ECLI:NL:GHDHA:2024:912

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
22-003041-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling poging doodslag met overweging m.b.t. noodweer(exces)verweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Den Haag van 21 oktober 2022. De verdachte, geboren in Ghana in 1991 en thans gedetineerd, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor poging tot doodslag. De tenlastelegging betrof een incident op 14 april 2022 te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte met een mes of een scherp voorwerp de aangever in de hals heeft gestoken. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een hogere straf van 42 maanden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. Het hof heeft overwogen dat de verdachte met opzet heeft gehandeld en dat het beroep op noodweer(exces) niet aannemelijk is gemaakt. De verdachte heeft geen bewijs geleverd voor zijn verweer en de alternatieve scenario's zijn door het hof verworpen. De ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn meegewogen in de strafmotivering. Het hof heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de reclassering.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003041-22
Parketnummer: 09-094898-22
Datum uitspraak: 4 juni 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 oktober 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Ghana) op [geboortedatum] 1991,
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2022 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, alhtans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2022 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Nadere bewijsoverweging en bespreking van het noodweer(exces)verweer
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de overgelegde pleitnota – primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat onvoldoende bewijs aanwezig is om vast te kunnen stellen dat er sprake is geweest van “steken” door de verdachte in combinatie met een scherp of puntig voorwerp en dat het alternatieve scenario (een wond veroorzaakt in de hals van de aangever door de scherpe nagel van de verdachte) niet kan worden uitgesloten.
Het hof overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangever was voorafgaand aan het incident het trappenhuis van een daklozenopvang van het Leger des Heils aan het dweilen. Na een woordenwisseling is hij door de verdachte met iets in zijn nek gestoken op het moment dat de verdachte met rechts naar hem uithaalde. Daarna stopte de verdachte iets weg in zijn broekzak en is hij weggelopen. In lijn daarmee is door de getuigen [getuige 1] en[getuige 2], die op dat moment als groepsleider op die locatie werkzaam waren, verklaard dat zij de aangever, op het moment dat hij de woonruimte binnen kwam rennen, hoorden roepen dat de verdachte hem had gestoken. Deze getuigen hebben op dat moment ook waargenomen dat aangever een wond dan wel bloed in zijn nek had.
Door de verdachte is verklaard dat hij altijd mesjes bij zich heeft en bij zijn aanhouding is door de verbalisanten direct gezien dat uit zijn rechterbroekzak een mes met een rood heft stak. Vervolgens is in de fouillering nog een grijs mes bij verdachte aangetroffen.
Het letsel in de nek van aangever is zowel in het eerste forensisch medisch onderzoek d.d. 30 juni 2022 alsmede in het aanvullend forensisch medisch onderzoek d.d. 13 februari 2024, aangemerkt als een steekwond.
Alternatieve scenario’s
Door de raadsman is als alternatief scenario betoogd dat de wond in de nek van de aangever zou kunnen zijn ontstaan door een (scherpe) nagel van de verdachte, op het moment dat de verdachte naar de aangever uithaalde. Allereerst stelt het hof vast dat de verdachte deze gang van zaken op geen enkel moment zelf heeft aangevoerd als alternatief scenario. Het is dan ook een interpretatie die de raadsman geeft van het ontstaan van het letsel. Deze interpretatie vindt reeds zijn weerlegging in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat hij de aangever met gebalde vuist een stomp heeft gegeven. Daarbij heeft de verdachte gedemonstreerd hoe hij de aangever met gebalde vuist heeft gestompt. Uit die verklaring volgt dat de nagels van de verdachte zich hierbij in de muis van zijn hand bevonden. De lezing van de raadsman vindt voorts geen enkele steun in de rapporten van deskundige Botter. In zijn laatste rapport van 21 mei 2024 antwoordt deze deskundige op de verschillende vragen van de verdediging dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het bij de aangever aangetroffen letsel veroorzaakt is door een nagel.
Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte zelf het alternatieve scenario geschetst dat de wond in de nek van de aangever zou kunnen zijn ontstaan door diens val van de trap naar aanleiding van de stomp van verdachte. Voor dit alternatieve scenario biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. De verklaring van de verdachte dat de aangever gevallen is en daarbij mogelijk iets scherps zou hebben geraakt, vindt geen enkele steun in het dossier. Dit alternatieve scenario is dan ook niet aannemelijk geworden.
