Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 27 februari 2025, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 10 februari 2025, met bijlagen; in de dagvaarding zijn de bezwaren van [appellant] tegen het vonnis opgenomen;
- de memorie van antwoord van de Staat, met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
(vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie” - en indicatie C - “
(risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde”.
ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting”). In het verslag van het OO staat dat [appellant] zich netjes en rustig gedraagt op de afdeling, maar meerdere rapporten heeft gekregen voor het overschrijden van zijn belminuten. Ook zou hij aan de telefoon in een buitenlandse taal en in onbegrijpelijke (code)taal spreken. Verder zou uit verschillende telefoongesprekken blijken dat [appellant] gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon, al dan niet via een medegedetineerde. In het OO is tevens geadviseerd dat indicatie B en indicatie C van toepassing blijven, op de eerder opgevoerde gronden. Dit advies is gevolgd door de SF.
Het GRIP heeft op 16 oktober 2023 informatie ontvangen van de Dienst Landelijke Recherche dat u ondanks het opgelegde bellimiet van 15 minuten per dag veel langer belde, namelijk enkele uren per dag. Daarnaast bleek dat u op de AIT telefonisch op de hoogte bent gebracht dat er ‘buiten’ een rip was gepleegd waarbij een nauw contact van uw betrokken was. U gaf vervolgens telefonisch allerlei tips en adviezen. Bijvoorbeeld dat ze dan de auto die hiervoor is gebruikt, in de fik moeten steken, wie moet gaan bemiddelen, dat de auto verkocht moet worden etc. Ook werd u op de hoogte gebracht van een schietpartij welke heeft plaatsgevonden, hierbij werd aan u ook de naam van de schutter genoemd. Hieruit blijkt dat u nog immer tijdens detentie contact onderhoudt met het criminele milieu (GRIP-rapport d.d. 23 oktober 2023)”
.
De wijze waarop aan deze bedreigingen uitvoering is gegeven, is extreem verontrustend. De handelingen van verdachte en mededaders kunnen niet anders dan met de termen stuitend en gewetenloos worden gekenschetst. Het gebruikte vuurwapengeweld is ongekend. Er is geschoten met (oorlogs)vuurwapens (…) in een woonwijk en een stadscentrum. De kogelinslagen zijn niet alleen tot de kapperszaak beperkt gebleven, maar zijn als gevolg van het onzorgvuldig dan wel onkundig handelen van de schutter, ook een woning binnengedrongen. Het mag een wonder heten - mede gezien het tijdstip in de nacht van zaterdag op zondag en in een straat waar ook uitgaanspubliek doorheen fietst - dat er geen slachtoffers zijn gevallen. De rechtbank hoeft niet te benadrukken dat dit soort geweldsdaden de rechtsorde ernstig schokken en sterke gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaken, zeker bij de bewoners, de huurders van het pand en geadresseerden, maar ook in de samenleving in het algemeen en bij de omwonenden in het bijzonder.
en de medeverdachten hebben geopereerd, is zonder meer professioneel te noemen. De opdrachtgevers hebben de doelwitten uitgekozen, de wijze waarop hieraan uitvoering moest worden gegeven bepaald en besloten wanneer actie werd ondernomen. Verdachte kan als coördinator worden beschouwd. Hij heeft, door middel van een tussenpersoon, ervoor zorggedragen dat de plannen van de opdrachtgevers nader verfeitelijkt zijn en de berichten zijn doorgezonden naar uitvoerders. De uitvoerders zijn tot het daadwerkelijk vuurwapengeweld overgegaan. Er is door de betrokken personen gebruik gemaakt van SkyECC-toestellen waarmee heimelijk is gecommuniceerd. Uit de aangetroffen communicatie komt een beeld naar voren dat er koste wat kost doorgegaan moest worden met het waarmaken van de criminele voornemens. In soms weerzinwekkende berichten is - vaak in buitengewoon denigrerende bewoordingen - gesproken over hoe de beoogde doelwitten het best aangepakt zouden moeten worden. De communicatie verloopt ‘top down’ en ‘bottum up’ waardoor zowel de uitvoerders, de coördinatoren, de tussenpersoon en de opdrachtgevers direct op de hoogte zijn geraakt van de stand van zaken. Het is zorgelijk om te zien dat er geen enkel gebrek lijkt te zijn aan middelen (personen, geld en wapens) om tot deze vorm van ondermijnende criminaliteit te komen. Dit wijst op een hoog professionaliteitsgehalte. Ook de snelheid waarmee kon worden gehandeld, wijst daarop.”
Betrokkene is in juli door de RB geschorst vanuit detentie. Hij stond op de GVM-lijst met profiel Hoog en indicaties B/C/E. Sinds 27 augustus jl. is betrokkene weer gedetineerd. Op betrokkene heerst een dreiging op diens eigen leven. Uit BVI-IB blijkt dat in het najaar van 2022 niet nader geïdentificeerde personen daadwerkelijke pogingen hebben ondernomen om betrokkene te (laten) liquideren. In verband met deze levensdreiging heeft hij geruime tijd in Dubai verbleven. (C)
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep
eerste griefvan [appellant] heeft betrekking op het oordeel van de voorzieningenrechter dat de SF in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing om [appellant] te plaatsen op de GVM-lijst. Volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter ten onrechte aangenomen dat indicatie B van toepassing is. De gronden voor deze indicatie zijn gebaseerd op verouderde informatie die nooit concreet is geworden. Niet is gebleken dat [appellant] met iemand contact heeft gezocht. In de afgelopen twee jaar is er geen enkel noemenswaardig incident geweest. Er zijn geen recente gebeurtenissen die de GRIP-informatie ondersteunen en er zijn geen signalen die op grond waarvan plaatsing op de GVM-lijst na de volledige afschaling tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis en het vervallen van de A- en C-indicatie gerechtvaardigd blijft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] zijn grief verduidelijkt en heeft hij betwist dat hij in het telefoongesprek genoemd in het bestreden vonnis adviezen heeft gegeven over een ‘rip’. Verder heeft hij betwist dat hij onverstaanbaar zacht zou hebben gepraat en codetaal zou hebben gebruikt in telefoongesprekken. Ook de nieuwe indicatie E is volgens [appellant] ongegrond. [appellant] erkent dat er momenten zijn geweest waarop hij zijn boosheid heeft geuit en aanvaringen met het personeel van de PI heeft gehad, maar daarmee is volgens hem nog geen sprake van ondermijnend gedrag in de zin van de GVM-lijst. De
tweede griefvan [appellant] is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat indicatie B op zichzelf voldoende is voor plaatsing in de categorie ‘hoog’ en de afwijzing van de subsidiaire vordering om [appellant] in de categorie ‘verhoogd’ te plaatsen. De
derde griefvan [appellant] is gericht tegen de veroordeling in de proceskosten.
6.Beoordeling in hoger beroep
barkie’ (Surinaamse) straattaal voor € 100,-, en wordt met een ‘
atje’ gedoeld op een telefonische overboeking. Daarnaast worden echter verschillende andere woorden gebruikt waarvan de betekenis niet duidelijk is en waarvoor [appellant] geen verklaring heeft gegeven. Kennelijk willen [appellant] en zijn gesprekspartner niet dat de diensten die deze gesprekken afluisteren, begrijpen wat er wordt gezegd. Het hof acht het voorshands niet onredelijk dat de SF daaraan een vermoeden heeft ontleend dat [appellant] vanuit de gevangenis bij criminele handelingen betrokken is. Een dergelijk vermoeden van voortgezet crimineel handelen vormt op zichzelf voldoende grond voor het plaatsen van [appellant] op de GVM-lijst, zeker gezien de ernstige aard van het criminele milieu waarmee [appellant] in verband wordt gebracht (vgl. hetgeen de rechtbank Zeeland-West-Brabant daarover heeft overwogen, hiervoor aangehaald in 3.7).
.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 10 februari 2025;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 3.433,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
- bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald.
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd;