ECLI:NL:GHDHA:2024:929

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
22-003077-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling tijdens voetbalwedstrijd met verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1969, is beschuldigd van mishandeling van een tegenstander tijdens een voetbalwedstrijd op 18 september 2022. De verdachte heeft tijdens de wedstrijd een trap tegen het hoofd van de aangever gegeven, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel. Het hof heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat de gestelde noodweersituatie niet aannemelijk is gemaakt. Het hof oordeelt dat de verdachte zich had moeten laten leiden door de scheidsrechter en zich binnen de spelregels had moeten verdedigen. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis, en moet € 250,00 aan immateriële schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 33.110,34 gedeeltelijk toegewezen, maar voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de onacceptabiliteit van geweld op het voetbalveld, ook al heeft de aangever een aandeel gehad in de situatie.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003077-22
Parketnummer: 09-237479-22
Datum uitspraak: 7 juni 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [woonadres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 400,00, subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis. Voorts is een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 september 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een trap tegen een schouder/hoofd te geven;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 400,00 euro, subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring is gekomen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks18 september 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een trap tegen
een schouder/hethoofd te geven
;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsmotivering
De feiten
Op 18 september 2022 speelde een team van de club [voetbalclub 1] (het team van de verdachte) een voetbalwedstrijd tegen het team van de club [voetbalclub 2] (het team van de aangever).
In zijn aangifte heeft de aangever verklaard dat hij op enig moment in de wedstrijd naar aanleiding van een meningsverschil met de verdachte (‘man met rugnummer 21’) een harde klap tegen de rechterzijkant van zijn hoofd voelde. Volgens teamgenoten was hij tegen zijn hoofd geschopt, aldus de aangever. Volgens de scheidsrechter, zoals verklaard bij de raadsheer-commissaris, speelde verdachte linksbuiten/linkshalf en aangever rechtsback en kom je elkaar dan tegen en gingen aan het voorval al duelletjes en overtredingen vooraf.
Aan het procesdossier is een fotoblad toegevoegd met twee foto’s die de politie vrijwel direct na het incident van het letsel van de aangever heeft gemaakt. Op deze foto’s heeft het hof een langwerpige verdikking boven het rechteroor van de aangever waargenomen. Het letsel is nader geduid in een geneeskundige verklaring van de huisarts van aangever van 19 september 2022, waarin onder andere wordt gesproken over een “zwelling aan rechterzijde hoofd/oor gebied” en “verdenking -> hersenschudding met hoofdpijn, duizeligheid”.
In eerste aanleg heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep (nogmaals) erkend dat hij een trapbeweging heeft gemaakt naar het hoofd van de aangever. Hij zou hem daarbij echter hebben geraakt op de schouder en niet op het hoofd.
Gelet op de verklaring van de aangever en het daarbij passende letsel, acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij met zijn trap het hoofd van de aangever niet heeft geraakt ongeloofwaardig. Daarbij neemt het hof ook in acht de getuigenverklaring van de scheidsrechter, afgelegd bij de raadsheer-commissaris, waarin deze spreekt over een ‘karatetrap op de slaap’. Bovendien heeft de scheidsrechter volgens zijn verklaring direct 112 gebeld, waartoe hij zich kennelijk genoodzaakt voelde naar aanleiding van het voorval.
Op grond van al hetgeen hierboven is overwogen, stelt het hof vast dat de verdachte de aangever opzettelijk tegen het hoofd heeft getrapt. Het standpunt van de verdediging dat de trap van de verdachte uitsluitend tegen de schouder zou zijn gekomen, volgt het hof dus niet.
Genoemde letselfoto’s zijn ter terechtzitting in hoger beroep getoond en besproken. Het hof heeft op de foto’s waargenomen dat het letsel boven het rechteroor van het slachtoffer een langwerpige aaneengesloten verdikking met een dikte van circa 1,5 centimeter en een lengte van circa 10 centimeter is. De verdachte heeft toen verklaard dat dit letsel te verklaren is doordat hij het hoofd van het slachtoffer met zijn handen (met kracht) heeft weggeduwd. Dat is naar het oordeel van het hof ongeloofwaardig nu de ernst van het letsel, zoals uit de genoemde foto’s blijkt niet te rijmen valt met duwen, ook niet als het duwen met kracht plaatsvindt. Ook vindt die stelling van verdachte geen steun in enig ander voorhanden zijnde bewijsmiddel. Tot slot valt op dat de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep dit heeft verklaard.
Gevoerd verweer
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in het hoger beroep vrijspraak van de verdachte bepleit, nu aan hem volgens de verdediging een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Een beroep op noodweer(exces) kan slechts slagen indien aan de voorwaarden voor de aanvaarding van een dergelijk verweer is voldaan. Op de voet van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht moet getoetst worden of het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het hof is uitgegaan van de feitelijke toedracht, zoals hierboven is geschetst. Relevant in dit verband is, zoals ook door de scheidsrechter is verklaard, dat er tot de trap van de verdachte sprake was van een actieve spelsituatie waarin uiteraard ook spelregels kunnen worden overtreden en waarbij de scheidrechter indien nodig kan of moet ingrijpen.
Dat, zoals de verdediging voorstaat, voorafgaand aan het geven van de trap de verdachte was blootgesteld aan een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding zijnerzijds, is naar het oordeel van het hof tegen de achtergrond van de genoemde actieve spelsituatie niet voldoende aannemelijk geworden. Zelfs bij een (mogelijk op handen zijnde) grove overtreding van de spelregels door het slachtoffer, waar volgens verdachte in dit geval sprake van was, had verdachte zich gelet op de genoemde spelsituatie moeten laten leiden door een eventueel ingrijpen van de scheidsrechter of zich op andere wijze binnen de regels van het spel moeten verdedigen, maar niet moeten reageren met een schop tegen het hoofd van het slachtoffer, zoals bewezen.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen de gestelde ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Nu de noodweersituatie ontbreekt, kan het beroep op noodweer en daarmee ook het beroep op noodweerexces niet slagen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Nu bovengenoemd verweer niet slaagt, acht het hof bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tijdens een voetbalwedstrijd schuldig gemaakt aan mishandeling van
een speler van de tegenpartij, welke mishandeling aanzienlijk lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Hiermee heeft hij een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Het hof acht dit overmatig geweld op het voetbalveld onacceptabel. Het hof merkt daarbij op dat uit de verschillende getuigenverklaringen volgt dat de aangever ook zeker een aandeel heeft gehad in de situatie, door de verdachte gedurende de wedstrijd voortdurend tergend uit te dagen met onsportief spel. Dat rechtvaardigt echter niet de reactie van de verdachte, namelijk een schop tegen het hoofd van de aangever.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een dergelijk strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 33.110,34.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 33.110,34.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 250,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 september 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. F.W. van Lottum, mr. A. de Lange en mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, in bijzijn van de griffier mr. E.E.N. Birkhoff.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2024.
Mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.