Conclusie
Gelet op het al het vorenstaande concludeert het hof op basis van de bewijsmiddelen dat de verdachte met een scherp voorwerp in de nek van de aangever heeft gestoken waardoor de wond in diens nek is ontstaan. Deskundige Botter heeft over de gevaarzetting van een steek in de halsstreek in zijn rapport van 30 juni 2022 het volgende opgemerkt:
De steekwond bleek een oppervlakkige wond te
betreffen, reikend tot in de schuine halsspier.
De gevaarzetting van een steek in betreffend lichaamsdeel.
In de directe nabijheid, juist onder de schuine
halsspier, zijn grote bloedvaten gelegen: de grote halsslagader en de grote halsader (zie onderstaande afbeelding). Vanwege de scherprandigheid (en eventuele scherppuntigheid) van het voorwerp waarmee de perforatie is bewerkstelligd, en gelet op de beïnvloedende factoren zoals beschreven in de bijlage, bestond er een grote kans op perforatie van één of beide grote bloedvaten. Behalve levensbedreigende letsels, kunnen ook perforaties in andere nabijgelegen anatomische structuren optreden die aanleiding kunnen zijn tot complicaties.
De verdachte heeft het slachtoffer met een scherp voorwerp in de halsstreek gestoken. Gelet op dit handelen van de verdachte en gezien hetgeen de deskundige Botter in zijn rapport heeft opgemerkt, is het hof van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer.
Het vrijspraakverweer wordt dan ook verworpen.
Noodweer(exces)verweer
Voor de leesbaarheid van het arrest zal het hof reeds hier het noodweer(exces)verweer bespreken.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman subsidiair betoogd – op gronden als nader omschreven in de overgelegde pleitnota – dat aan de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte op verschillende momenten – waaronder ter terechtzitting in hoger beroep – heeft verklaard dat aangever hem er niet langsliet in het trappenhuis, zoals hij dat ook net na het voorval bij vertrek tegen de receptioniste heeft gezegd. De aangever heeft in lijn hiermee verklaard dat hij tegen de verdachte zei dat hij moest ‘opkankeren’ en ‘wegwezen’. Echter een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever waartegen verdediging geboden was, is noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk geworden. De latere verklaring van de verdachte dat de aangever op hem af kwam lopen en hem probeerde met de stok van de dweil achteruit te duwen vindt geen steun in het dossier , maar zelfs al zou dit zijn gebeurd, levert dit voor de verdachte nog geen noodweersituatie op, nu hij - voor het geval dat het naar voren houden van de stok van de bezemsteel als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan worden gekwalificeerd - in de gelegenheid was om een andere kant op te lopen.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop sprake was van (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen noodzakelijke verdediging geboden was, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Nu naar het oordeel van het hof niet aannemelijk is dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen noodzakelijke verdediging geboden was (de noodweersituatie) kan het beroep op verontschuldigbaar overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging (noodweerexces) reeds daarom niet slagen. Ook dit verweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks14 april 2022 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes,
althanseen scherp
en/of puntigvoorwerp in de hals
, althans in het lichaamheeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is gelet op hetgeen hiervoor is vermeld geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer]. Door aldus te handelen heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bewust het risico genomen dat het slachtoffer aan deze verwondingen zou komen te overlijden. Een dergelijk feit kan naar het oordeel van het hof alleen met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden gesanctioneerd, zoals hierna wordt besproken.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten.
Het hof heeft in het kader van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de eis van de officier van justitie in eerste aanleg. Anders dan de officier van justitie in eerste aanleg heeft geëist, acht het hof het wel van belang dat een deel van die straf voorwaardelijk wordt opgelegd.
Nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zelf heeft aangegeven open te staan voor begeleiding, zal het hof aan het voorwaardelijk strafdeel de na te melden bijzondere voorwaarde verbinden. Het hof acht dit voor de resocialisatie en ter voorkoming van herhaling van het plegen van strafbare feiten van groot belang.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
  • de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of;
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen
- zich gedurende de proeftijd – zoals voornoemd - zal melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren, waarbij hij
meewerkt aan het toezicht en de begeleiding door de reclasseringbij onder andere het vinden van een plek in een begeleide woonvorm, ook als dat toezicht en die begeleiding naar inzicht van de reclassering mocht inhouden een
ambulante behandeling, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. G. Knobbout en mr. B. Stapert,
in bijzijn van de griffier mr. J.A. Gram.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 juni 2024.