In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1996, was eerder ontslagen van alle rechtsvervolging in een andere zaak, maar werd in deze zaak veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, voor het opzettelijk vernielen van een telefoon van de politie. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis vernietigd zou worden en dat er geen straf of maatregel opgelegd zou worden aan de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een zorgmachtiging en het ontvangen van ambulante zorg. De vordering van de benadeelde partij, Politie Eenheid Rotterdam, tot schadevergoeding is niet-ontvankelijk verklaard, en de kosten van de verdediging zijn op nihil begroot. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte.