ECLI:NL:GHDHA:2024:98

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
22-002074-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en mishandeling met voorbedachten rade in Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot moord en mishandeling met voorbedachten rade, gepleegd op 25 mei 2021 in Rotterdam. De verdachte heeft samen met medeverdachten het slachtoffer, [slachtoffer 2], in haar woning zwaar mishandeld. Het slachtoffer werd meermaals tegen het hoofd geslagen en met een scheermes in de onderarm gesneden, wat leidde tot ernstige verwondingen. Het hof heeft vastgesteld dat het jeugdstrafrecht van toepassing is, gezien de leeftijd van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 360 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van drie jaar. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. De zaak heeft grote impact gehad op het slachtoffer en de omgeving, en de verdachte heeft eerder geweldsdelicten gepleegd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002074-22
Parketnummer: 10-661001-21
Datum uitspraak: 25 januari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte 2],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 primair impliciet primair en 3 primair impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen, met aftrek van voorarrest. Tevens is aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) opgelegd. Tot slot zijn beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zijn in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding. In hoger beroep zijn deze vorderingen niet gehandhaafd. Derhalve zijn deze vordering niet aan de orde in hoger beroep.
Ontvankelijkheid van de verdachte
De verdachte is door rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] (met kracht) met een (scheer)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (linkeronder)arm gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond/snijwond in de (linkeronder)arm en/of een blijvend litteken heeft toegebracht, hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg (met kracht) met een (scheer)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 2] in de(linkeronder)arm gestoken en/of gesneden;
3.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] meermalen, althans éénmaal met kracht op/tegen het hoofd/gezicht gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer 2] heeft mishandeld, hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] meermalen, althans éénmaal met kracht op/tegen het hoofd/gezicht gestompt en/of geslagen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 2 primair impliciet primair en 3 primair impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen, met aftrek van voorarrest alsmede tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van drie jaren met bijzondere voorwaarden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair impliciet primair en 3 primair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
, in elk geval opzettelijk,een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, hebbende hij verdachte
en/of één
of meervan zijn mededader(s) met dat opzet en
al dan nietna kalm, beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2]
(met kracht)met een
(scheer
)mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpin de
(linker onder
)arm
gestoken en/ofgesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende hij verdachte
en/of één of meer van zijn mededadersdie [slachtoffer 2] meermalen,
althans éénmaalmet kracht
op/tegen het hoofd
/gezichtgestompt
en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Inleiding
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
Op dinsdag 25 mei 2021, werden diverse politie-eenheden verzocht naar de [adres plaats delict] te Rotterdam te gaan. Op dit adres zou een steekpartij met verscheidene slachtoffers hebben plaatsgevonden. In de woning werden [slachtoffer 2] en haar zoon [slachtoffer 1] aangetroffen. [slachtoffer 1] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. [slachtoffer 2] bleek onder andere ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm.
[medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en de verdachte hebben bij de politie bekend dat zij op 25 mei 2021 bij de woning aan de [adres plaats delict] naar binnen zijn gegaan.
Voorafgaande gebeurtenissen
Uit het dossier komt naar voren dat [medeverdachte 1] en de destijds 16-jarige dochter van [slachtoffer 2], [medeverdachte 4], een geheime liefdesrelatie hadden en dat [slachtoffer 2] hiervan door [slachtoffer 1] op de hoogte is gesteld, waarna [slachtoffer 2] ieder verder contact tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] heeft verboden. Enkele dagen voor het steekincident heeft [medeverdachte 4] [medeverdachte 1] gevraagd om haar moeder te laten schrikken door middel van een overval, zodat zij meer vrijheden zou krijgen. [medeverdachte 1] heeft in de dagen daarna verscheidene jongens gevraagd om hem daarbij te helpen. Uiteindelijk zijn de verdachte en [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] meegegaan. [medeverdachte 1] heeft de verdachte en [medeverdachte 3] in de ochtend van 25 mei 2021 met een auto vanuit Zoetermeer naar de woning in Rotterdam gebracht. Onderweg zijn zij langs het stageadres van [medeverdachte 4] in Schiedam gereden om de huissleutel van de woning op te halen. Daarna zijn zij naar de woning aan de [adres plaats delict] gereden.
Wat is er in de woning gebeurd?
De verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn gezamenlijk de woning binnengegaan. [slachtoffer 2] zat in de woonkamer en [slachtoffer 1] lag in zijn slaapkamer in bed. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij direct na binnenkomst de kamer van [slachtoffer 1] ingestuurd werd door [medeverdachte 1] en zag dat [slachtoffer 1] thuis was. [medeverdachte 3] heeft meteen op [slachtoffer 1] ingestoken met het mes dat hij kort daarvoor van [medeverdachte 1] had gekregen. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] is blijven steken, ook toen [slachtoffer 1] gewond uit bed was gevallen en geen weerstand meer bood. Toen [medeverdachte 3] dacht te zien dat [slachtoffer 1] stervende was, heeft hij [slachtoffer 1] nog een aantal keren in de borst gestoken, naar eigen zeggen zodat [slachtoffer 1] niet langer zou lijden. Als gevolg van die steekletsels is [slachtoffer 1] komen te overlijden.
[slachtoffer 2] is in de woning meermaals tegen het hoofd geslagen en vervolgens in haar onderarm gesneden. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] meermalen op haar hoofd heeft geslagen, terwijl hij (airsoft)handschoenen met verstevigde knokkels droeg.
Over de vraag wie [slachtoffer 2] in haar onderarm heeft gesneden lopen de verklaringen uiteen. De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 2] in haar arm heeft gesneden.
[slachtoffer 2] heeft echter verklaard dat enkel de lange dunne jongen – het hof begrijpt de verdachte - in haar buurt is geweest. Zij heeft verklaard dat zij zeker weet dat de bolle jongen (het hof begrijpt [medeverdachte 1]), niet bij haar in de buurt is geweest. Het hof volgt de verklaring van [slachtoffer 2] op dit punt niet. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2], te weten dat [medeverdachte 1] niet bij [slachtoffer 2] in de buurt is geweest, komen immers niet overeen met het objectieve forensische bewijs in het dossier. Door het NFI is onderzoek gedaan naar de schoenspoorafdrukken die in de woonkamer zijn aangetroffen. Schoenspoor 34 is aangetroffen in de directe nabijheid van de bank waarop [slachtoffer 2] zich bevond toen het geweld tegen haar werd gepleegd. De tenen van schoenspoor 34 wijzen volgens het onderzoek richting de televisie en daarmee schuin in de richting van [slachtoffer 2] (in de lengterichting van de bank waarop zij zat). Schoenspoor 38 is aangetroffen nabij het televisiemeubel. De tenen van schoenspoor 38 wijzen richting de deur(opening) die toegang geeft tot de gang. Deze schoenspoorafdrukken zijn vergeleken met de schoenen van de verdachte en de schoenen van [medeverdachte 1]. De bevindingen van het onderzoek van het NFI zijn veel waarschijnlijker onder de hypothese dat schoensporen 34 en 38 gezet zijn met de schoen van [medeverdachte 1] dan wanneer deze gezet zouden zijn met een willekeurige schoen uit het Nederlandse straatbeeld. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat [medeverdachte 1] — anders dan hij en [slachtoffer 2] verklaren — wel degelijk in de directe nabijheid van [slachtoffer 2] heeft gestaan. Het voorgaande maakt dat het hof voorbij gaat aan het deel van de verklaring van [slachtoffer 2] dat “de dikke jongen” — [medeverdachte 1] — niet in haar buurt is geweest, nu dit niet verenigbaar is met de bevindingen van het NFI ten aanzien van de schoenspoorafdrukken.
Met betrekking tot het snijden in de arm:
De verdachte en [medeverdachte 3] verklaren beiden dat [medeverdachte 1] degene is geweest die in de arm van [slachtoffer 2] heeft gesneden. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zag dat [medeverdachte 1] naar de kamer van [medeverdachte 4] liep, dat hij terug kwam lopen met een scheermesje in zijn hand en dat hij daarmee naar [slachtoffer 2] liep. Hij zag vervolgens dat [medeverdachte 1] de pols vastpakte en sneed.
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] in de woning een scheermesje in zijn handen wilde drukken, waarop de verdachte heeft gezegd dat hij het niet wilde doen, waarna [medeverdachte 1] vervolgens terug de woonkamer in is gelopen.
Deze rolverdeling wordt bevestigd door getuigen die de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de middag na het incident hebben gesproken. [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die middag hetzelfde verhaal vertelden over hoe het was gegaan, namelijk dat [medeverdachte 3] de jongen had neergestoken, de verdachte de moeder had geslagen en [medeverdachte 1] haar had opengesneden. [medeverdachte 1] vertelde dat hij de arm gepakt had en met het scheermes de pols doorgesneden had vanaf de pols richting de elleboog. Hij zei dat hij het bot kon zien zitten en deed ook voor hoe hij sneed. Ook [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] vertelde dat hij de polsen van [slachtoffer 2] had doorgesneden en dat de verdachte [slachtoffer 2] had geslagen.
Het voorgaande maakt dat het hof ook voorbij gaat aan dat deel van de verklaring van [slachtoffer 2] dat het “de lange dunne jongen” — de verdachte — is geweest die in haar arm heeft gesneden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat [medeverdachte 3] [slachtoffer 1] heeft neergestoken, dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen met handschoenen met verstevigde knokkels en dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] daarna met een scheermes in haar onderarm heeft gesneden.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Het hof gaat hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem voor 25 mei 2021 heeft verteld dat hij [slachtoffer 2] total loss wilde slaan en hem heeft gevraagd mee te gaan naar de woning. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] in eerste instantie tegen hem had gezegd dat hij [slachtoffer 2] dood wilde maken en later dat hij haar total loss wilde slaan. De verdachte heeft er uiteindelijk voor gekozen om met [medeverdachte 1] mee te gaan naar de woning.
Uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dat [medeverdachte 1] ook hem mee had gevraagd om [slachtoffer 2] “van kant te maken”. [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] vertelde dat hij een scheermes langs de polsen wilde halen, zodat het op zelfmoord zou lijken.
[medeverdachte 3] heeft voorts verklaard dat hij in de auto onderweg naar de woning van [slachtoffer 2] heeft gevraagd wat de bedoeling was. [medeverdachte 1] heeft daarop volgens [medeverdachte 3] geantwoord dat de verdachte [slachtoffer 2] knock-out zou slaan, waarna [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] in de polsen zou snijden om het op zelfmoord te laten lijken. Ook bij de raadsheer-commissaris verklaart [medeverdachte 3] dat er besproken was dat de verdachte [slachtoffer 2] zou slaan en dat [medeverdachte 1] met het klaargelegde scheermesje de polsen zou doorsnijden. Dat de verdachte niets van het plan wist en dit niet gehoord zou hebben in de auto doordat — naar zijn zeggen — in de auto muziek op stond en hij bezig was met zijn telefoon, acht het hof niet aannemelijk. Niet alleen omdat de verdachten in een kleine auto reden en de verdachte heeft verklaard dat hij andere uitlatingen van [medeverdachte 1] wel heeft gehoord, maar ook omdat door verscheidene getuigen is verklaard dat [medeverdachte 1] vooraf heeft verkondigd dat hij [slachtoffer 2] in haar polsen wilde snijden. Voorts overweegt het hof hierbij dat de verdachte direct bij binnenkomst naar [slachtoffer 2] is gelopen en haar is gaan slaan, terwijl het plan volgens de verdachte juist was om spullen overhoop te halen in de woning. Het hof is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden, zoals die hierboven zijn weergegeven, volgt dat de verdachte en de medeverdachten het vooropgezette plan hadden om [slachtoffer 2] te zwaar mishandelen en van het leven te beroven en dat de verdachte van dat plan op de hoogte was. De verdachte had alle gelegenheid na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, maar heeft geen andere afweging gemaakt. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte en/of de medeverdachten zouden hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De verdachte is bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gebleven en is samen met hen de woning in gegaan.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat dit bestanddeel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 2 en 3 tenlastegelegde het volgende af.
Zoals hiervoor overwogen volgt uit het dossier dat er vooraf een plan is gemaakt om [slachtoffer 2] te mishandelen en van het leven te beroven. Er zijn afspraken gemaakt over ieders rol en de verdachte en de medeverdachten zijn gezamenlijk naar de woning aan de [adres plaats delict] gegaan. Zij zijn gedrieën naar binnen gegaan. [medeverdachte 3] heeft vooraf een mes gekregen van [medeverdachte 1] en is meteen door [medeverdachte 1] naar de kamer van [slachtoffer 1] gestuurd, de verdachte heeft [slachtoffer 2] vervolgens meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen terwijl hij op de knokkels verstevigde handschoenen droeg. [slachtoffer 2] was daardoor minder weerbaar, waardoor de verdachte het naar het oordeel van het hof voor [medeverdachte 1] makkelijker heeft gemaakt om met een scheermes in de arm van [slachtoffer 2] te snijden, zonder dat er van de zijde van [slachtoffer 2] (veel) verzet werd of kon worden gepleegd.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten door de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten zijn uitgevoerd, naar aanleiding van een gezamenlijk plan.
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde feiten, te weten medeplegen van poging tot moord en medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot moord.

Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Het hof zal nog ingaan op de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 25 mei 2021 samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot moord en een poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade. De verdachte is op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] samen met hem en [medeverdachte 3] naar het huis van [slachtoffer 2] en haar zoon [slachtoffer 1] gegaan met de bedoeling om [slachtoffer 2] te vermoorden. Tegen [slachtoffer 2] is in haar eigen woning ernstig geweld gebruikt. Zij is door de verdachte meermaals tegen haar hoofd geslagen en door de medeverdachte met een mes in haar onderarm gesneden, waardoor zij ernstig gewond is geraakt aan haar linker onderarm en daardoor had kunnen overlijden. [slachtoffer 2] zal door de aanhoudende pijn en het grote litteken op haar arm blijvend herinnerd worden aan de afschuwelijke gebeurtenis.
De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2]. Deze zaak heeft in haar directe woonomgeving grote impact gehad, maar ook in de samenleving. Niet alleen door het ernstige geweld dat is toegepast, maar ook door de jonge leeftijd van de verdachten en omdat de dochter van het slachtoffer betrokken was.
Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een onderzoek Pro Justitia van 28 januari 2022, opgemaakt door dr. R.F. Ferdinand, (kinder- en jeugdpsychiater) en A.J. van den Dorpel (GZ-psycholoog). Volgens deze deskundigen is er bij de verdachte sprake van ernstige persoonlijkheidsproblematiek, die wordt geschaard onder de noemer van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Er is sprake van een zeer gebrekkig zelfgevoel, ernstig beperkte mentaliserende vermogens en een beperkt empathisch vermogen, een gebrek aan overzicht over complexe situaties en zeer gebrekkige copingvaardigheden. Ten slotte is er sprake van een achterlopende gewetensontwikkeling en wordt gezien dat de verdachte zich weinig bezighoudt met het lot van slachtoffers van gewelddadige acties. Als de spanning toeneemt kan hij bijna niet anders dan niets doen, of zich terugtrekken uit het contact, waarbij hij, als dit niet werkt, agressief kan worden. De stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde daarvan. Derhalve adviseren onderzoekers om hem het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen. De persoonlijkheidskenmerken van de verdachte, waaronder een gebrekkig mentaliserend vermogen, gebrekkige empathische vermogens, een vermijdende copingstijl, een gebrekkige gewetensontwikkeling en een potentieel tekortschietende agressieregulatie, verhogen het risico op recidive van gewelddadig gedrag. Op basis van de gestructureerde risicotaxatie wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als matig verhoogd geschat. Een klinische inschatting van het risico wijst uit dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag aanzienlijk is. De deskundigen adviseren, indien het tenlastegelegde wordt bewezen, het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte maakt een jeugdige indruk, loopt in sociaal-emotioneel opzicht achter op zijn leeftijdgenoten en de persoonlijkheidsontwikkeling is nog niet voltooid. Gezien de verhoogde kans op recidive van een ernstig feit en de bevinding dat de verdachte weinig vat heeft op zijn eigen emoties en niet van mening is dat hij behandeling nodig heeft en omdat blijkt dat hij onvoldoende probleeminzicht heeft, achten onderzoekers behandeling in een setting met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk. De deskundigen adviseren om behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een PIJ-maatregel. Vanwege de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau, langdurige en klinische behandeling, wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een onderzoek Pro Justitia van 24 november 2023, de actualisatie van het op 28 januari 2022 door dr. R.F. Ferdinand, (kinder- en jeugdpsychiater) en A.J. van den Dorpel (GZ-psycholoog) opgemaakte rapport. De deskundigen concluderen dat de kenmerken op grond waarvan in het vorige onderzoek werd geconcludeerd dat de persoonlijkheidsontwikkeling bedreigd was nog steeds aanwezig zijn. Vanuit een gedragskundig perspectief wordt gezien dat er enige vooruitgang is geboekt binnen de behandeling bij De Waag. Tegelijkertijd constateren onderzoekers dat er nog veel werk te verzetten is en de verandering die is opgetreden pril is. Het recidiverisico is volgens de deskundigen nog steeds verhoogd, maar is in het huidige ambulante streng gereguleerde kader voldoende onder controle. Verdachte houdt zich sinds zijn schorsing aan de regels, komt op afspraken en spreekt motivatie uit voor de behandeling, maar ook voor het zich houden aan alle opgelegde voorwaarden. Een behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt daarom passend beschouwd, mits het beschreven behandelaanbod kan worden gerealiseerd binnen afzienbare tijd. De deskundigen adviseren om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de rapportage van de reclassering van 9 november 2023 en het aanvullend rapport van 8 december 2023.
Uit het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 9 november 2023, opgesteld door D. de Vries (reclasseringswerker) komt het volgende naar voren. In de schorsingsperiode is onderzocht of de verdachte ambulant te begeleiden en behandelen is. De verdachte heeft zich begeleidbaar opgesteld en zich aan alle afspraken gehouden. Er is sprake van contactgroei met zowel de toezichthouder als zijn behandelaar, waardoor meer openheid ontstaat. Verdachte staat onder behandeling van De Waag waarbij zij zich richten op het vergroten van zijn weerbaarheid, het nee leren zeggen en het kunnen overzien van consequenties van gedrag. De reclassering is van mening dat er voldoende mogelijkheden lijken te zijn om verdachte ambulant te begeleiden, waardoor een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend is om de kans op recidive te verminderen. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen.
Uit het aanvullend rapport van 8 december 2023, opgesteld door D. de Vries (reclasseringswerker), volgt dat de twee behandelingen die door de deskundigen in het Pro-Justitia rapport van 24 november 2023 worden geadviseerd, worden aangeboden door Youz en PsyQ. Zolang verdachte bij die instanties op de wachtlijst staat, kan hij verder gaan met zijn behandelgesprekken bij de Waag. Aanvullend op het uitgebrachte advies in het rapport van 9 november 2023, adviseert de reclassering, indien er gekozen wordt voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel, een lange proeftijd van minimaal drie jaar.
De heer De Vries heeft, namens de reclassering, als deskundige ter terechtzitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Verdachte kan aangemeld worden bij Youz en PsyQ, maar er is geen garantie dat hij daar behandeld kan worden aangezien er nog geen intake heeft plaatsgevonden. De therapieën die geadviseerd worden zijn echter vrij bekend, waardoor het aannemelijk is dat er een instantie wordt gevonden waar de verdachte deze behandelingen kan volgen. Er zijn veel instanties in de regio en daarnaast is verdachte zelfs bereid om eventueel ook buiten de regio therapie te volgen. De reclasseerder acht een meldplicht, ambulante behandeling bij De Waag en een behandelverplichting noodzakelijk als bijzondere voorwaarden. De behandelverplichting dient zo breed mogelijk te zijn. De enkelband als voorwaarde is volgens de reclasseerder niet essentieel om te werken aan het voorkomen van recidive.
Toepassing adolescentenstrafrecht
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Ten aanzien van een jongvolwassene die de leeftijd van 18 jaar maar nog niet die van 23 jaar heeft bereikt, kan het hof besluiten het jeugdstrafrecht toe te passen indien daartoe grond wordt
gevonden in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 18 jaar oud. Het hof ziet in de persoonlijkheid van de verdachte, zoals in de diverse rapporten omschreven, grond om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
Toerekeningsvatbaarheid
Het hof volgt, net als de rechtbank, de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en acht de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar. Bij de strafoplegging zal daarmee tevens rekening worden gehouden.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
Met inachtneming van voormelde overwegingen en conclusies van de Pro Justitia-rapporteurs en de Jeugdreclassering overweegt het hof als volgt.
Gelet op de beschouwingen, conclusies en adviezen van de (gedrags)deskundigen is het hof van oordeel dat het voor de verdere ontwikkeling van de verdachte noodzakelijk is dat de verdachte wordt behandeld.
Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden
gesteld. Ten eerste moet de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of stoornis hebben. Ten tweede moet het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd een misdrijf zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld of het feit moet behoren tot één van de in dat artikel omschreven misdrijven. Ten derde moet de PIJ-maatregel noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Als laatste moet de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte zijn.
Aan de in artikel 77s, eerste lid, onder a, b en c, van het Wetboek van Strafrecht cumulatief gestelde voorwaarden is voldaan. De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar of meer is gesteld.
