ECLI:NL:GHDHA:2025:1071

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
200.341.782/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststellingsovereenkomst en aanvullende vorderingen in nalatenschap

In deze zaak heeft de appellante, ter afwikkeling van de nalatenschappen van haar grootouders, een vaststellingsovereenkomst gesloten met haar oom, de geïntimeerde. De appellante stelt dat zij aanvullende vorderingen heeft op de geïntimeerde wegens bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling. De procedure in hoger beroep is gestart na een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de vorderingen van de appellante zijn afgewezen. De appellante vordert onder andere inzage in documenten en vernietiging van de akkoordverklaring van 13 september 2016, die zij stelt tot stand te zijn gekomen door dwaling en/of bedrog.

De feiten van de zaak zijn complex en betreffen meerdere overlijdens en nalatenschappen. De grootmoeder van de appellante is in 2007 overleden, gevolgd door andere familieleden in de daaropvolgende jaren. De appellante heeft een legitieme vordering op de nalatenschap van haar grootmoeder en stelt dat zij niet volledig op de hoogte was van de inhoud van het testament van haar grootmoeder, wat haar heeft benadeeld bij de vaststellingsovereenkomst. Het hof heeft de argumenten van de appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van dwaling of bedrog, en dat de vaststellingsovereenkomst geldig is. De vorderingen van de appellante zijn afgewezen, met uitzondering van de proceskosten, die zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer hof : 200.341.782/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/662297/HA ZA 23-624
Arrest van 13 mei 2025
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann, kantoorhoudend in Breda,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.M. Richel, kantoorhoudend in Schiedam.
Het hof noemt partijen hierna [appellante] en [geïntimeerde] .

1.De zaak in het kort

1.1
[appellante] heeft ter afwikkeling van de nalatenschappen van haar grootouders een vaststellingovereenkomst gesloten met haar oom [geïntimeerde] . [appellante] stelt dat zij aanvullende vorderingen op [geïntimeerde] heeft wegens bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 14 mei 2024, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2024 (in het bestreden vonnis weliswaar aangeduid als 6 maart 2024, maar vast staat dat het vonnis op 14 februari 2024 is uitgesproken);
  • de memorie van grieven van [appellante] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met bijlagen;
  • de brief van 3 maart 2025 met bijlagen (het productieoverzicht, productie I en productie 6) die [appellante] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 13 maart 2025 heeft op verzoek van [appellante] een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • [appellante] , bijgestaan door haar advocaat;
  • [geïntimeerde] , bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van [geïntimeerde] heeft de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Op [sterfdatum] 2007 is [grootmoeder] , geboren op [geboortedatum] 1925 te [geboorteplaats] , overleden (hierna: grootmoeder). Zij was op het moment van overlijden gehuwd in de algehele gemeenschap van goederen met [erflater] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1928 (hierna: erflater). Blijkens haar testament heeft zij tot haar erfgenamen benoemd: haar man (erflater), haar dochter [dochter] (hierna: [dochter] ), haar zoon [zoon] (hierna: [zoon] ) en haar andere zoon ( [geïntimeerde] ), ieder voor ¼ deel. Alle erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard en deze nalatenschap is afgewikkeld conform de ouderlijke boedelverdeling.
3.2
In de Geleidebrief bij aanslag(en) Successiewet van de Belastingdienst van 7 december 2007 ten aanzien van het overlijden van grootmoeder staat het volgende:
Verkrijging Belasting
“Erflater € 81.655 € 0
[ [geïntimeerde] ] € 51.275 € 3.726
[ [zoon] ] € 51.275 € 3.726
[ [dochter] ] € 51.275 € 3.726”
In de aan [dochter] opgelegde Aanslag Successiewet van de Belastingdienst van 7 december 2007 ten aanzien van het overlijden van grootmoeder staat het volgende:
“Te verdelen saldo € 235.482
Erfdeel ¼ deel van € 235.482 € 58.871
Af te trekken waarde wettelijke boedelverdeling af €
7.596Totale verkrijging € 51.275”
3.3
Op [sterfdatum] 2012 is [dochter] overleden. [appellante] is de dochter en enig erfgenaam van [dochter] .
3.4
Op [sterfdatum] 2010 is [zoon] overleden.
3.5
Op [sterfdatum] 2016 is erflater overleden. [geïntimeerde] is de zoon van erflater, en executeur van zijn nalatenschap. Erflater heeft zijn dochter [dochter] en bij plaatsvervulling van [dochter] ook zijn kleindochter ( [appellante] ) onterfd. De facto is [geïntimeerde] zijn enig erfgenaam.
3.6
[appellante] en [geïntimeerde] hebben in 2016 contact gehad over de afwikkeling van de erfenis van erflater. Bijlage 28 bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg is een 'Akkoordverklaring berekening legitieme portie' die op 13 september 2016 door [appellante] is getekend. Vast staat dat het hierin niet alleen gaat om de legitieme portie van [appellante] (als plaatsvervuller van haar moeder [dochter] ) in de nalatenschap van erflater, maar ook om het nog niet uitbetaalde erfdeel van [dochter] in de nalatenschap van de grootmoeder van [appellante] , dat [appellante] bij het overlijden van [dochter] heeft geërfd. Notaris [notaris] schrijft in deze verklaring:
“Geachte mevrouw [appellante] .
Onderstaand zend ik u het overzicht van de nalatenschap van [erflater] . [erflater] gebaseerd op de door [geïntimeerde] [ [geïntimeerde] ] aan mij overhandigde bescheiden. Zoals aan [naam 1] reeds eerder geschreven is het zo volledig mogelijk naar de toestand op dit moment. Indien een geheel volledig boedeloverzicht opgesteld zal moeten worden, zal dat in ieder geval meer tijd vergen. Van [naam 1] begreep ik echter dat [u] aandringt op spoed.
Bezittingen:
1. Woonhuis [plaats] volgens taxatie € 100.000,00
2. Pakhuis [adres] € 22.000,00
3. Saldo bankrekeningen per overlijdensdatum € 394.177,00
4. Inboedel € 0,00
De kosten voor het leeghalen van de woning en opbrengst inboedel vallen tegen elkaar weg
Totaal bezittingen € 516.177,00
Schulden:
Nog uit te keren erfdelen nalatenschap echtgenote € 142.647,00
Belasting 2015, nog openstaand € 450,00
Belasting 2016, te verwachten aanslag € 6.000,00
Declaratie [bedrijf] , verzorgen aangiften IB € 811,00
Nog te verwachten kosten voor aangifte erfbelasting € 363,00
Uitvaartkosten € 5.010,00
Notariskosten€ 5.000,00
Totaal schulden € 160.281,00
Recapitulatie:
Aanwezige baten € 516.177,00
Aanwezige schulden€ 160.281,00
Totaal nalatenschap € 355.896,00
U heeft een beroep gedaan op uw legitieme portie wat inhoudt dat u recht heeft op ¼ gedeelte van genoemd saldo, oftewel € 88.974,00
Verschuldigde erfbelasting over dit bedrag€ 12.389,00
Legitieme portie nalatenschap opa € 76.585,00
Nog uit te keren erfdeel Oma (reeds erfbelasting betaald)€ 47.549,00
Totaal €124.134,00
Dit overzicht is gebaseerd op de nu bekende cijfers. (…)
Indien u akkoord kunt gaan met bovenstaand overzicht verzoek ik u beleefd de eveneens
bijgaande akkoordverklaring geheel ingevuld en ondertekend te retourneren door middel van ingesloten retourenveloppe. (…)
Ondergetekende [ [appellante] ] en de enig erfgenaam [ [geïntimeerde] ] (…) zijn overeengekomen dat er totaal zal worden uitgekeerd als legitieme portie een bedrag van (...) € 125.000,00
Ondergetekende [ [appellante] ] verklaart hierbij kwijting en décharge te verlenen en het bedrag ad (…) € 125.000,00 van de haar toekomende legitieme portie te ontvangen op (…).”

4.Procedure bij de rechtbank en in hoger beroep

4.1
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] (in het incident en de hoofdzaak) afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
[appellante] vordert in hoger beroep samengevat,
verstrekken informatie
I. [geïntimeerde] te veroordelen de onder punt 29 a tot en met kk van de dagvaarding genoemde stukken aan [appellante] te verstrekken, binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel);
vernietiging akkoordverklaring 13 september 2016
II. te verklaren voor recht dat de door [appellante] op 13 september 2016 ondertekende akkoordverklaring door dwaling en/of bedrog en/of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen en het beroep van [appellante] op vernietiging van de akkoordverklaring van 13 september 2016 te aanvaarden;
nalatenschap grootmoeder ( [grootmoeder] )
III. te verklaren voor recht dat [appellante] , bij plaatsvervulling van haar moeder, vanwege het overlijden van grootmoeder een vordering op de nalatenschap van erflater heeft van (€ 55.144,00 (hoofdsom) + € 22.398,25 (tot datum overlijden erflater (19 april 2016) bijgeschreven rente =) € 77.542,25;
IV. [geïntimeerde] te veroordelen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest een wettelijke rente te betalen aan [appellante] van € 389,75 (wettelijke rente over de reeds door [geïntimeerde] aan [appellante] betaalde vordering vanwege het overlijden van grootmoeder);
V. [geïntimeerde] te veroordelen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest een bedrag van € 29.993,25 + p.m te voldoen aan [appellante] (de aanvullende vordering van [appellante] op de nalatenschap van grootmoeder) te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van de vordering met ingang van 19 april 2016 (de datum waarop de vordering opeisbaar is geworden) tot de datum van algehele voldoening;
nalatenschap erflater
VI. te verklaren voor recht dat [appellante] , bij plaatsvervulling van haar moeder, een legitieme vordering op de nalatenschap van erflater heeft van € 96.432,70;
VII. [geïntimeerde] te veroordelen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest een bedrag van € 5.250,70 + p.m. te voldoen aan [appellante] (de resterende vordering van de legitieme portie), te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van de vordering met ingang van 19 oktober 2016 (de datum waarop de vordering opeisbaar is geworden) tot de datum van algehele voldoening;
overige vorderingen
VIII. voor recht te verklaren dat [appellante] vorderingen heeft op de nalatenschap van erflater van i) € 2.910,05 vanwege de gemaakte advocaatkosten voor de bijstand door haar voormalige advocaat bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, ii) € 79,85 vanwege kosten voor het opvragen van het testament van grootmoeder door [notaris] , en [geïntimeerde] te veroordelen deze bedragen aan [appellante] te voldoen binnen veertien dagen na dit arrest;
IX. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van de rechtbank en dit hoger beroep, te vermeerderen met de nakosten, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na datum van dit arrest, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.3
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gevorderd [appellante] te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.Beoordeling in hoger beroep

Bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling (grief 1 deels en 2), verjaring (grief 3) en voortbouwgrief (grief 4)

5.1
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat de akkoordverklaring van
13 september 2016 een vaststellingsovereenkomst is. Dit is in hoger beroep niet bestreden, zodat dit vaststaat.
5.2
[appellante] stelt dat zij bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst heeft gedwaald. Het hof begrijpt uit de stukken en de mondelinge behandeling dat de onjuiste voorstelling van zaken er volgens [appellante] uit heeft bestaan dat zij er bij het sluiten van de overeenkomst niet van op de hoogte was dat grootmoeder een testament had opgemaakt, en dat dit te wijten zou zijn aan de verzwijging door [geïntimeerde] van het bestaan van dit testament. Nu dit testament er wel blijkt te zijn, en daarin een renteclausule is opgenomen, heeft [appellante] een aanvullende vordering op de nalatenschap van erflater uit hoofde van de over het niet uitbetaalde erfdeel in de nalatenschap van grootmoeder verschuldigde rente, aldus [appellante] .
5.3
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.4
Het hof stelt het volgende vast. Ten aanzien van (de onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van) de waarde van de (overige) boedelbestanddelen heeft [appellante] niet geconcretiseerd van welke verzwijging of verstrekking van onjuiste informatie door [geïntimeerde] sprake zou zijn geweest, zodat het beroep op dwaling op dat punt reeds dient te falen. Op een wederzijdse dwaling heeft [appellante] geen beroep gedaan.
5.5
Het hof overweegt verder als volgt. Een vaststellingsovereenkomst strekt, aldus artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil langs contractuele weg over datgene wat juridisch gezien tussen partijen geldt. De inhoud van de vaststellingsovereenkomst is bestemd om óók te gelden als deze afwijkt van hetgeen tussen partijen, achteraf, daadwerkelijk zou blijken te gelden. Het is immers het doel van de overeenkomst dat er een definitieve oplossing komt, ondanks dat de rechten en verplichtingen van partijen (nog) niet helder zijn, zodat partijen hierover onder meer niet (verder) hoeven te procederen. De vaststelling is in beginsel zelfs dan geldig als deze in strijd blijkt te zijn met dwingend recht (artikel 7:904 BW). Partijen bij de vaststellingsovereenkomst binden zich dus aan een tot een vaststelling leidende beslissing over wat tussen hen rechtens is. Deze aard en bijzondere strekking van de vaststellingsovereenkomst laat weinig ruimte voor een beroep op dwaling en vereist dus dat met een dergelijk beroep terughoudend wordt omgegaan. Dit geldt zeker als het gaat om de onzekere of omstreden kwestie die juist het onderwerp is van de vaststellingsovereenkomst (vgl. HR 30 juni 1978, ECLI:NL:HR:1985:AC4400 (https://www.inview.nl/document/id15761985111512528admusp)) in die gevallen is er in beginsel geen ruimte voor een beroep op dwaling. Het hof is van oordeel dat dat hier het geval is, omdat de vaststellingsovereenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] nu juist als onderwerp had de vaststelling van de vorderingen van [appellante] uit de beide nalatenschappen op basis van het boedeloverzicht en de cijfers zoals op dat moment bij de notaris bekend. De notaris is hierbij voor de vaststelling van het nog niet uitbetaalde erfdeel in de nalatenschap van de grootmoeder van [appellante] kennelijk uitgegaan van de in de geleidebrief bij aanslag Successiewet van de Belastingdienst van 7 december 2007 genoemde verkrijging minus de daarover verschuldigde belasting. Daar komt nog bij dat deze afwikkeling op aandringen van [appellante] zelf, zo blijkt uit de overgelegde e-mailwisselingen, met spoed is afgehandeld. [appellante] is daar uitdrukkelijk gewezen op de eventuele negatieve gevolgen. Als daar al sprake van zou zijn, dienen die gevolgen voor risico en rekening van [appellante] te komen.
5.6
Voor zover voor het beroep op dwaling wegens verzwijging desondanks ruimte zou bestaan, is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat daarvan sprake is geweest. Het hof licht dit als volgt toe.
Op het moment van openvallen van de nalatenschap van grootmoeder was [dochter] (de moeder van [appellante] , en een van de erfgenamen in de nalatenschap van grootmoeder) nog in leven. [geïntimeerde] heeft onbetwist gesteld dat de erfgenamen in de nalatenschap van grootmoeder, te weten: [geïntimeerde] zelf, zijn vader, [zoon] en [dochter] , gezamenlijk de nalatenschap hebben afgewikkeld, en dat alle vier erfgenamen (waaronder [dochter] ) daarbij akkoord zijn gegaan met de vaststelling en waardering van hun vorderingen uit de nalatenschap van grootmoeder zoals in de aangifte successiebelasting vermeld. Dat daarbij is gedwaald door [dochter] over de in het testament van grootmoeder opgenomen renteclausule heeft [appellante] niet gesteld. Slechts gesteld is dat [appellante] – die niet betrokken is geweest bij de vaststelling van deze vorderingen – niet op de hoogte was van het testament van grootmoeder met de daarin opgenomen renteclausule.
[geïntimeerde] heeft daarnaast verklaard dat hij zelf ook niet bekend was met het testament van (de negen jaar eerder overleden) grootmoeder, maar dat hij alle papieren waarover hij beschikte aan de notaris heeft aangeleverd ter afhandeling. Die heeft vervolgens bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst de eerder vastgestelde vordering van [dochter] (op dat moment vanwege haar overlijden opgevolgd door [appellante] ) op de nalatenschap van haar moeder in aanmerking genomen. Dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken door toedoen van [geïntimeerde] , zoals [appellante] stelt, is naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende vast komen te staan. Zelfs als er sprake zou zijn geweest van een onjuiste voorstelling van zaken bij [appellante] , kan immers niet worden vastgesteld dat deze te wijten is aan een verzwijgen door [geïntimeerde] van een feit – namelijk de in het testament van grootmoeder opgenomen renteclausule – waarmee hij bekend was of behoorde te zijn en waarover hij [appellante] had behoren in te lichten. Dat [geïntimeerde] met de renteclausule bekend is geweest, is in het licht van zijn betwisting daarvan niet komen vast te staan. [appellante] heeft ook niet gesteld of onderbouwd dat [geïntimeerde] daarvan wel op de hoogte was, maar alleen aangegeven dat hij dat als executeur had moeten zijn en [appellante] daarover had moeten inlichten. Er valt naar het oordeel van het hof echter niet aan te nemen dat hier sprake is van een dergelijk feit, waarbij op [appellante] zelf geen enkele onderzoeksplicht zou rusten om na te gaan waarop haar vordering precies was gebaseerd (het testament van haar grootmoeder inclusief renteclausule), maar dat [geïntimeerde] – als executeur, maar niet als deskundige ter zake – wel had behoren te kennen en aan [appellante] had behoren mee te delen. Ten slotte overweegt het hof hierover dat, als al zou komen vast te staan dat de notaris hier steken zou hebben laten vallen, de kennis die de notaris eventueel had of zou moeten hebben gehad niet (zonder meer) aan [geïntimeerde] kan worden toegerekend in het kader van een beroep op dwaling.
5.7
Nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van dwaling, behoeft de eventuele verjaring van de vordering op grond van dwaling (grief 3) geen bespreking meer.
5.8
Als laatste overweegt het hof dat [appellante] haar standpunt dat sprake is geweest van bedrog door [geïntimeerde] dan wel misbruik van omstandigheden bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst onvoldoende heeft onderbouwd, zodat grief 2 ook op dat punt niet kan slagen.
5.9
Met grief 4 bouwt [appellante] voort op hetgeen zij eerder heeft aangevoerd. Die grief deelt dus het lot van de andere grieven, en faalt eveneens.
Inzage (grief 1 deels)
5.1
[appellante] vordert in hoger beroep inzage van de onder punt 29 a tot en met kk van de dagvaarding genoemde stukken. Dat zijn:
de huwelijksakte van de heer en [grootmoeder] ;
de overlijdensakte van [grootmoeder] ;
de verklaring van erfrecht betreffende de nalatenschap van [grootmoeder] ;
e akte van verdeling betreffende de nalatenschap van [grootmoeder] ;
de aangifte successierecht betreffende de nalatenschap van [grootmoeder] :
de aanslag(en) successierecht betreffende de nalatenschap van [grootmoeder] ;
de aangiften inkomstenbelasting 2006 en 2007 van [erflater] en [grootmoeder] ;
de voorlopige en definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2006 en 2007 van [erflater] en [grootmoeder] ;
de WOZ-beschikkingen 2007, 2008 en 2009 van het appartement aan het [adres] ;
het taxatierapport van het appartement aan [adres] op overlijdensdatum [sterfdatum] 2007 van [grootmoeder] ;
het taxatierapport van het pand aan [adres] op overlijdensdatum [sterfdatum] 2007 van [grootmoeder] ; en
het taxatierapport van de inboedel (inclusief antiek en sierraden) dan wel een onderbouwde schatting van de waarde van de inboedel op de overlijdensdatum [sterfdatum] 2007 van [grootmoeder] ;
bewijs van het in het appartement aan [adres] op overlijdensdatum [sterfdatum] 2007 van [grootmoeder] aanwezige contante geld;
de polis(sen) van de lijfrente-/levensverzekering(en) afgesloten door [erflater] en [grootmoeder] en de waarde-opgave(n) op overlijdensdatum [sterfdatum] 2007 van [grootmoeder] van de lijfrente-/levensverzekering(en);
de polis van de uitvaartverzekering van [grootmoeder] en de ontvangen verzekeringsuitkering;
de factu(u)r(en) van de kosten van de uitvaart van [grootmoeder] ;
de overlijdensakte van [erflater] ;
de aangifte erfbelasting betreffende de nalatenschap van [erflater] ;
de aanslag(en) erfbelasting betreffende de nalatenschap van [erflater] ;
de aangiften inkomstenbelasting 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 van [erflater] . [appellante] heeft er recht op zichzelf een oordeel te kunnen vormen over door [erflater] voor zijn overlijden gedane giften;
de voorlopige en definitieve aanslag(en) inkomstenbelasting, 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 van [erflater] ;
de eigendomsakte van het appartement aan [adres] ;
het taxatierapport van het appartement aan [adres] op overlijdensdatum [sterfdatum] 2016 van [erflater] ;
de eigendomsakte van het pand aan [adres] ;
het taxatierapport van het pand aan [adres] op overlijdensdatum [sterfdatum] 2016 van [erflater] ;
het taxatierapport van de inboedel (inclusief sieraden en antiek) dan wel een onderbouwde schatting van de waarde van de inboedel op de overlijdensdatum [sterfdatum] 2016;
de rekeningafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen op naam van [erflater] over de periode [sterfdatum] 2007, de overlijdensdatum van [grootmoeder] , tot en met [sterfdatum] 2016, de overlijdensdatum van [erflater] . [appellante] heeft er recht op zichzelf een oordeel te kunnen vormen over door [erflater] voor zijn overlijden gedane giften;
de opgave(n) van de bank(en) met daarop de saldi op overlijdensdatum [sterfdatum] 2016 van [erflater] van alle betaal- en spaarrekeningen op naam van [erflater] ;
bewijs van het in het appartement aan [adres] op overlijdensdatum [sterfdatum] 2016 van [erflater] aanwezige contante geld;
het eigendomsbewijs van de auto op naam van [erflater] ;
het taxatierapport dan wel een onderbouwde schatting van de waarde van de personenauto op naam van [erflater] op overlijdensdatum [sterfdatum] 2016 van [erflater] ;
de opgave van alle giften die [erflater] voor zijn overlijden heeft gedaan;
de polis(sen) van de lijfrente-/levensverzekering(en) afgesloten door [erflater] en de waarde-opgave(n) op overlijdensdatum [sterfdatum] 2016 van [erflater] van de lijfrente-/levensverzekering(en);
de polis van de uitvaartverzekering van [erflater] en de ontvangen verzekeringsuitkering;
de factu(u)r(en) van de kosten van de uitvaart van [erflater] ;
de factuur voor de aangifte erfbelasting van de nalatenschap van [erflater] (€ 363,00);
de declaratie van [notaris] voor de notariskosten.
5.11
[appellante] heeft deze vordering tot afgifte of inzage gebaseerd op artikel 4:78 BW. Dit artikel bepaalt dat een legitimaris die niet-erfgenaam is tegenover de erfgenamen en met het beheer van de nalatenschap belaste executeurs aanspraak kan maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft. De erfgenamen en de executeurs verstrekken op grond van dit artikel de legitimaris die niet-erfgenaam is alle daartoe strekkende inlichtingen. In deze zaak hebben partijen juist ter voorkoming van geschillen en onzekerheden een vaststellingsovereenkomst gesloten. Het hof acht het in strijd met het karakter en de strekking van de vaststellingsovereenkomst dat in dat geval een algemeen inzagerecht, zoals bepaald in artikel 4:78 BW, wordt verleend om alle stukken zoals hierboven vermeld op te vragen om alsnog te gaan onderzoeken of alle uitgangspunten van de vaststellingsovereenkomst wel juist zijn geweest, zonder dat hierbij zelfs maar stellingen zijn ingenomen over de vraag op welke punten sprake zou zijn geweest van een verzwijging of onjuiste mededeling van de kant van [geïntimeerde] , die tot een vernietiging van de vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling zou kunnen leiden (of stellingen met betrekking tot een andere vernietigingsgrond). Nu het hof bovendien hiervoor heeft geoordeeld dat er – uit hoofde van de stellingen die [appellante] wel heeft ingenomen – geen sprake is geweest van dwaling, en de vaststellingsovereenkomst derhalve in stand blijft, ontbreekt het [appellante] aan een rechtmatig belang bij inzage (vgl. ook artikel 843a lid 1 (oud) Rv en thans artikel 194 Rv). [appellante] heeft de afgifte of inzage in dat licht immers niet nodig voor de berekening van haar legitieme portie in de zin van artikel 4:78 BW: de informatie doet niet af aan de vaststellingsovereenkomst, waarin haar legitieme portie reeds is vastgesteld, en die is gesloten om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken, en om nader onderzoek of nadere procedures te voorkomen.
Ook het beroep op een rechtmatig belang bij inzage vanwege een mogelijk tegen [naam 1] , de advocaat die [appellante] heeft bijgestaan bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst, of tegen de notaris aan te spannen procedure, kan naar het oordeel van het hof niet slagen. De onderhavige procedure betreft vorderingen in incident en in hoofdzaak tegen [geïntimeerde] . Er is geen procedure tegen [naam 1] of de notaris aanhangig gemaakt en zij zijn in de onderhavige procedure geen partij. Voor zover de stukken in deze procedure tegen [geïntimeerde] worden gevraagd ter bepaling van de positie van [appellante] in een mogelijk later tegen de advocaat of notaris aan te spannen procedure, wordt de vordering van [appellante] dan ook afgewezen. Daar komt bij dat [appellante] in de onderhavige procedure haar belang bij al die stukken onvoldoende heeft onderbouwd. Als laatste merkt het hof op dat de door [appellante] gevraagde lijst met stukken – waarover [appellante] voor een deel overigens ook zelf beschikt of zou moeten kunnen beschikken – neigt naar een phishing expedition.
Overige vorderingen
5.12
[appellante] heeft voor haar vorderingen onder VIII geen grondslag aangevoerd, anders dan dat het redelijk is dat deze kosten aan haar worden vergoed. Het hof ziet hiervoor ook geen grond zodat deze vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten (grief 5)
5.13
Partijen zijn familieleden van elkaar en de zaak heeft een familierechtelijk karakter. Gelet daarop zal het hof de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep compenseren. Dit betekent dat het hof het bestreden vonnis op dit punt zal vernietigen en alsnog aldus zal beslissen.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring (grief 6)
5.14
[appellante] stelt dat de rechtbank ten onrechte de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Zij geeft zelf echter al aan dat er geen schorsing op dit punt nodig is, zodat zij geen belang heeft bij grief 6.
5.15
Het hof beslist als volgt.

6.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het bestreden vonnis voor zover het betreft de proceskostenveroordeling;
  • compenseert de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
  • wijst het meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mr. A.F. Mollema, mr. L. Koper en mr. J.B. Backhuijs en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier.