ECLI:NL:GHDHA:2024:880

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
200.337.045/01 en 200.338.249/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na langdurige pleegzorg en de rol van ouders in de zorg voor het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige verblijft sinds haar geboorte bij pleegouders, en de ouders, de moeder en de vader, hebben beiden hoger beroep aangetekend tegen de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De moeder stelt dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen en dat er geen noodzaak is voor verlenging van de uithuisplaatsing. De vader betwist de beslissing van de kinderrechter en wijst op zijn verbeterde situatie en de noodzaak voor een onderzoek naar zijn opvoedvaardigheden.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige al meer dan twee jaar bij de pleegouders woont en dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van zowel de moeder als de vader. De moeder heeft langdurige verslavingsproblematiek en heeft geen inzicht gegeven in haar behandeling, terwijl de vader betrokken is geweest bij bedreigingen richting de hulpverlening. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk blijft in het belang van haar verzorging en opvoeding, en bekrachtigt de eerdere beschikking van de kinderrechter. Het hof merkt op dat de gecertificeerde instelling eerder schriftelijk verweer had moeten voeren, maar dit heeft geen invloed gehad op de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummers : 200.337.045/01 en 200.338.249/01
zaaknummer rechtbank : C/10/665847 JE RK 23-2260
beschikking van de meervoudige kamer van 15 mei 2024
inzake
in de zaak met zaaknummer 200.337.045/01
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. I.G.M. van Gorkum te Den Haag;
- de pleegouders van de minderjarige,
wonende op een bij de gecertificeerde instelling bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
in de zaak met zaaknummer 200.338.249/01
[de vader] ,
wonende te Rotterdam,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. I.G.M. van Gorkum te Den Haag
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- [de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam;
- de pleegouders van de minderjarige,
wonende op een bij de gecertificeerde instelling bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 23 oktober 2023 en 4 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.337.045/01
2.1
De moeder is op 18 januari 2024 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 4 december 2023 (hierna: de bestreden beschikking).
In de zaak met zaaknummer 200.338.249/01
2.2
De vader is op 26 februari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.3
Van de zijde van de vader is voorts op 29 maart 2024 een e-mail met bijlagen bij het hof ingekomen.
In beide zaken
2.4
De raad heeft het hof bij brief van 4 april 2024 bericht niet ter zitting vertegenwoordigd te zullen zijn.
2.5
De zaken zijn gezamenlijk mondeling behandeld op 18 april 2024. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door mevrouw [woonplaats] , mevrouw [woonplaats] en mevrouw [woonplaats] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige.
3.3
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend door de ouders.
3.4
Bij beschikking van 26 oktober 2021 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is de minderjarige (voorlopig) onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling tot 5 november 2022. Voorts is een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige afgegeven. De minderjarige verblijft sinds 8 december 2021 bij de pleegouders.
3.5
Bij beschikking van 1 november 2022 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 5 november 2023. Bij die beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 5 mei 2023. De beslissing is voor het overig verzochte aangehouden.
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 20 april 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 5 november 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij voormelde (tussen)beschikking van 23 oktober 2023 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd tot 5 december 2023. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden, zodat de vader zich kon laten bijstaan door zijn advocaat.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd tot 5 november 2024.
4.3
De ouders zijn het niet eens met deze beslissing voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft.
4.4
De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige alsnog af te wijzen.
4.5
De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek tot (verlenging van de) machtiging uithuisplaatsing wordt afgewezen, althans dat de machtiging uithuisplaatsing wordt bekort tot een zo kort mogelijke termijn, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder stelt dat er geen noodzaak is voor verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige, omdat zij zelf in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van de minderjarige te dragen. Dit blijkt onder meer uit het verloop van de bezoekmomenten die de moeder een keer per twee weken gedurende anderhalf uur met de minderjarige heeft. De moeder wordt gezien als liefdevol en zowel de moeder als de minderjarige genieten ten volste van het onderling contact. Ook met de pleegouders heeft de moeder een positieve verstandhouding. De gecertificeerde instelling ontneemt de moeder de mogelijkheid om zelf voor de minderjarige te gaan zorgen. Nadat het perspectiefbesluit is genomen heeft de gecertificeerde instelling geen hulpverlening meer ingezet op thuisplaatsing. Er heeft geen opname in een moeder-kindhuis of diagnostisch onderzoek plaatsgevonden. De moeder zijn onvoldoende kansen geboden. Dat zij niet mocht deelnemen aan een moeder-kindtraject betekent niet dat geen andere hulpverlening had kunnen worden ingezet. Dat de moeder wisselend is in het nakomen van de afspraken klopt volgens de moeder niet. Zij is een keer niet verschenen bij een bezoekmoment, maar dat kwam door miscommunicatie met de gecertificeerde instelling over de wijziging van een dag. De betrokken begeleiding van de moeder is ook op de hoogte van de afspraken, zodat nog beter wordt bewerkstelligd dat de moeder deze nakomt. Ook is er geen strijd meer met de vader en de moeder is bereid tot en in staat om een passende omgangsregeling te organiseren tussen de minderjarige en de vader als de minderjarige bij de moeder woont. Er is nog altijd geen onderzoek gedaan naar de opvoedvaardigheden van de ouders. De persoonlijke problematiek van de moeder staat los van haar opvoedkwaliteiten en er is geen sprake van overmatig alcohol- of middelengebruik. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken en de moeder staat open voor begeleiding en hulpverlening mocht dat nodig zijn in het kader van de thuisplaatsing van de minderjarige.
5.2
De vader is van mening dat de rechtbank zich ten onrechte heeft uitgelaten over het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling en verwijst daartoe naar de uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148). De kinderrechter heeft ten onrechte een voorschot genomen op de uitkomst van het onderzoek naar een gezagsbeëindiging dat in september 2023 door de gecertificeerde instelling is aangevraagd en dit als argument gebruikt voor de verlenging van de uithuisplaatsing. Hierdoor wordt niet meer door de gecertificeerde instelling ingezet op thuisplaatsing en het vergroten van de kans van de vader om dit mogelijk te maken. Dit zou pas na het onderzoek van de raad en een uitspraak van de rechtbank daarover aan de orde moeten zijn. De vader is hierdoor in zijn belangen geschaad. Ook is onvoldoende gemotiveerd waarom de minderjarige niet bij de vader kan wonen. De vader heeft zich in mei 2023 onder behandeling gesteld van [hulpverlening 2] voor zijn agressie-regulatieproblemen. Uit het verslag van de behandelend psycholoog blijkt dat de vader intrinsiek gemotiveerd is en behandeltrouw. Vanaf maart 2023 tot nu zijn er, op een incident in november 2023 na, geen bedreigingen of agressieve uitingen van de vader meer geweest. De drie bezoeken aan de minderjarige zijn goed verlopen, maar de omgang is opnieuw stopgezet. De vader is het hier niet mee eens en heeft de schriftelijke aanwijzing voorgelegd aan de kinderrechter en het is wachten op de uitspraak van de (kinderrechter in de) rechtbank Rotterdam. Op grond van artikel 8 EVRM en artikel 9 IVRK mag een kind bij zijn eigen ouders opgroeien, tenzij dit echt niet mogelijk is. De situatie van de vader is op geen enkel moment onderzocht. Ook heeft de rechtbank het contact tussen de vader en de minderjarige onvoldoende geborgd. De vader heeft de minderjarige sinds 30 oktober 2023 niet meer gezien. Het is de taak van de overheid/de jeugdbeschermer om te zorgen voor toereikende en passende hulpverlening en hier lag volgens de vader ook een rol voor de rechtbank weggelegd.
5.3
De gecertificeerde instelling heeft zich ter zitting verweerd tegen de verzoeken van de ouders. De minderjarige verblijft al langer dan twee jaar bij de pleegouders en is daar gehecht. Bij de tweejaarlijkse toetsing door de raad is geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om bij de pleegouders op te groeien. Er is vanaf het begin van de uithuisplaatsing ingezet op terugplaatsing van de minderjarige, maar dit is niet gelukt. De moeder heeft de gecertificeerde instelling geen inzage gegeven in haar behandeling bij [hulpverlening 1] en doet dit nog altijd niet. In september 2022 heeft de moeder tegen de gecertificeerde instelling gezegd dat zij wil dat de minderjarige bij de pleegouders blijft wonen. De moeder vond het belangrijkste dat zij door de minderjarige “ [naam] ” genoemd zou blijven worden en haar kon blijven zien. De problematiek van de ouders is onvoldoende verbeterd om te kunnen werken aan terugplaatsing van de minderjarige bij een van hen. De bezoekregeling tussen de moeder en de minderjarige van eens in de twee weken anderhalf uur verloopt nu goed. De bezoeken met de vader zijn stilgelegd in verband met de forse bedreigingen die de vader richting de hulpverlening en de pleegouders uit.
5.4
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en overweegt daartoe als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de minderjarige sinds zij negen dagen oud was bij de pleegouders woont, inmiddels bijna twee en een half jaar. De moeder kampt met langdurige verslavingsproblematiek en heeft ook tijdens haar zwangerschap(pen) middelen gebruikt. De gecertificeerde instelling is al langer bij de moeder betrokken in verband met haar twee oudste kinderen die uit huis zijn geplaatst en waarover de moeder geen gezag meer heeft. Ook was sprake van huiselijk geweld tussen de ouders tijdens en na de zwangerschap van de minderjarige. Pogingen om tot terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder te komen, zijn gestrand, omdat de moeder geen inzicht heeft willen geven in haar behandeling bij [hulpverlening 1] en dit nog altijd niet doet. Zo heeft zij tijdens de mondelinge behandeling verklaard hier geen schriftelijke informatie over te willen geven, omdat zij bang is dat die tegen haar wordt gebruikt. Zij woont thuis met praktische ondersteuning vanuit de [ondersteuner 1] en psychische ondersteuning vanuit [ondersteuner 2] . De bezoeken tussen de moeder en de minderjarige vinden onder begeleiding van de [zorggroep] plaats. Dat de moeder de zorg voor de minderjarige op zich kan nemen, heeft zij naar het oordeel van het hof niet aangetoond, noch aannemelijk gemaakt.
5.5
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vader in augustus 2022 heeft verklaard voor de minderjarige te willen gaan zorgen en dat de jeugdbeschermer vervolgens een aanmelding heeft gedaan bij [hulpverlening 2] voor een perspectiefonderzoek. Dit traject is echter komen stil te liggen, omdat de bezoekregeling tussen de vader en de minderjarige in november 2022 is stopgezet door de gecertificeerde instelling in verband met (doods)bedreigingen vanuit de vader richting de gecertificeerde instelling en de pleegmoeder. In maart 2023 zijn de begeleide contactmomenten tussen de vader en de minderjarige hervat, maar wederom in verband met bedreigingen stopgezet. Gelet op deze ernstige bedreigingen heeft geen onderzoek plaats kunnen vinden naar plaatsing van de minderjarige bij de vader. Ook hebben de bedreigingen ertoe geleid dat de pleegouders en de minderjarige een maand hebben moeten onderduiken, terwijl het de pleegouders zijn die de minderjarige veiligheid en stabiliteit moeten geven. De vader lijkt geen inzicht te hebben in het feit dat hij hiermee in strijd met de belangen van de minderjarige handelt. Door zijn acties wordt ook zijn contact met de minderjarige telkens verbroken, hetgeen evenmin in haar belang is. Het contact zal pas weer worden gestart als de behandelaar van de vader bij [hulpverlening 2] verklaart dat de vader daar klaar voor is. Ter zitting is gebleken dat dit traject nog ongeveer een jaar in beslag zal nemen.
5.6
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof met de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van de minderjarige nog altijd noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De ouders hebben geen van beiden aangetoond, noch aannemelijk gemaakt deze verantwoordelijkheid op zich te kunnen nemen. De minderjarige is gehecht aan de pleegouders en zij ontwikkelt zich daar goed. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Ten overvloede merkt het hof op dat van de gecertificeerde instelling verwacht had mogen worden dat zij tijdig voor de zitting bij het hof schriftelijk verweer had gevoerd tegen de verzoeken van de ouders, gezien het grote belang van de ouders in deze. Het hof acht het niet gepast dat pas op de zitting het standpunt van de gecertificeerde instelling kenbaar is gemaakt, ook al is dat juridisch mogelijk.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 4 december 2023 , voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.R.J. Mulder en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 15 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.