Op basis van de adviezen van de deskundigen oordeelt het hof dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van goederen of personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en tevens dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Het hof ziet echter redenen om, anders dan de rechtbank, de maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof heeft daarbij gelet op de positieve ontwikkelingen van verdachte sinds het vonnis is gewezen. De verdachte houdt zich sinds zijn schorsing goed aan de afspraken van de reclassering en is inmiddels onder behandeling van De Waag.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel het juiste kader biedt om het recidiverisico te verminderen en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte te bevorderen. Het hof zal hieraan de hierna te noemen bijzondere voorwaarden verbinden. Het hof zal de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, aangezien de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van personen en de kans op gewelddadige recidive door de deskundigen wordt ingeschat als (matig) verhoogd.
Het hof stelt vast dat de maatregel opgelegd wordt ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Derhalve kan de maatregel verlengd worden, telkens met ten hoogste twee jaren en tot een maximum van zeven jaren, zoals bedoeld in artikel 77t, derde lid Sr.
Jeugddetentie
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de impact die het feit op het slachtoffer heeft gehad en nog steeds heeft, is het hof van oordeel dat daarop niet anders kan worden gereageerd dan met het
opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
Conclusie
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur in combinatie met een voorwaardelijke PIJ-maatregel met na te noemen voorwaarden een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 158.087,63, bestaande uit € 68.087,63 aan materiële schade en een bedrag van € 90.000,00 aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, letselschade en shockschade. Nu in hoger beroep het onder 1 tenlastegelegde niet meer aan de orde is, welk feit de moord/doodslag van [slachtoffer 1] betrof, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover haar vorderingen zien op dit feit. Het hof zal dit per schadepost aangeven.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijkverklaring ten aanzien van de affectie- en shockschade en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij zoals nader in het requisitoir is aangegeven, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Materiële schade
De benadeelde [slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 300,- en € 75,- gevorderd voor de verzorging van het bezoek in verband met het overlijden van haar zoon respectievelijk kleding voor de uitvaart. Nu deze vordering ziet op het niet meer aan de orde zijnde feit 1, wordt de benadeelde in deze vordering niet ontvankelijk verklaard. Dit zelfde geldt voor de gevorderde verhuiskosten nu deze post naar het oordeel van het hof met name wordt opgevoerd vanwege het strafbare feit gepleegd tegen [slachtoffer 1] in de woning en overigens de benadeelde niet heeft gesteld dat zij zonder deze gebeurtenis ook zou zijn verhuisd.
Voorts heeft de benadeelde onder het kopje ‘medische kosten’ een aantal bedragen gevorderd. Het hof zal het betaalde eigen risico over 2021 (€ 385,-), de kosten apotheek en drogist (€ 59,96), en de gemaakte en toekomstige kosten voor fysiotherapie (€ 3.428,87) toewijzen. Deze posten zijn niet betwist en houden verband met de behandeling van het letsel dat de benadeelde als gevolg van de bewezenverklaarde feiten 2 en 3 heeft opgelopen.
Daarnaast heeft de benadeelde medische kosten en toekomstige kosten gevorderd die verband houden met het geestelijk letsel dat zij heeft opgelopen als gevolg van de confrontatie met het strafbare feit gepleegd tegen haar zoon. Nu dit feit in de onderhavige zaak niet aan de orde is zal de benadeelde in deze vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Het betreft het eigen risico over 2022 (€ 202,58 en € 182,42 (toekomstig)), de eigen bijdrage voor Psytrec (€ 140,-) en het eigen risico over 2023 (385,-).
Ook in de vordering toekomstige medische kosten (€ 1.500,-) wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard nu de benadeelde heeft nagelaten deze posten op enige wijze te onderbouwen.
De gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding van € 62,- wijst het hof toe.
De vorderingen die zien op de extra kosten voor kleding (€ 79,18) en eten (€ 133,14)zullen ook niet ontvankelijk worden verklaard aangezien ook deze verband houden met het niet meer aan de orde zijnde feit 1.
De posten huishoudelijke hulp (€ 439,50) en mantelzorg (€ 540,-), die door de verdachte niet zijn betwist, zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van de post ‘toekomstige hulp’ (€ 1.500,-) is het hof van oordeel dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Deze post is door de verdachte betwist en overigens door de benadeelde op geen enkele wijze (nader) onderbouwd. De behandeling van deze vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Ditzelfde geldt voor de vordering die ziet op verlies verdienvermogen (€ 50.000,-) en toekomstige reis- en parkeerkosten (€ 2.000,-). Nu deze vorderingen in het geheel niet onderbouwd zijn, zal de behandeling hiervan naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en wordt de benadeelde hierin niet-ontvankelijk verklaard.
Tot slot heeft de benadeelde een bedrag van € 285,06 aan reiskosten en een bedrag van € 55,92 aan parkeerkosten gevorderd. Voor zover deze kosten zien op bezoek aan het ziekenhuis in verband met haar letsel zullen deze kosten worden toegewezen. Voor het overige zal de benadeelde niet ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat in totaal aan reiskosten wordt toegewezen een bedrag van € 13,83 en aan parkeerkosten van € 27,90.
Samenvattend wijst het hof aan materiële schadevergoeding het volgende toe:
Medische kosten
Eigen risico 2021 € 385,-
Apotheek / drogist € 59,96
Fysiotherapie € 3.428,87
Daggeldvergoeding € 62,-
Huishoudelijke hulp € 439,50
Mantelzorg € 540,-
Reiskosten € 13,83
Parkeerkosten € 27,90
+
----------
Totaal € 4.957,06
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 4.957,06 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag. De ingangsdatum stelt het hof op de dag van indiening van het voegingsformulier, zijnde 8 juni 2022, tot aan de dag der algehele voldoening nu de schade niet direct is ingetreden op de dag van de bewezenverklaarde feiten en overigens niet per post duidelijk is wanneer de kosten zijn gemaakt.
Immateriële schade
Letselschade
De benadeelde heeft immateriële schadevergoeding gevorderd voor een bedrag van € 20.000,- vanwege het letsel dat zij heeft opgelopen ten gevolge van de geweldshandelingen die tegen haar zijn gepleegd in haar woning. Vast is komen te staan dat de benadeelde een aantal keer tegen haar hoofd is geslagen door de verdachte en vervolgens door de medeverdachte met een scheermes in haar onderarm is gesneden waardoor zij een snijwond van ongeveer 20 centimeter in haar onderarm had. De lichamelijke gevolgen van deze snijverwonding zijn nog steeds merkbaar en zichtbaar doordat de benadeelde een groot litteken op haar onderarm heeft, zij blijvend het gevoel in haar onderarm is verloren, zij kampt met functieverlies van de arm en hevige pijnen in haar hand voelt. Daarnaast heeft de benadeelde onder andere blauwe plekken in haar gezicht, een kleine verwonding op het hoofd en een hersenschudding opgelopen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering tot vergoeding van shockschade en affectieschade wordt niet-ontvankelijk verklaard nu deze ziet op het niet meer aan de orde zijnde feit 1.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte als grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 19.957,06 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 29.667,44, bestaande uit € 9.667,44 aan materiele schade en € 20.000,00, subsidiair € 17.500,00 aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.060,44 aan materiële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Nu in hoger beroep het onder 1 tenlastegelegde niet meer aan de orde is, welk feit de moord/doodslag van [slachtoffer 1] betrof, en de vordering affectieschade, kosten lijkbezorging, eigen risico 2021 en telefoonkosten van de benadeelde partij hiermee verband houdt, zal de benadeelde in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ook zal de benadeelde niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering die ziet op (toekomstige) vrije uren. De benadeelde heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten schade betreffen welke het rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten 2 en 3.
Ook ten aanzien van de gevorderde verhoging parkeerkosten en telefoonkosten zal het hof de benadeelde in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 289 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair impliciet primair en 3 primair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair impliciet primair en 3 primair impliciet primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte:

- verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op het adres Bezuidenhoutseweg 179 of een ander adres dat de reclassering aangeeft in Den Haag te melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- zich gedurende de proeftijd ambulant laat behandelen door Youz, PsyQ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Deze behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig acht.
- gedurende de proeftijd, in afwachting van de start van zijn ambulante behandeling bij bovenbedoelde nader te bepalen zorgverlener, behandeling volgt bij De Waag zo lang als de reclassering dit nodig acht.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 19.957,06 (negentienduizend negenhonderdzevenenvijftig euro en zes cent) bestaande uit € 4.957,06 (vierduizend negenhonderdzevenenvijftig euro en zes cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 19.957,06 (negentienduizend negenhonderdzevenenvijftig euro en zes cent) bestaande uit € 4.957,06 (vierduizend negenhonderdzevenenvijftig euro en zes cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 juni 2022 en van de immateriële schade op 25 mei 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. L.A. Pit en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. I.M. van Hoevelaken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 januari 2024.