ECLI:NL:GHDHA:2025:1053
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot conservatoir beslag op onroerende zaak in het kader van de toeslagenaffaire
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag op een woning. Verzoeker, die optreedt namens gedupeerden van de toeslagenaffaire, had eerder bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag een verzoek ingediend om beslag te leggen op de woning van verweerder. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat niet summierlijk van de deugdelijkheid van de vordering was gebleken en er geen gegronde vrees voor verduistering was aangetoond. Verzoeker is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
In het hoger beroep heeft verzoeker aangevoerd dat de voorzieningenrechter te hoge eisen heeft gesteld aan de onderbouwing van de vordering. Het hof heeft echter geoordeeld dat de voorzieningenrechter terecht heeft vastgesteld dat de deugdelijkheid van de vordering niet summierlijk kon worden aangetoond. Het hof heeft de maatstaf van artikel 700 Rv toegepast, waarbij summier onderzoek vereist is om de deugdelijkheid van de vordering te kunnen aannemen. Het hof concludeert dat verzoeker onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die de deugdelijkheid van de vordering kunnen onderbouwen.
Daarnaast heeft het hof overwogen dat voor het leggen van conservatoir beslag op een onroerende zaak gegronde vrees voor verduistering vereist is. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden, zoals het feit dat verweerder in Brussel woont en daar immuniteit geniet, zijn niet voldoende om te concluderen dat verweerder zijn woning aan verhaal zal onttrekken. Het hof heeft de beschikking van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de proceskosten voor rekening van verzoeker gesteld.