ECLI:NL:GHDHA:2025:1062

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
200.352.404/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over plaatsing op de GVM-lijst van een gedetineerde met vermoedens van crimineel handelen

In deze zaak vordert de appellant, een gedetineerde, verwijdering van de GVM-lijst, waarop hij is geplaatst vanwege vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de appellant afgewezen, en het hof bevestigt deze beslissing. De appellant is gedetineerd in de PI [plaats 1] en heeft de status 'hoog' op de GVM-lijst, wat betekent dat hij onderworpen is aan een verzwaard detentieregime. De voorzieningenrechter oordeelt dat de plaatsing op de GVM-lijst gerechtvaardigd is, gezien de aanwijzingen van criminele activiteiten vanuit de PI. Het hof komt tot dezelfde conclusie en bevestigt dat de selectiefunctionaris in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. De appellant heeft in hoger beroep dezelfde vorderingen ingesteld als in eerste aanleg, maar het hof oordeelt dat de grieven van de appellant falen. De beslissing van de voorzieningenrechter wordt bekrachtigd, en de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.352.404/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/676299 / KG ZA 24-1099
Arrest in kort geding van 10 juni 2025
in de zaak van
[appellant],
thans gedetineerd in de PI [plaats 1],
appellant,
advocaat: mr. E.A. Blok, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
De Staat der Nederlanden,
zetelend in Den Haag,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Beekes, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] en de Staat.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] is op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) [plaats 1] in afwachting van het hoger beroep in zijn strafzaak. Hij is met de status ‘hoog’ geplaatst op de GVM-lijst (de lijst van Gedetineerden met een Vlucht- en/of Maatschappelijk risico). Aan deze status is een verzwaard detentieregime verbonden, waarbij verschillende (toezicht)maatregelen kunnen worden opgelegd. [appellant] vordert dat de Staat hem van de GVM-lijst haalt, althans dat zijn status op die lijst wordt verlaagd van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’.
1.2
De voorzieningenrechter heeft die vordering afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is plaatsing op de GVM-lijst gerechtvaardigd omdat het vermoeden bestaat dat [appellant] vanuit de PI betrokken is bij criminele activiteiten. Het hof komt tot dezelfde conclusie.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 27 februari 2025, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 10 februari 2025, met bijlagen; in de dagvaarding zijn de bezwaren van [appellant] tegen het vonnis opgenomen;
  • de memorie van antwoord van de Staat, met bijlagen.
[appellant] heeft verzocht de zaak als ‘spoedappel’ te behandelen. Dat verzoek is afgewezen.
2.2
Op 19 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] is op 5 juni 2023 aangehouden in verband met een verdenking van het plegen van strafbare feiten. Hij is vervolgens gedetineerd in de PI [plaats 2].
3.2
[appellant] is op 12 juli 2023 besproken in het Operationeel Overleg (hierna: OO). Het OO is een landelijk samenwerkingsverband van partijen betrokken bij het gevangeniswezen, onder wie de selectiefunctionaris namens de minister van Justitie en Veiligheid (hierna: SF), een directeur van een PI met een ‘GVM-hoog’ status en vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie (OM) en het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (hierna: GRIP). Het OO brengt de gevaarzetting vanuit de gedetineerde in kaart, beoordeelt deze gevaarzetting en adviseert op grond daarvan over de categorisering van de dreiging, de plaatsing van de GVM-gedetineerde en de noodzakelijke (toezicht)maatregelen. In het verslag van het overleg staat dat besloten is [appellant] met de status ‘hoog’ op de GVM-lijst te plaatsen, op basis van indicatie B - “
(vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie” - en indicatie C - “
(risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde”.
3.3
Aan deze beslissing lag onder meer een rapport van het GRIP van 8 juni 2023 ten grondslag. In dit rapport staat onder meer dat [appellant] wordt verdacht van moord/doodslag, bedreiging, zware mishandeling en bezit van vuurwapens. Verder staat in het rapport dat [appellant] vermoedelijk lid is geweest van een crimineel samenwerkingsverband (hierna: CSV), waarbij hij de rol van makelaar in schietpartijen/liquidaties/bedreigingen zou hebben vervuld. Het rapport vermeldt dat er sprake is van een dreiging op het leven van [appellant] aangezien in het najaar van 2022 bepaalde personen hebben geprobeerd om [appellant] en [naam 1], een (voortvluchtige) medeverdachte die behoort tot hetzelfde CSV, te (laten) liquideren. Verder staat in het rapport dat er een gevaar voor vlucht bestaat, aangezien [appellant] recent meerdere keren voor langere perioden in Dubai heeft verbleven en in staat is gebleken om Nederland snel te kunnen verlaten. Daarbij wordt erop gewezen dat de (eveneens voortvluchtige) opdrachtgever van het CSV waarvan [appellant] deel uitmaakt, [naam 2], wordt verdacht van grootschalige drugshandel waarmee veel geld wordt verdiend.
3.4
De GVM-status ‘hoog’ van [appellant] is op 10 januari 2024 met zes maanden verlengd. Aan de indicaties B en C is indicatie E toegevoegd (“
ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting”). In het verslag van het OO staat dat [appellant] zich netjes en rustig gedraagt op de afdeling, maar meerdere rapporten heeft gekregen voor het overschrijden van zijn belminuten. Ook zou hij aan de telefoon in een buitenlandse taal en in onbegrijpelijke (code)taal spreken. Verder zou uit verschillende telefoongesprekken blijken dat [appellant] gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon, al dan niet via een medegedetineerde. In het OO is tevens geadviseerd dat indicatie B en indicatie C van toepassing blijven, op de eerder opgevoerde gronden. Dit advies is gevolgd door de SF.
3.5
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 10 april 2024 de voorlopige hechtenis van [appellant] geschorst met ingang van 17 april 2024 onder een aantal voorwaarden, waaronder elektronische monitoring. Ook is als voorwaarde gesteld dat [appellant] zijn paspoort(en) en andere reisdocumenten moet inleveren en gedurende de schorsing geen nieuw reisdocument zal aanvragen en is hem een verbod opgelegd om zich op vliegvelden in Nederland te bevinden. Omdat [appellant] nog een omgezette taakstraf moest uitzitten, is de schorsing van de detentie effectief op 17 juni 2024 ingegaan. Vanwege de schorsing van zijn detentie is [appellant] op 10 juli 2024 van de GVM-lijst gehaald.
3.6
In een mededeling van de directeur van de PI [plaats 2] aan [appellant], waarbij met ingang van 13 mei 2024 toezichtmaatregelen zijn opgelegd, staat onder meer het volgende:

Het GRIP heeft op 16 oktober 2023 informatie ontvangen van de Dienst Landelijke Recherche dat u ondanks het opgelegde bellimiet van 15 minuten per dag veel langer belde, namelijk enkele uren per dag. Daarnaast bleek dat u op de AIT telefonisch op de hoogte bent gebracht dat er ‘buiten’ een rip was gepleegd waarbij een nauw contact van uw betrokken was. U gaf vervolgens telefonisch allerlei tips en adviezen. Bijvoorbeeld dat ze dan de auto die hiervoor is gebruikt, in de fik moeten steken, wie moet gaan bemiddelen, dat de auto verkocht moet worden etc. Ook werd u op de hoogte gebracht van een schietpartij welke heeft plaatsgevonden, hierbij werd aan u ook de naam van de schutter genoemd. Hieruit blijkt dat u nog immer tijdens detentie contact onderhoudt met het criminele milieu (GRIP-rapport d.d. 23 oktober 2023)
.
De opgelegde toezichtmaatregelen zijn de volgende:
individueel bezoek met toezicht;
vooraf advies aanvragen over bezoekers aan GRIP;
opnemen, afluisteren, vertalen gesprekken bezoek en indien nodig zenden aan GRIP;
personeel houdt toezicht op belduur;
opnemen, afluisteren en indien nodig vertalen telefoongesprekken;
opgenomen gesprekken indien nodig toezenden aan GRIP;
inhoudelijke controle, kopiëren en indien nodig toezenden brieven/poststukken aan GRIP;
uitgebreide celinspectie: één keer per maand;
wekelijkse fouillering;
uitsluitend onder directe begeleiding door de inrichting;
visitatie na bezoek en op indicatie;
geen aanstelling in speciale baantjes;
geen plaatsing in meerpersoonscel;
vervoer BOT/EBV;
bij spoedtransport begeleid door politie;
relatiebezoek niet gelijktijdig met andere gedetineerden;
screenen telefonische contacten.
3.7
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op [appellant] op 26 augustus 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor het medeplegen van meerdere bedreigingen. De rechtbank heeft in het vonnis over de ernst van de feiten onder meer het volgende overwogen:

De wijze waarop aan deze bedreigingen uitvoering is gegeven, is extreem verontrustend. De handelingen van verdachte en mededaders kunnen niet anders dan met de termen stuitend en gewetenloos worden gekenschetst. Het gebruikte vuurwapengeweld is ongekend. Er is geschoten met (oorlogs)vuurwapens (…) in een woonwijk en een stadscentrum. De kogelinslagen zijn niet alleen tot de kapperszaak beperkt gebleven, maar zijn als gevolg van het onzorgvuldig dan wel onkundig handelen van de schutter, ook een woning binnengedrongen. Het mag een wonder heten - mede gezien het tijdstip in de nacht van zaterdag op zondag en in een straat waar ook uitgaanspubliek doorheen fietst - dat er geen slachtoffers zijn gevallen. De rechtbank hoeft niet te benadrukken dat dit soort geweldsdaden de rechtsorde ernstig schokken en sterke gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaken, zeker bij de bewoners, de huurders van het pand en geadresseerden, maar ook in de samenleving in het algemeen en bij de omwonenden in het bijzonder.
De manier waarop verdachte[[appellant], toevoeging hof]
en de medeverdachten hebben geopereerd, is zonder meer professioneel te noemen. De opdrachtgevers hebben de doelwitten uitgekozen, de wijze waarop hieraan uitvoering moest worden gegeven bepaald en besloten wanneer actie werd ondernomen. Verdachte kan als coördinator worden beschouwd. Hij heeft, door middel van een tussenpersoon, ervoor zorggedragen dat de plannen van de opdrachtgevers nader verfeitelijkt zijn en de berichten zijn doorgezonden naar uitvoerders. De uitvoerders zijn tot het daadwerkelijk vuurwapengeweld overgegaan. Er is door de betrokken personen gebruik gemaakt van SkyECC-toestellen waarmee heimelijk is gecommuniceerd. Uit de aangetroffen communicatie komt een beeld naar voren dat er koste wat kost doorgegaan moest worden met het waarmaken van de criminele voornemens. In soms weerzinwekkende berichten is - vaak in buitengewoon denigrerende bewoordingen - gesproken over hoe de beoogde doelwitten het best aangepakt zouden moeten worden. De communicatie verloopt ‘top down’ en ‘bottum up’ waardoor zowel de uitvoerders, de coördinatoren, de tussenpersoon en de opdrachtgevers direct op de hoogte zijn geraakt van de stand van zaken. Het is zorgelijk om te zien dat er geen enkel gebrek lijkt te zijn aan middelen (personen, geld en wapens) om tot deze vorm van ondermijnende criminaliteit te komen. Dit wijst op een hoog professionaliteitsgehalte. Ook de snelheid waarmee kon worden gehandeld, wijst daarop.”
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Ook het OM is van het vonnis in hoger beroep gegaan.
3.8
Na deze veroordeling is de schorsing van de voorlopige hechtenis van [appellant] opgeheven. Hij zit sinds 27 augustus 2024 weer in de gevangenis, aanvankelijk in de PI [plaats 3] en nu in de PI [plaats 1].
3.9
Op 9 oktober 2024 is [appellant] opnieuw besproken in het OO. Besloten is [appellant] weer op de GVM-lijst te plaatsen, nu op grond van de indicaties A, B, en C. In het verslag van het OO staat hierover het volgende:

Betrokkene is in juli door de RB geschorst vanuit detentie. Hij stond op de GVM-lijst met profiel Hoog en indicaties B/C/E. Sinds 27 augustus jl. is betrokkene weer gedetineerd. Op betrokkene heerst een dreiging op diens eigen leven. Uit BVI-IB blijkt dat in het najaar van 2022 niet nader geïdentificeerde personen daadwerkelijke pogingen hebben ondernomen om betrokkene te (laten) liquideren. In verband met deze levensdreiging heeft hij geruime tijd in Dubai verbleven. (C)
Betrokkene heeft recent meerdere keren voor langere perioden in Dubai verbleven. Hij is in staat gebleken om Nederland snel te kunnen verlaten. (A) Betrokkene wordt in staat geacht beïnvloeding op [naam 1] te kunnen uitoefenen vanuit detentie middels telefonie en bezoekers. Ook beïnvloeding van aangever en getuigen, waarvan de namen in het dossier zijn opgenomen, worden voorstelbaar geacht. (B) Beoordeling: verlengen hoog (A/B/C).
Bij mededeling van de directeur van de PI [plaats 3] zijn met ingang van 14 oktober 2024 dezelfde toezichtmaatregelen opgelegd als in de PI [plaats 2] (zie hiervoor in 3.6), met uitzondering van de maatregelen onder 4, 9, 14, 15 en 16.
3.1
Op 24 januari 2025 is er weer een GRIP-rapport over [appellant] uitgebracht. Hierin is informatie over reisbewegingen en informatie uit telefoongesprekken van [appellant] opgenomen. Uit die informatie volgt dat [appellant] in de periode van december 2019 tot januari 2023 elf keer een vlucht heeft geboekt, waarbij hij onder andere naar Dubai is gereisd. Ook heeft [appellant] in een telefoongesprek met zijn moeder gezegd dat hij direct na zijn vrijlating naar Suriname zou vliegen.
3.11
[appellant] is, na het bestreden vonnis waarbij de voorzieningenrechter indicatie B nog steeds aanwezig achtte, wederom besproken in het OO van 9 april 2025. Daarin is besloten de plaatsing van [appellant] op de GVM-lijst met de status ‘hoog’ te handhaven vanwege vermoedens van voortgezet crimineel handelen (indicatie B) en ondermijning van het gezag van de directeur en het personeel van de PI (indicatie E). In het verslag van het OO staat het volgende:
Informatie GRIP
De voorzieningenrechter heeft op 10 februari jl. de vordering van betrokkene - om hem van de GVM-lijst te verwijderen - afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft hierbij geoordeeld dat de eerdere aan hem opgelegde A- en C-indicatie niet aan de GVM-status ten grondslag hadden kunnen worden gelegd. Deze indicaties komen dus te vervallen.
Informatie vanuit PI [plaats 3]
Betrokkene is selectief in het contact met het personeel. Hij voelt zich snel achtergesteld en denkt dat dit ligt aan zijn huidskleur/racisme. Als betrokkene hoog in emotie is zou hij naar eigen zeggen kunnen ontploffen. Dit heeft hij meermaals bij het personeel aangegeven. Betrokkene heeft meermaals versluierd gesproken via telefonische contacten waarbij gesproken werd over geldbedragen die niet te duiden waren. Ook heeft hij gesproken over kleding en goede handel en werden opdrachten van een gescreend-contact naar een niet-gescreend contact uitgezet. Dit maakt dat er vermoedens zijn van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (B). Indicatie B blijft dus staan. Daarnaast is door het OO besloten om indicatie E toe te voegen. Dit vanwege de verandering in zijn gedrag en houding richting personeel. Betrokkene laat in de afgelopen periode namelijk ondermijnend gedrag zien richting personeel. Zo heeft hij in de afgelopen periode diverse rapporten en ordemaatregelen gekregen, o.a. vanwege een situatie waarbij hij zijn persoonlijke goederen had ingepakt in verhuisdozen om een overplaatsing in te zetten. Ook heeft hij in januari 2025 met mede gedetineerden op de luchtplaats aangegeven de ISO in te willen waarna hij in honger- en dorstaking is gegaan. Dit aangezien betrokkene het niet eens was met verschillende regels en afspraken. Vanwege dit ondermijnende en opruiende gedrag heeft betrokkene een rapport gekregen. Daarnaast heeft betrokkene de directie uitgescholden voor racist, een medewerker uitgescholden voor kuthoer en kankerslet. Bovendien heeft hij de afgelopen periode tweemaal een rapport gekregen voor het niet juist naleven van zijn toezichtmaatregelen. Kortom: de GVM-hoog status van betrokkene wordt verlengd met indicaties B en E. Indicaties A en C komen te vervallen.
3.12
[appellant] is overgeplaatst naar de PI [plaats 1] vanwege de verstoorde relatie met het personeel van de PI [plaats 3]. In de PI [plaats 1] zijn dezelfde toezichtmaatregelen opgelegd aan [appellant] als in de PI [plaats 3] (zie hiervoor, 3.9).

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft de Staat gedagvaard en gevorderd de Staat te veroordelen om, primair, [appellant] van de GVM-lijst te doen verwijderen, en subsidiair, de status van [appellant] op de GVM-lijst te doen wijzigen van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’ en daarvan melding te maken bij de directeur van de PI, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de Staat hiermee in gebreke blijft, te vermeerderen met wettelijke rente, en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
4.2
De Staat heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant], met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. De overwegingen van de voorzieningenrechter kunnen als volgt worden samengevat. Bij de beoordeling van de beslissing van de SF moet de voorzieningenrechter zich terughoudend opstellen, omdat de SF een grote beoordelingsruimte heeft. Het gaat erom of de SF in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Vluchtgevaar van [appellant] (indicatie A) kan redelijkerwijs niet worden aangenomen. Iedere (ex-) gedetineerde die over geld beschikt kan (verre) reizen maken. Dat is op zichzelf geen aanwijzing voor vluchtgevaar. Ook de omstandigheid dat hij is veroordeeld tot een meerjarige gevangenisstraf is daarvoor geen aanwijzing. Ten slotte kan uit de telefoongesprekken die [appellant] heeft gevoerd niet worden afgeleid dat hij plannen heeft om te vluchten. Voor indicatie B (vermoedens van voortgezet crimineel handelen) heeft de Staat twee gronden aangevoerd: (i) telefoongesprekken van [appellant] tijdens zijn verblijf in de PI [plaats 2] over een ‘rip’ buiten de PI, waarbij [appellant] tips en adviezen heeft gegeven, en over een schietpartij waarbij de naam van de schutter met [appellant] is gedeeld, en (ii) de mogelijkheid dat [appellant] het strafproces zou kunnen beïnvloeden door invloed uit te oefenen op medeverdachte [naam 1]. Ten aanzien van deze laatste mogelijkheid overweegt de voorzieningenrechter dat ook dit een algemene zorg is die voor iedere gedetineerde in een strafzaak met getuigen en/of aangevers kan gelden, en dat er in het geval van [appellant] geen actuele en concrete meldingen of signalen zijn dat hij daartoe plannen heeft. De voorzieningenrechter acht vermoedens van voortgezet crimineel handelen wel gerechtvaardigd op grond van het feit dat [appellant] tijdens zijn detentie op de hoogte is gesteld van een ‘rip’ en een schietpartij en verregaande instructies heeft gegeven. Alleen al op grond van indicatie B is de beslissing om [appellant] op de GVM-lijst te plaatsen gerechtvaardigd. Met betrekking tot indicatie C (risico op liquidatie of bedreiging in detentie van de gedetineerde) heeft de voorzieningenrechter ten overvloede nog het volgende overwogen. De door de Staat aangevoerde dreiging op het leven van [appellant] dateert alweer van geruime tijd geleden. De detentie van [appellant] is vanaf 27 juni 2024 voor korte tijd geschorst en toen hebben zich geen incidenten voorgedaan. Verder is [appellant] vanaf zijn hervatte detentie aanvankelijk in een dubbelcel geplaatst, en op een reguliere afdeling zonder aanvullende toezichtmaatregelen. Tegen die achtergrond had de Staat meer concrete informatie moeten aanvoeren ter onderbouwing van het liquidatierisico in detentie.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] vordert hetzelfde als bij de voorzieningenrechter, met veroordeling van de Staat tot betaling van de proceskosten in beide instanties en tot terugbetaling van wat [appellant] aan de Staat heeft betaald op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter.
5.2
[appellant] heeft drie bezwaren (grieven) tegen het vonnis aangevoerd. De
eerste griefvan [appellant] heeft betrekking op het oordeel van de voorzieningenrechter dat de SF in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing om [appellant] te plaatsen op de GVM-lijst. Volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter ten onrechte aangenomen dat indicatie B van toepassing is. De gronden voor deze indicatie zijn gebaseerd op verouderde informatie die nooit concreet is geworden. Niet is gebleken dat [appellant] met iemand contact heeft gezocht. In de afgelopen twee jaar is er geen enkel noemenswaardig incident geweest. Er zijn geen recente gebeurtenissen die de GRIP-informatie ondersteunen en er zijn geen signalen die op grond waarvan plaatsing op de GVM-lijst na de volledige afschaling tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis en het vervallen van de A- en C-indicatie gerechtvaardigd blijft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] zijn grief verduidelijkt en heeft hij betwist dat hij in het telefoongesprek genoemd in het bestreden vonnis adviezen heeft gegeven over een ‘rip’. Verder heeft hij betwist dat hij onverstaanbaar zacht zou hebben gepraat en codetaal zou hebben gebruikt in telefoongesprekken. Ook de nieuwe indicatie E is volgens [appellant] ongegrond. [appellant] erkent dat er momenten zijn geweest waarop hij zijn boosheid heeft geuit en aanvaringen met het personeel van de PI heeft gehad, maar daarmee is volgens hem nog geen sprake van ondermijnend gedrag in de zin van de GVM-lijst. De
tweede griefvan [appellant] is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat indicatie B op zichzelf voldoende is voor plaatsing in de categorie ‘hoog’ en de afwijzing van de subsidiaire vordering om [appellant] in de categorie ‘verhoogd’ te plaatsen. De
derde griefvan [appellant] is gericht tegen de veroordeling in de proceskosten.
5.3
De Staat voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, te vermeerderen met wettelijke rente. De Staat wijst op het verslag van het OO van 9 april 2025, dat volgens hem nog steeds plaatsing op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ rechtvaardigt. Indicatie E is toegevoegd in verband met ondermijning van het gezag van de directeur en het personeel van de PI door [appellant], waarvoor aan [appellant] verschillende disciplinaire straffen en ordemaatregelen zijn opgelegd.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Het hof stelt het volgende voorop.
6.2
Op grond van artikel 22 lid 1 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Rspog) [1] stelt de SF risicoprofielen van gedetineerden vast. Het risicoprofiel wordt op grond van artikel 22 lid 2 van de Rspog vastgesteld aan de hand van de kenmerken van het delict waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, gegevens over eventuele eerdere detentie en eventuele overige informatie, waaronder bevindingen van het GRIP.
6.3
De procedure voor het bepalen van de risicoprofielen is beschreven in de Circulaire beleid gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: de GVM-circulaire). De GVM-circulaire noemt als doel het beheersen van de risico’s die de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) loopt met betrekking tot de veiligheid in de PI en/of samenleving. In de GVM-circulaire worden uitgangspunten en bevoegdheden voor het OO (als adviserend orgaan) uitgelegd en wordt de samenwerking tussen de DJI, het GRIP en het OM ten aanzien van GVM-gedetineerden beschreven. De GVM-circulaire vermeldt de indicaties A tot en met F op grond waarvan kan worden besloten om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen. Bij die plaatsing wordt onderscheid gemaakt tussen gedetineerden in de categorieën ‘verhoogd’, ‘hoog’ en ‘extreem’. Voor gedetineerden met het risicoprofiel ‘verhoogd’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij door het OO gemonitord moeten worden, maar geplaatst kunnen worden in elke PI met een normaal beveiligingsniveau. Voor gedetineerden met het risicoprofiel ‘hoog’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij door het OO gemonitord moeten worden en in een van de ‘GVM-hoog’ PI’s worden geplaatst.
6.4
Het besluit om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen wordt genomen door de SF, na advisering door het OO. De directeur van de PI stelt de gedetineerde schriftelijk op de hoogte van de plaatsing op de GVM-lijst. Daarbij informeert de directeur van de PI de gedetineerde over de (toezicht)maatregelen die worden opgelegd.
6.5
In deze procedure gaat het niet om de rechtmatigheid van de door de directeur van de PI aan [appellant] opgelegde (toezicht)maatregelen, disciplinaire straffen en ordemaatregelen. Tegen de oplegging van deze maatregelen staat beklag en beroep open bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Van die mogelijkheid heeft [appellant] ook gebruik gemaakt. Volgens een mededeling van [appellant] tijdens de mondelinge behandeling, die door de Staat niet is weersproken, lopen nog beklag- en beroepsprocedures. Verder zou in één geval waarbij een disciplinaire maatregel was opgelegd wegens een overschrijding van de toegestane duur van telefoongesprekken, deze maatregel ongedaan zijn gemaakt.
6.6
De vordering van [appellant] in deze procedure is erop gericht dat het hof zich uitspreekt over de rechtmatigheid van de beslissing van de SF om [appellant] op de GVM-lijst te plaatsen, en wel in de categorie ‘hoog’, en om deze plaatsing te handhaven. Het hof kan zich hierover uitspreken als burgerlijke rechter omdat tegen de beslissing om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen als zodanig geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open staat, zodat de burgerlijke rechter als ‘restrechter’ fungeert.
6.7
Bij de beoordeling van de beslissing van de SF moet het hof zich terughoudend opstellen, omdat de SF een grote beoordelingsruimte heeft. Het gaat erom of de SF in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing.
6.8
De huidige plaatsing van [appellant] op de GVM-lijst is gebaseerd op de indicaties B en E. Indicaties A en C zijn komen te vervallen na het vonnis van de voorzieningenrechter (zie hiervoor, 3.11).
6.9
Het kan in het midden blijven of de plaatsing van [appellant] op de GVM-lijst gerechtvaardigd is met het oog op indicatie E. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de SF immers in redelijkheid kunnen besluiten dat in ieder geval voldaan is aan indicatie B, en dat volstaat voor plaatsing op de GVM-lijst. De voorzieningenrechter achtte plaatsing op de GVM-lijst vanwege indicatie B gerechtvaardigd op grond van twee telefoongesprekken van [appellant] op 5 en 12 augustus 2023, waarbij [appellant] is geïnformeerd over een ‘rip’ en adviezen heeft gegeven over de verwijdering van de auto die voor deze ‘rip’ is gebruikt, en over een schietpartij, waarbij de naam van de schutter met [appellant] is gedeeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kon uit deze telefoongesprekken worden afgeleid dat [appellant] tijdens zijn detentie nog nauwe contacten had in een gewelddadig crimineel milieu en zich daar ook actief mee bemoeide. Het hof sluit zich aan bij dit oordeel van de voorzieningenrechter. De verklaring die [appellant] heeft gegeven voor deze gesprekken kunnen de indruk dat [appellant] nog nauwe contacten onderhoudt met een gewelddadig crimineel milieu niet wegnemen. Volgens [appellant] heeft een vriend van hem verteld over de ‘rip’ en heeft hij geen adviezen gegeven. Dat een vriend [appellant] over de ‘rip’ heeft verteld maakt de situatie niet beter, en het hof acht de enkele ontkenning van [appellant] dat hij adviezen heeft gegeven over de verwijdering van de auto, voorshands niet geloofwaardig gelet op de specifieke verslaglegging in de informatie afkomstig van het GRIP (zie hiervoor, 3.6). Verder stelt [appellant] dat het niet om een schietpartij ging binnen het criminele circuit, maar om een uit de hand gelopen ruzie tussen een gezamenlijke bekende en zijn vriendin, waarover ook in de media was bericht. Wat de precieze context van de schietpartij is geweest doet naar het voorlopig oordeel van het hof niet ter zake. Een schietpartij is in het algemeen een aanwijzing dat sprake is van criminele activiteiten. En dat de contactpersoon van [appellant] hem alleen heeft verteld wat in de media was bericht, heeft [appellant] tegenover de gedetailleerde andersluidende informatie niet kunnen ontzenuwen.
6.1
Hierbij komt dat er inmiddels verdere aanwijzingen zijn dat [appellant] vanuit de gevangenis bij criminele handelingen betrokken is. De Staat heeft in dat verband verwezen naar meerdere telefoongesprekken die [appellant] vanuit de gevangenis met zijn broer heeft gevoerd en waarbij hij veel versluierd taalgebruik hanteert. Volgens [appellant] gaat het daarbij om straattaal. Zo is ‘
barkie’ (Surinaamse) straattaal voor € 100,-, en wordt met een ‘
atje’ gedoeld op een telefonische overboeking. Daarnaast worden echter verschillende andere woorden gebruikt waarvan de betekenis niet duidelijk is en waarvoor [appellant] geen verklaring heeft gegeven. Kennelijk willen [appellant] en zijn gesprekspartner niet dat de diensten die deze gesprekken afluisteren, begrijpen wat er wordt gezegd. Het hof acht het voorshands niet onredelijk dat de SF daaraan een vermoeden heeft ontleend dat [appellant] vanuit de gevangenis bij criminele handelingen betrokken is. Een dergelijk vermoeden van voortgezet crimineel handelen vormt op zichzelf voldoende grond voor het plaatsen van [appellant] op de GVM-lijst, zeker gezien de ernstige aard van het criminele milieu waarmee [appellant] in verband wordt gebracht (vgl. hetgeen de rechtbank Zeeland-West-Brabant daarover heeft overwogen, hiervoor aangehaald in 3.7).
6.11
Voor de toekenning van het risicoprofiel ‘hoog’ of ‘verhoogd’ geldt, meer nog dan voor de beslissing dat een of meer indicaties uit de GVM-circulaire van toepassing zijn, dat de SF over een aanzienlijke beoordelingsruimte beschikt waarbinnen een professionele inschatting gemaakt kan worden. Het hof acht het voorshands niet onredelijk dat de SF aan [appellant] met het oog op het vermoeden van voortgezet crimineel handelen het risicoprofiel ‘hoog’ heeft toegekend. Het verschil tussen beide risicoprofielen is met name gelegen in het feit dat het risicoprofiel ‘hoog’ meebrengt dat de gedetineerde in een ‘GVM-hoog’ PI moet worden geplaatst. Plaatsing in een dergelijke inrichting maakt het mogelijk om eventueel voortgezet crimineel handelen van [appellant] beter te monitoren.
Conclusie en proceskosten
6.12
De conclusie is dat de grieven van [appellant] tegen het vonnis van de voorzieningenrechter falen. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.13
Het hof begroot de proceskosten aan de zijde van de Staat op:
griffierecht € 827,-
salaris advocaat € 2.428,- (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.433,-
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 10 februari 2025;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 3.433,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald.
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft;
  • wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd;
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, M.A.F. Tan - de Sonnaville en R.J.J. Aerts en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Te vinden op wetten.overheid.nl.