ECLI:NL:GHDHA:2025:1051

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
200.333.284
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen een claimstichting en Airbnb

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen de Stichting Massaschade & Consument (SMC) en Airbnb Ireland UC. SMC, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.M. Schonewille, heeft in hoger beroep de vernietiging van een vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2023 gevorderd, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de vorderingen van SMC tegen Airbnb. De zaak betreft de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de Brussel I-bis Verordening, met name artikel 7, dat de bevoegdheid regelt voor verbintenissen uit overeenkomst en onrechtmatige daad.

Het hof heeft vastgesteld dat Airbnb is gevestigd in Ierland en dat de vorderingen van SMC betrekking hebben op een burgerlijke of handelszaak. De rechtbank had geoordeeld dat SMC, die geen contractspartij is bij de overeenkomsten tussen huurders en Airbnb, geen beroep kan doen op de consumentenbescherming van artikel 18 Brussel I-bis Verordening. Het hof heeft deze conclusie bevestigd en geoordeeld dat de vorderingen van SMC niet onder de bevoegdheid van de Nederlandse rechter vallen, omdat de hoofdverbintenis van de dienstverlening van Airbnb hoofdzakelijk in Ierland plaatsvindt.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het forumkeuzebeding in de gebruikersvoorwaarden van Airbnb niet van toepassing is op SMC, omdat deze geen partij is bij de overeenkomsten tussen de consumenten en Airbnb. Het hof heeft de vorderingen van SMC afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij SMC is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke juridische basis voor internationale bevoegdheid in geschillen die voortvloeien uit online diensten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.333.284/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/614815 / HA ZA 21-616
Arrest van 27 mei 2025
in de zaak van
Stichting Massaschade & Consument,
gevestigd in Oegstgeest,
appellante,
advocaat: mr. W.M. Schonewille, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
Airbnb Ireland UC,
gevestigd in Dublin, Ierland,
verweerster,
advocaat: mr. M.G. Bredenoord-Spoek, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen SMC en Airbnb.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1
Op 5 maart 2024 heeft het hof arrest gewezen in het ontvankelijkheids-incident. Het verloop van de procedure na het tussenarrest blijkt uit de volgende stukken:
  • de memorie van grieven van SMC;
  • de memorie van antwoord van Airbnb;
  • de akte van SMC van 23 juli 2024;
  • de antwoordakte van Airbnb van 20 augustus 2024.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.Beoordeling in hoger beroep

2.1
Het hoger beroep van SMC keert zich tegen het vonnis van 21 juni 2023 waarin de rechtbank zich internationaal onbevoegd heeft verklaard van de vorderingen van SMC kennis te nemen. Het hoger beroep strekt tot vernietiging van dat vonnis en terugwijzing naar de rechtbank voor verdere behandeling.
2.2
Het hof stelt voorop dat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn en ook de rechter in hoger beroep gehouden is ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan een onderzoek te onderwerpen. De rechter die in het kader van de toepassing van de Verordening Brussel I-bis onderzoekt of hem bevoegdheid toekomt, dient zich bij dit onderzoek niet te beperken tot de stellingen van de eisende of verzoekende partij, maar moet ook acht slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en, in voorkomend geval, op de stellingen van de verwerende partij. Wel geldt in dit verband de beperking dat indien de verwerende partij de stellingen van de eisende of verzoekende partij betwist, de rechter in het kader van de bepaling van zijn bevoegdheid geen gelegenheid behoeft te geven voor bewijslevering. Het onderzoek naar de bevoegdheid aan de hand van de Unierechtelijke instrumenten mag dus niet plaatsvinden op basis van enkel de door de eisende of verzoekende partij gekozen grondslag van haar vordering of verzoek (ECLI:NL:HR:2019:566, met verwijzingen).
2.3
Verweerster Airbnb is gevestigd in de Europese Unie en de vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, wordt beantwoord aan de hand van de Brussel I-bis Verordening. Vast staat dat de Nederlandse rechter geen bevoegdheid kan ontlenen aan de hoofdregel van art. 4 Brussel I-bis Verordening (woonplaats van de verweerder), omdat Airbnb in Ierland is gevestigd. De vraag die voorligt is daarom of de Nederlandse rechter op een van de overige bevoegdheidsgronden uit de Brussel I-bis Verordening internationaal bevoegd is.
Art. 18 Brussel I-bis Verordening
2.4
SMC heeft in hoger beroep aangegeven niet langer een beroep te doen op art. 18 lid 1 Brussel I-bis Vordening (consumentenovereenkomsten). De rechtbank had geoordeeld dat de rechter aan art. 18 lid 1 Brussel I-bis Verordening alleen internationale bevoegdheid kan ontlenen in gevallen waarin de consument zelf procespartij is en niet in gevallen waarin – zoals in deze zaak – een andere partij voor consumenten optreedt. De rechtbank verwees hiertoe naar het arrest HvJEU 25 januari 2018, ECLI:EU:C:2018:37 (Schrems/Facebook), waarin het HvJEU onder meer oordeelde dat het forum consumenti niet van toepassing is op de eiser die niet zelf partij is bij de betrokken consumentenovereenkomst. Nadien is door het HvJEU herhaald dat voor de toepassing van de bevoegdheidsregels inzake door consumenten gesloten overeenkomsten beslissend is dat de partijen in het geding tevens de contractspartijen zijn (HvJEU 14 september 2023,
Club La Costa, ECLI:EU:C:2023:672, punt 48).
2.5
Het hof, voor zover nodig ambtshalve oordelend over de internationale bevoegdheid, sluit zich op grond van de genoemde rechtspraak aan bij het oordeel van de rechtbank dat SMC, dat zelf geen contractspartij is bij de door de huurders met Airbnb gesloten overeenkomsten, geen beroep kan doen op art. 18 lid 1 Brussel I-bis Vo.
Art. 7 lid 1 en 2 Brussel I-bis Verordening
2.6
Grief 1legt de vraag voor of de Nederlandse rechter in dit geval bevoegd is op grond van art. 7 lid 1 sub b Brussel I-bis Verordening. Deze bepaling geeft voor verbintenissen uit overeenkomst een alternatieve bevoegdheid voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Voor overeenkomsten tot verstrekking van diensten is dit de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden.
2.7
Allereerst moet onderzocht worden of in dit geval sprake is van een ‘verbintenis uit overeenkomst’ als bedoeld in art. 7 lid 1 sub a Brussel I-bis Verordening. Het begrip ‘verbintenis uit overeenkomst’ moet autonoom worden uitgelegd. Vereist is dat een door een partij tegenover een andere partij vrijwillig aangegane verbintenis kan worden aangewezen waarop de vordering van eiser berust. Een vordering heeft betrekking op verbintenissen uit overeenkomst in de zin van voornoemde bepaling wanneer de uitlegging van de overeenkomst noodzakelijk is om vast te stellen of de gedraging die eiser gedaagde verwijt geoorloofd of ongeoorloofd is. Dat is met name het geval bij een vordering die is gebaseerd op de bedingen van een overeenkomst of op de rechtsregels die op grond van die overeenkomst toepasselijk zijn (HvJEU 13 maart 2014, ECLI:EU:C:2014:148; HvJEU 24 november 2020, ECLI:EU:C:2020:950, Wikingerhof, punt 32).
2.8
SMC vordert na eiswijziging, naast op haar positie als belangenbehartiger in de zin van art. 303a BW gerichte vorderingen, samengevat, dat voor recht wordt verklaard dat via het Airbnb-platform door huurder en verhuurder aangegane overeenkomsten tot stand worden gebracht door tweezijdige bemiddeling in de zin van art. 7:417 jo. 7:425 BW waarvoor Airbnb geen schriftelijke en uitdrukkelijke toestemming heeft ontvangen in de zin van art. 7:417 lid 2 BW zodat Airbnb jegens de huurder geen recht heeft op loon (servicekosten). Tevens vordert SMC, samengevat, de vernietiging of buitentoepassingverklaring van het servicekostenbeding in de algemene voorwaarden en terugbetaling van onverschuldigd betaalde servicekosten aan huurders die deze op grond van het servicekostenbeding hebben voldaan alsmede, op straffe van een dwangsom, overlegging van een lijst met namen van huurders en de door hen betaalde servicekosten.
2.9
Deze vorderingen van SMC berusten op de vrijwillig aangegane verbintenissen van Airbnb tot het bemiddelen bij de totstandkoming van een huurovereenkomst en van de respectieve huurders tot betaling van een service fee. Voor de toewijsbaarheid van die vorderingen is van belang of Airbnb van de huurders al dan niet de contractuele toestemming heeft verkregen voor tweezijdige bemiddeling. Dit vergt uitlegging van de overeenkomst. Daarmee is sprake van een ‘verbintenis uit overeenkomst’ in de zin van art. 7 lid 1 sub a Brussel I-bis Vo. Dat de inhoud van de overeenkomsten tussen Airbnb en de huurders mede wordt bepaald door wettelijk contractenrecht, maakt dit niet anders.
2.1
Een volgende vraag is of sprake is van een overeenkomst tot het verstrekken van diensten. Een dienst in de hier bedoelde zin is een (positieve) activiteit die tegen vergoeding wordt verricht (HvJEU 15 juni 2017, Kareda, C-249/16, ECLI:EU:C:2017:472, punt 35).
2.11
Ook deze vraag moet bevestigend worden beantwoord. De tussen de consumenten en Airbnb gesloten overeenkomsten kenmerken zich erdoor dat via het platform van Airbnb overeenkomsten tot stand worden gebracht tussen gebruikers van dat platform, dat de exploitant van het platform een vergoeding ontvangt bij de totstandkoming van een overeenkomst tussen gebruikers en dat gebruikers uitsluitend met elkaar in contact kunnen treden via het platform. Het wezenlijke kenmerk van het door Airbnb beheerde online platform ligt in het opstellen van een overzichtelijke lijst van op het platform beschikbare accommodaties. Kenmerkende verbintenis in de verhouding tussen Airbnb en de consument is de bemiddeling door Airbnb via het door haar geëxploiteerde platform, zodat die verbintenis als aanknopingspunt moet worden genomen om te bepalen of sprake is van een overeenkomst tot het verrichten van diensten (HvJEU 25 februari 2010, Car Trim, ECLI:EU:C:2010:90, punt 32). De bemiddeling door Airbnb is een (positieve) activiteit die tegen vergoeding wordt verricht en daarmee een dienst in de zin van art. 7 lid 1 Brussel I-bis Vo. De overeenkomsten tussen Airbnb en consumenten zijn dus overeenkomsten tot het verstrekken van diensten.
2.12
Op grond van art. 7 punt 1, onder a, Brussel I-bis Verordening kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat in een andere lidstaat worden opgeroepen, ten aanzien van een verbintenis uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Art. 7 lid 1, onder b, tweede streepje Brussel I-bis Vo bepaalt vervolgens dat voor overeenkomsten tot het verstrekken van diensten de rechter van de plaats van uitvoering van de overeenkomst (alternatief) bevoegd is. Wanneer er meer dan één plaats van uitvoering is van de kenmerkende/hoofdverbintenis van een overeenkomst tot het verrichten van diensten, moet onder plaats van uitvoering in de zin van art. 7 punt 1, onder b, tweede streepje Brussel I-bis Vo worden verstaan de plaats die de nauwste band tussen de overeenkomst en het bevoegde gerecht verzekert, welke nauwste band in de regel aanwezig is op de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht (HvJEU 11 maart 2010, Wood Floor Solutions, ECLI:EU:C:2010:137, punten 33 en 34). Het gaat daarbij dan om de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht zoals die blijkt uit de bepalingen uit de overeenkomst, alsmede, bij gebrek aan dergelijke bepalingen, uit de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst en, indien de plaats op die grondslag niet kan worden bepaald, de woonplaats van de dienstverrichter (HvJEU 8 maart 2018, C-64/17 Saey Home & Garden, ECLI:EU:C:2018:173, punt 45).
2.13
Tussen partijen staat vast dat de overeenkomst en daarbij horende gebruiksvoorwaarden geen bepalingen bevatten over de plaats van uitvoering van de te verstrekken diensten. Het geschil spitst zich daarom toe op de vraag op welke plaats de dienst (de bemiddeling door Airbnb via het door haar geëxploiteerde platform), volgens de overeenkomst hoofdzakelijk wordt verricht, zoals die blijkt uit de daadwerkelijke uitvoering van de overeenkomst.
2.14
Volgens SMC is de plaats van daadwerkelijke uitvoering niet Ierland, waar het technische beheer van het platform plaatsvindt, maar Nederland, omdat de digitale dienstverlening van Airbnb ten opzichte van de Nederlandse gebruikers, voor wie SMC optreedt, op Nederland is (in)gericht. SMC wijst er in dat verband op dat: de website in het Nederlands is gesteld, Nederlandse consumenten op het platform van Airbnb kunnen gebruikmaken van het Nederlandse betaalsysteem Ideal, Airbnb Nederlandse btw over de servicekosten rekent, verschillende personeelsleden in dienst heeft die zich op de Nederlandse markt richten en vanuit Amsterdam werkzaam zijn, Airbnb met de gemeente Amsterdam en enkele Nederlandse organisaties, zoals KLM, een samenwerking is aangegaan, vanaf 2012 is gaan investeren in Nederlandse gebieden en ten behoeve van verhuurders in Nederland evenementen organiseert, de klantenservice van Airbnb voor Nederlandse gebruikers gebruik maakt van een Nederlands telefoonnummer en grote aantallen Nederlandse consumenten van Airbnb gebruik maken, ook voor binnenlandse reizen, Airbnb het Beneluxmerk ‘AIRBNB Voel Je Overal Ter Wereld Thuis’ heeft laten registreren en, tot slot, dat Airbnb op de Nederlandse televisie en internet op Nederlandse consumenten gerichte reclame maakt. De in Ierland verrichte operationele- en beheerwerkzaamheden zijn volgens SMC niet meer dan voorbereidingshandelingen voor de eigenlijke dienstverlening, de bemiddeling, die op de Nederlandse markt is afgestemd. Dat het gaat om de gerichtheid op Nederland is volgens SMC ook in overeenstemming met uitspraken van het HvJEU over de uitleg van artikel 17 en 7 lid 2 Brussel I-bis Verordening. Indien het land van waaruit het platform wordt beheerd de plaats zou zijn waar de dienst volgens de overeenkomst wordt verstrekt, kunnen multinationals eenvoudig collectieve acties ontlopen door zich te vestigen in een land, zoals Ierland, waarin de mogelijkheid tot het voeren van een collectieve actie niet bestaat. Omdat illusoir is dat individuele consumenten zelf bij hun nationale rechter een vordering instellen, kunnen multinationals hun praktijken ongestoord voortzetten, aldus nog steeds SMC.
2.15
Airbnb heeft het voorgaande betwist. Zij wijst erop dat het wezenlijke kenmerk van haar diensten bestaat in het opstellen van een lijst van huurobjecten om huurders en verhuurders samen te brengen. Volgens Airbnb verricht zij haar hier bedoelde diensten (hoofdzakelijk) vanuit Ierland. Zij opereert en beheert haar internetplatform met de daarop aangeboden functionaliteiten, waarmee zij huurders en verhuurders samenbrengt, vanuit Dublin, Ierland met circa 368 medewerkers en het aldaar zetelende bestuur. Deze activiteiten vormen de kern van de diensten van Airbnb. Het platform kan door gebruikers overal ter wereld worden gebruikt, zodat de woonplaats van de gebruikers geen geschikt aanknopingspunt vormt, aldus Airbnb.
2.16
Naar het oordeel van het hof kan, als er op grond van de daadwerkelijke uitvoering al één plaats kan worden aangewezen waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht, niet worden geoordeeld dat dit Nederland is. De kenmerkende of ‘hoofddienst’ (HvJEU 9 juli 2009, ECLI:EU:C:2009:439, Rehder) van Airbnb is het bij elkaar brengen van huurders en verhuurders door middel van een door Airbnb opgestelde lijst met accommodaties die via haar internetplatform toegankelijk zijn. De operatie en het beheer van het platform van Airbnb vindt plaats in Ierland door haar aldaar werkzame werknemers, hetgeen het standpunt van Airbnb ondersteunt dat de overeengekomen dienstverlening hoofdzakelijk in Ierland plaatsvindt. SMC komt op voor consument-huurders die in Nederland wonen die via Airbnb huurovereenkomsten zijn aangegaan met verhuurders uit willekeurig welk van de door Airbnb bestreken 220 landen met betrekking tot huurobjecten waarvoor hetzelfde geldt. Nederlandse consument-huurders kunnen via Airbnb huurovereenkomsten sluiten ongeacht waar ter wereld zij zich op dat moment bevinden. Voor zover al relevant, levert de plaats waar Nederlandse consumenten zich via het platform van Airbnb met het aanbod van de verhuurders akkoord verklaren geen plaats van uitvoering in Nederland op. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat Airbnb evenementen voor Nederlandse verhuurders organiseert, nu SMC alleen consument-huurders vertegenwoordigt die via Airbnb van verhuurders uit willekeurig welk land hebben gehuurd. Dat de website van Airbnb voor Nederlandse consument-huurders in de Nederlandse taal is gesteld en Airbnb op de Nederlandse markt gerichte (promotie)activiteiten verricht, maakt evenmin dat de plaats van daadwerkelijke uitvoering van de bemiddelende dienst van Airbnb hoofdzakelijk in Nederland is gelegen. Uit het feit dat Airbnb niet alleen werknemers in Ierland heeft maar ook lokaal (waaronder in Nederland) een gering aantal werknemers in dienst heeft, volgt mede gezien de hiervoor genoemde omstandigheden hooguit dat de plaats van daadwerkelijke uitvoering in verschillende landen is gelegen maar niet dat de diensten hoofdzakelijk in Nederland worden verricht. Ten overvloede zij nog opgemerkt dat de (hoofd)dienst van Airbnb ten opzichte van de consumenten wier belangen SMC wenst te behartigen, niet bestaat in de ter beschikkingstelling van door die consumenten af te nemen en te exploiteren (maat)software, zodat niet op die grond een forum is gegeven in hun (woon)plaats waar zulke (maat)software wordt opgevraagd en gebruikt (vgl. HvJEU 28 november 2014, ECLI:EU:C:2024:985,
Variussystems).
2.17
Voor zover moet worden geoordeeld dat het internationale karakter van de dienstverlening meebrengt dat op deze grondslag geen plaats van uitvoering kan worden bepaald, is zoals onder 2.12 overwogen de woonplaats van de dienstverrichter beslissend. Die ligt in Ierland, zodat ook in dat geval geen bevoegdheid van de Nederlandse rechter is gegeven. Grief 1 faalt derhalve.
Forumkeuze in algemene voorwaarden en collectieve actie
2.18
Onder
grief 2beroept SMC zich op de tussen consumenten en Airbnb overeengekomen forumkeuze die is neergelegd in artikel 22 van de gebruikersvoorwaarden. Volgens dit beding kan de als consument met Airbnb contracterende wederpartij zijn eventuele vorderingen tegen Airbnb (onder meer) aanhangig maken voor het bevoegde gerecht van zijn eigen woonplaats.
2.19
Volgens SMC is niet doorslaggevend dat SMC de forumkeuze niet zelf is overeengekomen en zij niet zelf als consument kan worden aangemerkt. Hoewel SMC de formele procespartij is, gelden de gedupeerde consumenten als de materiële procespartij en zijn ook gebonden aan een eventuele uitspraak in de onderhavige procedure. SMC zou dan ook moeten worden gelijkgesteld met een consument in de zin van art. 22 van de gebruikersvoorwaarden. De Nederlandse rechter is door middel van die forumkeuze op grond van art. 25 Brussel 1-Bis Verordening bevoegd, aldus nog steeds SMC.
2.2
Airbnb heeft betwist dat de Nederlandse rechter ten aanzien van de vorderingen van SMC bevoegd zou zijn op grond van het in de overeenkomsten tussen de huurders en Airbnb opgenomen forumkeuzebeding. Volgens dat beding kan alleen een consument zijn eventuele vorderingen tegen Airbnb instellen bij de rechter van zijn woonplaats. SMC is geen consument en is geen partij bij de door met Airbnb gesloten overeenkomsten. Aan SMC zijn geen vorderingen overgedragen, wat ook in strijd zou zijn geweest met het in art. 23.4 van de gebruikersvoorwaarden opgenomen cessieverbod. Het forumkeuzebeding strekt er niet toe dat derden zoals SMC daarop een beroep kunnen doen. Het forumkeuzebeding sluit aan bij art. 18 Verordening Brussel I-bis, dat voor vorderingen van een partij die niet zelf consument is geen bevoegdheid schept, aldus nog steeds Airbnb.
2.21
Het hof stelt voorop dat art. 25 Brussel I-bis Verordening een regeling geeft voor het
door partijen[curs. hof] aangewezen bevoegde gerecht. De regeling voor het forumkeuzebeding vormt een bevestiging van de partijautonomie (HvJEG 24 juni 1986, ECLI:EU:C:1986:255). Vast staat dat SMC geen partij is bij de door de consumenten met Airbnb gesloten overeenkomsten. SMC wenst als behartiger van de belangen van consumenten die met Airbnb hebben gecontracteerd een collectieve rechtsvordering als bedoeld in art. 3:305a BW in te stellen. Haar procesbevoegdheid is daarmee uitsluitend gebaseerd op de wet en niet op een cessie van de vorderingen of op contractsoverneming. Gelet op de bewoordingen van het forumkeuzebeding, dat aan de
‘consumer’een forum in diens woonplaats biedt, en het in diezelfde voorwaarden opgenomen cessieverbod in art. 23.4 van de gebruikersvoorwaarden, is ook geen sprake van een overeenkomst en/of forumkeuzebeding ten gunste van een derde. SMC kan derhalve rechtstreeks noch als begunstigde derde een beroep doen op het in de gebruikersvoorwaarden opgenomen forumkeuzebeding. De grief faalt.
Art. 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis Verordening
2.22
Met
grief 3voert SMC, tot slot, aan dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is op grond van art. 7 lid 2 Brussel I-bis Verordening. Volgens SMC heeft Airbnb onrechtmatig gehandeld door onredelijk bezwarende en onwettige bedingen in haar algemene voorwaarden op te nemen en kan daarmee worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengend feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Volgens SMC is sprake van een verbintenis uit onrechtmatige daad bestaand in de schending van een wettelijke plicht. Voor de beoordeling of van een dergelijke schending sprake is, is niet noodzakelijk de inhoud van de overeenkomst te onderzoeken. Zowel het
Handlungs-als het
Erfolgsortzijn in Nederland gelegen, aldus SMC. Airbnb heeft het voorgaande betwist.
2.23
Het in art. 7 lid 2 Brussel I-bis Verordening gebruikte begrip ‘verbintenis uit onrechtmatige daad’ moet autonoom worden uitgelegd en omvat elke rechtsvordering die beoogt de aansprakelijkheid van een verweerder in het geding te brengen en die geen verband houdt met een “verbintenis uit overeenkomst” in de zin van art. 7 lid 1 sub a Brussel I-bis Verordening (vgl. HvJEG 27 september 1988, ECLI:EU:C:1988:459, Kalfelis/Schröder, punt 18). Wanneer de eiser zich beroept op regels inzake onrechtmatige daad, te weten de schending van een wettelijke verplichting, en het niet noodzakelijk is om de inhoud van de met de verweerder gesloten overeenkomst te onderzoeken om te bepalen of de aan hem verweten gedraging geoorloofd dan wel ongeoorloofd is, vloeit de grond voor de vordering voort uit onrechtmatige daad in de zin van art. 7 lid 2 Brussel I-bis Verordening aangezien die verplichting los van de overeenkomst op verweerder rust (HvJEU 24 november 2020, ECLI:EU:C:2020:950, Wikingerhof, punt 33).
2.24
Zoals hiervoor onder 2.9 is geoordeeld, betreffen de vorderingen van SMC “verbintenissen uit overeenkomst” en is uitlegging van de overeenkomst noodzakelijk om te bepalen of Airbnb de verweten gedraging – het in tweezijdig in rekening brengen van een servicefee – geoorloofd dan wel ongeoorloofd is in verband met de bij de totstandkoming van de overeenkomst al dan niet van de huurder verkregen toestemming. Daarmee is uitgesloten dat de vorderingen “verbintenissen uit onrechtmatige daad” betreffen (ECLI:EU:C:2014:148, Brogsitter, punt 27). De Nederlandse rechter is dus ook niet krachtens art. 7 lid 2 Brussel I-bis Verordening internationaal bevoegd van de vorderingen van SMC kennis te nemen. De grief faalt derhalve.
Dossier bevat geen aanknopingspunten voor andere bevoegdheidsgronden
2.25
Partijen hebben geen beroep gedaan op andere (alternatieve) bevoegdheidsgronden en het dossier bevat daarvoor ook geen aanknopingspunten. De slotsom is dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van de vorderingen van SMC jegens Airbnb kennis te nemen, zodat het (gelijkluidende) vonnis zal worden bekrachtigd.
Conclusie en proceskosten
2.26
De conclusie is dat het hoger beroep van SMC niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal SMC als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 21 juni 2023 van de rechtbank Den Haag;
- veroordeelt SMC in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Airbnb begroot op € 783,- voor verschotten en € 1.821,- (1,5 punt x tarief II) voor salaris van de advocaat, alsmede € 178,- aan nasalaris, te verhogen met € 92,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na vandaag, respectievelijk, wat het bedrag van € 92,- betreft, na de datum van betekening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, M.Y. Bonneur en A.J. Berends en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier.