene is nog steeds verdachte in het onderzoek Pulheim (moord op advocaat Derk Wiersum).
(b) Blijkens informatie van de PI heeft [appellant] vanaf 21 april 2023 tot en met 2 mei 2023 in Vught in alle beperkingen gezeten. Er is veel media en publieke aandacht rondom zijn aanhouding wat de orde en veiligheid ernstig kan verstoren en invloed kan hebben op zijn eigen veiligheid. Momenteel verblijven meerdere familieleden van [appellant] in detentie. In november 2022 is een anonieme melding (hierna:
MMA-melding) geweest dat [C] die momenteel vast zit in de PI Arnhem wil ontsnappen en hulp zou krijgen van [appellant]. Betrokkene gaat zijn eigen verdediging doen om te bezien hoe hij vanuit die methode zaken kan afdwingen en ondermijnen. Dit is een zware belasting voor de inrichting. Het lijkt erop dat hij van plan is zijn gedrag dat hij tijdens zijn vorige detentie ten toon spreidde voort te zetten. Gelet op de positie die hij inneemt in het
CSV (criminele samenwerkingsverband) en de strafzaak Pulheim is sprake van een voorstelbare liquidatiedreiging. Daarbij heeft betrokkene geld, macht en middelen, hetgeen maakt dat ontsnappingsgevaar aannemelijk is.
3.7
[appellant] heeft in mei 2023 met het oog op het voeren van zijn eigen verdediging in de zaak Heywood aan de directeur van de PI Leeuwarden onder meer gevraagd om een mobiele telefoon en/of een laptop met internetverbinding. De directeur heeft dit geweigerd. De directeur heeft op 26 mei 2023 aan [appellant] maatregelen opgelegd wegens zijn GVM-status (hoog). Onderdeel hiervan is dat [appellant] dagelijks maximaal 10 minuten mag telefoneren
(telefonische contacten met zijn advocaat vallen daar niet onder). [appellant] heeft zich tevergeefs beklaagd over dit belmaximum en over de weigering van internetfaciliteiten, zowel bij (i) de beklagcommissie van de PI Leeuwarden op grond van artikel 60 Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw), (ii) de voorzitter van de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) op grond van artikel 66 Pbw alsook – wat betreft de weigering van internetfaciliteiten – (iii) bij de strafrechter. De strafrechter heeft wél andere verdedigingsfaciliteiten toegestaan (zie overweging 3.9).
3.8
De strafraadkamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle (hierna: rechtbank Zwolle), heeft op 24 mei 2023 het verzoek van [appellant] tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis afgewezen. Ten aanzien van de bezwaren van [appellant] omtrent het niet behoorlijk kunnen voeren van zijn eigen verdediging heeft de rechtbank overwogen:
“Voorts merkt de rechtbank (…) op dat verdachte niet dezelfde middelen als een advocaat kunnen worden geboden door de beperkingen die inherent zijn aan verblijf in detentie. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte elk moment kan terugkomen op zijn beslissing zijn eigen verdediging te voeren en alsnog ervoor kan kiezen om toch een beroep te doen op rechtsbijstand.”
3.9
De strafkamer van de rechtbank Zwolle heeft op de pro-formazitting van 18 juli 2023 het verzoek van [appellant] om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Deze beslissing is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep gehandhaafd.
Daarnaast heeft de strafkamer van de rechtbank omtrent de door [appellant] gevraagde verdedigingsfaciliteiten op 18 juli 2023 het volgende overwogen:
“Recht op faciliteitenArtikel 6 EVRM en artikel I4 IVBPR geven een verdachte het recht op tijd en faciliteiten dat houdt echter niet in dat verdachte ongelimiteerd recht zou hebben op een laptop met toegang tot jurisprudentie en wetgeving en dergelijke, een afgeschermde telefoonlijn en een e-mailadres. Verdachte is gedetineerd en dat houdt in dat verdachte zich moet voegen naar de huis- en veiligheidsregels van de penitentiaire inrichting. De rechtbank geeft de officier van justitie de opdracht om zodra het eindproces-verbaal gereed is dit digitaal dan wel op papier te verstrekken vóór I3 september 2023. Ook moeten de officieren van justitie verdachte de beschikking geven over de meest recente druk van Tekst & Commentaar Strafrecht en Strafvordering. Die versie biedt toegang tot alle relevante wetteksten, uitleg en commentaar daarbij, alsmede relevante jurisprudentie. Verdachte heeft dan een maand de tijd om zich voor te bereiden op de regiezitting, om eventuele onderzoekswensen te formuleren.”
3.1
De beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij de PI Leeuwarden (hierna: de beklagcommissie) heeft op 7 september 2023 de klachten over de (in overweging 3.7 bedoelde) maatregelen van de directeur van de PI ongegrond verklaard. Daarbij heeft de beklagcommissie ten overvloede overwogen dat de toegestane belduur overeenkomt met de belduur waarop hij wettelijk recht heeft en dat hem in dat opzicht niets tekort word gedaan door de GVM-maatregel, dat het feit dat [appellant] heeft besloten zelf zijn eigen verdediging te voeren niet betekent dat hij daarom méér rechten krijgt dan andere gedetineerden met deze status en dat geen sprake is van schending van de door [appellant] aangehaalde wettelijke- en verdragsbepalingen. Volgens de beklagcommissie is inherent aan [appellant]’s detentie en GVM-maatregelen dat hij zijn verdediging niet kan voeren zoals een persoon in vrijheid, maar dit is de keuze van [appellant] zelf om geen advocaat in te schakelen.
3.11
[appellant] heeft inmiddels de beschikking over een beveiligde laptop (zonder internet), een usb-stick (met daarop het strafdossier), een usb-stick (waarop hij aantekeningen kan opslaan), een Nederlands woordenboek, de wetboeken Tekst & Commentaar Strafrecht en Strafvordering, schrijfgerei en papier.
3.12
[appellant] is op 8 november 2023 opnieuw besproken in het OO, naar aanleiding van het GRIP-rapport (profielrapport) van 7 november 2023. In het laatste GRIP-rapport is aanvullend op het GRIP-rapport van 3 mei 2023 onder meer vermeld:
Informatie OM oktober 2023Anouar had geen onderzoekwensen ingediend, omdat hij niet de faciliteiten heeft gekregen die hij nodig heeft om onderzoekwensen te formuleren. Hij verzocht wel om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige henchtenis[hof: hechtenis]
om verschillende redenen, waaronder het feit dat zijn detentie onrechtmatig zou zijn. De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen en de zaak aangehouden tot 21 november om 13.30 uur. Dat wordt een nieuwe regiezitting, om Anouar zodoende meer tijd te geven zijn onderzoekwensen te formuleren. Hij stelde geen tijd nodig te hebben, maar faciliteiten, en zei een volgende keer weer op dezelfde manier, dus zonder onderzoekwensen, voor de rechtbank te zitten.”
3.13
In dit OO is besloten om de GVM-hoog-status van [appellant] te handhaven, nog steeds wegens (C) liquidatiegevaar en (E) ondermijning van het gezag van directie en personeel. Het OO-verslag vermeldt naast het voorgaande onder meer:
“Informatie PI: Betr. heeft wat afstand genomen van het personeel, dit omdat hij veel aan zijn hoofd heeft. Hij vertoont ondermijnend gedrag op de afdeling, hij is continue op zoek naar grenzen van het toelaatbare. Betr. trekt alle besluitvorming van de directie in twijfel en maakt hierin verwijten, met name daar waar dit zich richt op het faciliteren in het voeren van zijn eigen verdediging betreffende huidige strafzaak. Voorgaande komt tot uiting in diverse beklagzaken alsmede een kort geding. Voorgaand handelen frustreert onnodig het dagelijkse proces. Betr. kan zich zeer dwingend opstellen, ook naar zijn vriendin. Betr. is zeer gebaat bij een duidelijke regelgeving. Gelet op de positie die hij inneemt in het CSV en strafzaak Pullheim is er sprake van een voorstelbare liqidatiedreiding[hof: liquidatiedreiging].
Daarbij heeft betr. geld, macht en middelen hetgeen maakt dat ontsnappingsgevaar aannemelijk is.”
3.14
[appellant] is in de strafzaak Buizerd/Pulheim bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2024 veroordeeld tot 26 jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, wegens het medeplegen van medeplichtigheid aan medeplegen van moord op advocaat Derk Wiersum, leiding geven aan een criminele organisatie, medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade en voertuigencriminaliteit (ECLI:NL:RBAMS:2024:1406).
3.15
[appellant] is in de zaak Heywood bij vonnis van de rechtbank Zwolle van 15 april 2024 (met toepassing van artikel 63 Sr) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht (ECLI:NL:RBOVE:2024:2048).
De rechtbank heeft ten aanzien van het beroep op schending van artikel 6 EVRM als volgt overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat verdachte zelf heeft gekozen om zijn verdediging te voeren terwijl hij in detentie zat en dus onderworpen was aan de regels en (on)mogelijkheden die gelden voor een gedetineerde. Weliswaar zijn op meerdere momenten verzoeken tot het verkrijgen van bepaalde faciliteiten afgewezen, ingegeven door het geldende veiligheidsregime in de penitentiaire inrichting, maar de rechtbank heeft compenserende voorzieningen getroffen, zoals bijvoorbeeld het opdragen aan het openbaar ministerie verdachte de delen Strafrecht en Strafvordering van Tekst & Commentaar te verstrekken en verdachte meer tijd te gunnen voor het formuleren van onderzoekswensen toen hij op de eerste regie zitting nog niet voldoende in staat was deze te formuleren. Hiermee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank adequaat op de door hem verkozen wijze zijn verdediging kunnen voeren.De rechtbank heeft omtrent de op te leggen straf het volgende overwogen:
“Gezien de ernst van de gepleegde feiten zou een meerjarige gevangenisstraf op zijn plaats zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zich direct na schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak die tegen hem liep bij de rechtbank Amsterdam opnieuw schuldig heeft gemaakt aan ernstige, de rechtstaat ondermijnende, strafbare feiten. De wettelijke (samenloop)regeling van de strafoplegging, zoals neergelegd in de artikelen 57 en 63 Sr, laat echter geen ruimte om naast de zesentwintig jaar die door de rechtbank Amsterdam zijn opgelegd, een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan 8 maanden. Zesentwintig jaar en 8 maanden is immers het wettelijke strafmaximum dat aan de orde zou zijn wanneer de feiten gelijktijdig berecht zouden worden. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden opleggen.(....)”
3.16
[appellant] is van beide vonnissen in hoger beroep gegaan.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft de Staat gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank en gevorderd, zakelijk weergegeven:
In zaak I:
primaironmiddellijke invrijheidstelling, zodat hij de strafzaak Heywood en andere lopende procedures buiten de PI Leeuwarden kan voorbereiden;
subsidiairoverplaatsing naar een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA), waar een mobiele telefoon en laptop wel zijn toegestaan, en
meer subsidiairopheffing van de beperking van zijn belduur en verstrekking van schrijfgerei, papier, literatuur die ziet op toepassing van het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering (tekst en commentaar), het wetboek, een printer en een laptop en mobiele telefoon met beveiligde internetverbinding waarop de Staat geen toezicht mag houden.
In zaak II:
primairverwijdering van de GVM-lijst;
subsidiairverlaging van zijn GVM-status van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’.
4.2
De voorzieningenrechter heeft [appellant] ten aanzien van het in zaak I gevorderde niet-ontvankelijk verklaard. Het in zaak II gevorderde heeft de voorzieningenrechter afgewezen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen en heeft tien grieven tegen het vonnis aangevoerd en daarbij hetzelfde gevorderd als bij de voorzieningenrechter. Tijdens de mondelinge behandeling van 16 april 2024 heeft hij zijn eis als volgt gewijzigd. In zaak I vordert [appellant] niet langer (primair) de onmiddellijke invrijheidstelling. In plaats daarvan vordert hij dat het hof bepaalt dat de executie van zijn nog lopende voorlopige hechtenis zal plaatsvinden buiten de PI met huisdetentie, bijvoorbeeld door middel van een enkelband. [appellant] heeft zijn overige vorderingen gehandhaafd.
5.2
De Staat concludeert tot bekrachtiging van het vonnis en tot afwijzing van de in hoger beroep gewijzigde vordering.

6.Beoordeling in hoger beroep

Inleiding

6.1
De vorderingen hebben alle betrekking op de wens van [appellant] om méér faciliteiten te verkrijgen teneinde zelf zijn verdediging in de zaak Heywood (in inmiddels het hoger beroep) naar eigen inzicht te kunnen voeren. Het hof zal eerst de (GVM-)vorderingen van [appellant] in zaak II bespreken.
De vorderingen in zaak II (de GVM-status-hoog); grieven 7 tot en met 10
6.2
Deze vorderingen van [appellant] gaan, naar het hof begrijpt, zowel over zijn plaatsing alsook over de handhaving van zijn plaatsing op de GVM-lijst (hoog). Blijkens het standpunt van de Staat is van dit laatste nog steeds sprake, zeker nu [appellant] inmiddels door de rechtbanken Amsterdam en Zwolle voor ernstige delicten tot langdurige gevangenisstraf is veroordeeld.
6.3
Plaatsing op de GVM-lijst (hoog) vindt plaats door de SF (namens de Minister) na overleg in het OO waarbij gebruik wordt gemaakt van informatie uit diverse bronnen.
6.4
In de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021, kenmerk 3399954 DJI (hierna: de GVM-circulaire), is onder meer vermeld:
“Het doel van het GVM-beleid is het beheersen van de risico's die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) loopt met betrekking tot de veiligheid in de PI en/of samenleving.(…) Het creëren van een goede informatiepositie in samenwerking met ketenpartners is cruciaal voor het bewaren van de orde en veiligheid in de inrichting, het op een juiste wijze kunnen treffen van (toezichts) maatregelen en daarmee het kunnen beschermen van de maatschappij. Het gaat om een doelgroep die de lokale aanpak en penitentiaire scherpte in een inrichting overstijgt en waarbij het voor de aanpak essentieel is dat de gezamenlijke informatie en expertise wordt ingezet. (…) De selectiefunctionaris (SF) besluit, namens de Minister, om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen en welk risicoprofiel wordt toegekend. De SF doet dit na bespreking van de gedetineerde in het OO. (…)Vanaf het moment van de plaatsing op de GVM-lijst worden GVM-gedetineerden door de SF in een PI geplaatst voor de periode van ten minste zes maanden. Gedetineerden hebben in deze periode het recht om overplaatsing aan te vragen. (…)”
6.5
Anders dan [appellant] suggereert (grieven 8 en 9) dient het hof in kort geding te beoordelen of de SF in redelijkheid tot zijn besluiten heeft kunnen komen, met andere woorden of sprake is van een redelijkerwijs verdedigbare risico-inschatting door de SF, na bespreking (op 10 mei 2023 en 8 november 2023) in het OO. Het gaat hierbij om de zogenoemde marginale toetsing die de voorzieningenrechter met juistheid tot uitgangspunt heeft genomen. Het gaat bij deze risico-inschatting dus niet om strafrechtelijk bewijs; bij de afweging mag ook gebruik worden gemaakt van ‘zachte’ informatie (zoals TCI-meldingen).
6.6
[appellant] stelt met grief 7, naar het hof begrijpt ter bestrijding van de juistheid van de advisering in het OO, dat het OO zich geheel onaantastbaar waant in een ivoren toren en zonder controlemechanisme volledig is ingericht naar goeddunken van het OM en de DJI. Deze stelling is speculatief en wordt verworpen. Zijn betoog dat van dorpsidioot tot technisch ingenieur onderdeel kan zijn van het OO, verdraagt zich niet met de GVM-circulaire paragraaf 4.2 omtrent de samenstelling van het OO. Het hof verwerpt grief
6.7
Naar het oordeel van het hof heeft de SF in redelijkheid kunnen beslissen dat [appellant] op 10 mei 2023 in aanmerking kwam voor plaatsing op de GVM-lijst, op basis van criterium C (liquidatiedreiging). Het hof wijst hierbij op de volgende in het OO - en dus ook door de SF - in aanmerking genomen aanwijzingen:
i) Het feit dat [appellant] volgens TCI-informatie een belangrijke rol speelt binnen de criminele organisatie van [A] en [B], dat hij een deel van het crimineel verdiende vermogen beheert en van alles op de hoogte is.
(ii) Het feit dat [appellant] nog steeds verdachte is in het Pulheim-onderzoek (moord op Derk Wiersum) en dat zijn GVM-status in het OO van december 2020 is opgeschaald van ‘verhoogd’ naar ‘hoog’ vanwege een liquidatiedreiging van [A] richting [appellant] (en dat dit in het OO van 10 februari 2021 is verlengd).
6.8
Ditzelfde geldt voor de handhaving van de GVM-status hoog op 8 november 2023. Er zijn geen aanwijzingen dat de situatie sinds 10 mei 2023 dusdanig was veranderd dat de SF in redelijkheid deze status niet langer had mogen toekennen. Hierbij verdient bovendien nog aandacht dat de strafrechter sinds 10 mei 2023 bij herhaling heeft geoordeeld dat het voorarrest van [appellant] moest worden gehandhaafd.
6.9
Dit alles in onderling verband beschouwd hebben de SF kortom in redelijkheid kunnen doen besluiten, niet alleen om de GVM-status (hoog) op te leggen maar deze ook te handhaven. Het hof verwerpt de grieven 8 en 9.
6.1
Het hof verwerpt ook grief 10. Aangezien de liquidatiedreiging C reeds voldoende is voor plaatsing op de GVM-lijst (hoog), kan beoordeling van factor (E ) ‘ondermijning’ achterwege blijven.
6.11
De conclusie van het voorgaande is dat de grieven 7 tot en met 10 falen, althans niet verder besproken hoeven te worden.
De vorderingen in zaak I, zoals in hoger beroep gewijzigd (executie van voorarrest buiten de inrichting met een enkelband, overplaatsing naar een BBA en verdedigingsfaciliteiten)
6.12
[appellant] klaagt met zijn grieven 1 tot en met 6 over de door de voorzieningenrechter uitgesproken niet-ontvankelijkheid. Het hof zal de grieven 1 tot en met 5 samen behandelen. In de kern bevatten deze grieven als klacht dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat ten aanzien van de vorderingen wel degelijk een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat, waarbij ook de gestelde schending van zijn verdragsrechten kan worden getoetst.
6.13
[appellant] heeft zijn
primairevordering tot onmiddellijke invrijheidstelling gewijzigd in een vordering om de tenuitvoerlegging van zijn voorlopige hechtenis buiten de inrichting te doen plaatsvinden door middel van huisdetentie, bijvoorbeeld onder voorwaarde van een enkelband. Volgens [appellant] vordert hij hiermee geen schorsing van zijn voorarrest en is van een doorkruising van het gesloten stelsel geen sprake. Zijn vordering ziet uitdrukkelijk op de wijze van tenuitvoerlegging van de detentie, zo heeft hij ter zitting uitgelegd. Feitelijk vordert [appellant] hiermee echter nog steeds onmiddellijke invrijheidstelling, zij het dat hij bereid is daarbij de voorwaarde van een enkelband te accepteren mits vastgesteld wordt dat aldus de voorlopige hechtenis doorloopt (en dus kan worden afgetrokken van de definitief op te leggen straf). Deze vordering stuit wel degelijk af op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Een dergelijke vordering kan [appellant] voorleggen aan de strafrechter (op grond van artikel 69 Sv). Dit is een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, waarbij de strafrechter ook de gestelde wets- en verdragsschendingen kan beoordelen. Voor de volledigheid wijst het hof er nog op dat het beroep van [appellant] bij de mondelinge behandeling op de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) reeds faalt op grond van het bepaalde in artikel 1:6 lid 1, aanhef en onder a Awb. Hierin staat immers dat de Awb niet van toepassing is
“op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen.”Het beroep van [appellant] op de in het bestuursrecht ontwikkelde algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) gaat reeds hierom niet op.
6.14
[appellant] is hierom niet-ontvankelijk in zijn primaire vordering.
6.15
Ook de subsidiaire vordering tot plaatsing in (overplaatsing naar) een BBA deelt dit lot.
Nu [appellant] niet in een BBA is geplaatst maar in de (strengere) PI Leeuwarden, komt [appellant] in feite op tegen de plaatsing in deze PI. Hiertegen kunnen de rechtsmiddelen van de Pbw. worden aangewend. [appellant] kan op grond van artikel 18 lid 1, aanhef en onder a Pbw. bij de Minister een verzoek indienen om overplaatsing naar een bepaalde inrichting. Tegen de afwijzing daarvan kan hij op grond van artikel 72 Pbw. opkomen bij de RSJ. De RSJ kan de Minister (in de praktijk de SF) opdragen een nieuwe beslissing te nemen
met inachtneming van zijn uitspraak. Dit is een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, waarbij ook geoordeeld kan worden over de door [appellant] gestelde schending van zijn verdragsrechten.
6.16
Het hof verwerpt de grieven 1 tot en met 5.
6.17
Grief 6 heeft betrekking op de door [appellant] gewenste faciliteiten, die door de directeur van de PI Leeuwarden zijn geweigerd. Ook deze grief faalt, nu daartegen beklag en beroep bij de RSJ mogelijk is. Dit is, zoals gezegd, een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. [appellant] stelt in grief 6 dat hij door de maatregelen beperkt wordt in zijn mogelijkheden om beweringen van politie en justitie te kunnen weerleggen. Ook voor toetsing van dit argument biedt de procedure bij de RSJ de mogelijkheid, evenals toetsing van de gestelde schending van zijn verdragsrechten. Voor toetsing door de civiele rechter is daarom geen plaats. Het hof verwerpt grief 6.
Conclusie en proceskosten
6.18
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. De in hoger beroep gewijzigde primaire vordering zal worden afgewezen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.19
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 783,-
salaris advocaat € 2.428,- (2 punten × tarief II € 1.214,-)
nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.389,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbankde rechtbank Den Haag van 8 november 2023;
  • wijst af het in hoger beroep door [appellant] meer of anders gevorderde;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van Staat begroot op € 3.389,- vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, mr. E.M. Dousma-Valk en mr. A. Dupain en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Het gaat om de volgende producties: (a) de brief van de directeur van de PI van 25 maart 2024 (aanwenden rechtsmiddel), (b) de brief van de directeur van de PI van 26 maart 2024 (aanwenden rechtsmiddel), (c ) het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, in de strafzaak van 9 januari 2024
2.Beslissing van de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht van 1 februari 2024 op de klacht van [appellant] over de weigering van de directeur van de PI tot het beschikbaar stellen van faciliteiten ten behoeve van procedures bij verschillende instanties.
3.Het hof heeft voor de duidelijkheid een aantal afkortingen ‘vet’ gemaakt.