ECLI:NL:GHDHA:2025:1127

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
200.350.544/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en zorgregeling na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en zorgregeling na de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de vader, verweerder in het principaal hoger beroep, hebben ter zitting bij de rechtbank overeenstemming bereikt over de financiële gegevens voor de berekening van de kinderalimentatie. De vrouw stelt echter dat deze overeenkomst is gesloten met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, omdat de man inmiddels meer is gaan verdienen. De rechtbank heeft de kinderalimentatie berekend op basis van de overeengekomen financiële gegevens, maar het hof oordeelt dat er geen sprake is van grove miskenning. De moeder heeft op 31 januari 2025 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2024, waarin de zorgregeling en de alimentatie zijn vastgesteld. De vader heeft op 18 maart 2025 een verweerschrift ingediend, waarin hij tevens incidenteel appel heeft ingesteld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en is van oordeel dat de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarigen is. De moeder heeft niet aangetoond dat de zorgregeling onrustig is voor de kinderen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling af. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.350.544/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 23-8260
Zaaknummer rechtbank : C/10/668696
beschikking van de meervoudige kamer van 4 juni 2025
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.W.F. Jansen te Rotterdam,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.S. van Haeften te Den Haag,
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 31 januari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 18 maart 2025 een verweerschrift ingediend tevens houdende incidenteel appel.
2.3
De moeder heeft op 24 maart 2025 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
2.4
Door het hof zijn verder ontvangen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 16 april 2025, met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 24 april 2025, met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 28 april 2025, met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De raad heeft het hof bij brief van 17 april 2025 medegedeeld niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 1 mei 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op [datum] 2019 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan.
3.3
Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.4
De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.5
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.
3.6
Bij beschikking van 15 juli 2022 is het geregistreerd partnerschap van de ouders ontbonden en is bepaald dat het aangehechte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking.
In het ouderschapsplan is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“Artikel 4.2 Rooster omgangsregeling
Bij het co-ouderschap wordt gebruik gemaakt van de shift van [de vader] . Deze bestaat uit twee ochtenddiensten, twee middagdiensten, twee nachtdiensten en 4 vrije dagen. De kinderen zullen vanaf de tweede ochtenddienst na het avondeten naar [de moeder] gaan tot aan het avondeten na de tweede nachtdienst. Na het avondeten na de tweede nachtdienst zullen de kinderen naar [de vader] gaan tot aan het avondeten na de tweede ochtenddienst.
Artikel 7.1 Bijdrage van de ouders aan de kosten van de kinderen
Gezamenlijke kinderrekening
- De hoogte van de kinderonderhoudsbijdrage is berekend door de mediator.
- De betaling van de onderhoudsbijdrage gaat in zodra de moeder een eigen (huur) woning heeft en het co-ouderschap in de praktijk actief is. Voor deze periode worden de kosten voor de kinderen gezamenlijk in goed overleg betaald.
- De moeder stort maandelijks een bijdrage van € 263,- op de kinderrekening.
- De vader stort maandelijks een bijdrage € 214, op de kinderrekening.
- De onderhoudsbijdrage voor de kinderen wordt door de ouders voor de eerste van de
maand gestort op rekeningnummer [rekeningnummer] .
Dit is de kinderrekening op de gezamenlijke naam van beide ouders.
- Bij onvoorziene grote geldbedragen overleggen de ouders over de kosten.
- De volgende kosten worden van de onderhoudsbijdrage betaald:
- Kosten schoolreizen en andere schoolkosten
- Boekengeld
- Nieuwe fiets
- Niet vergoede medische kosten
- Kosten kinderopvang
- Kosten verjaardagen klasgenootjes/vrienden
- Kleding
- Sport en andere hobby's
- Zakgeld/kleedgeld”

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen, afgewezen.
Voorts is opgenomen, met wijziging in zoverre van het ouderschapsplan, de onderlinge regeling die de ouders hebben getroffen, te weten:
- dat de vader aan de moeder met ingang van 1 maart 2024, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen zal voldoen € 373,- per maand per kind;
- dat de verblijfsoverstijgende kosten tussen de ouders onderling worden verrekend;
- dat de kinderalimentatie wordt herzien per 1 september 2026, waarbij alsdan zal worden gerekend met een netto besteedbaar inkomen (NBI) bij de moeder van € 3.000,- per maand. Verdient zij minder, dan komt dat voor haar rekening en risico, verdient zij significant meer, dan zal het hogere NBI worden genomen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder verzoekt het hof, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1. de kinderalimentatie vast te stellen op € 373,- per maand per kind per 1 maart 2024 en op € 397,50 per maand per kind per 1 januari 2025, te verhogen met een kwart van de kinderbijslag te rekenen per maand, zodat de bijdrage per 1 januari 2025 zal zijn € 421,11 per maand per kind;
2. Het oorspronkelijke verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling toe te wijzen, dan wel een zodanige regeling vast te stellen als het hof juist acht. Het verzoek van de moeder in eerste aanleg luidt: ‘te bepalen dat de minderjarigen – met uitzondering van de vakanties en feestdagen – bij de moeder verblijven van zaterdagavond na het eten tot en met woensdagochtend en bij de vader verblijven van woensdag na schooltijd/opvang tot zaterdagavond’.
4.3
De vader verzoekt het hof de moeder niet ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In incidenteel appel verzoekt de vader het hof, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie te vernietigen en de kinderalimentatie vast te stellen op € 142,50 per maand per kind dan wel op € 324,- per maand per kind, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht.
4.4
De moeder verzoekt het hof, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling
Standpunten partijen
5.1
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De huidige zorgregeling levert spanningen op bij de minderjarigen. Deze spanningen waren er al voor de juridische procedure en worden door de moeder maar ook door onafhankelijke derden waargenomen. De onzekerheid over waar zij zullen slapen en hoe lang zij bij welke ouder zijn veroorzaakt stress bij de minderjarigen. Daarnaast is de zorg voor de minderjarigen niet eerlijk verdeeld. De vader heeft de minderjarigen bij zich wanneer hij vrij is en de moeder heeft de minderjarigen bij zich op doordeweekse dagen. De regeling beperkt de moeder op meerdere manieren, waaronder in het vinden van een (goed) betaalde baan. Voorts is een andere regeling mogelijk, ook met de werkzaamheden van de vader, er zijn in die sector voldoende mogelijkheden om een (andere) baan te vinden met meer regelmaat.
5.2
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De zorgregeling zoals deze nu is, doet het meest recht aan de belangen van de minderjarigen. De zorgregeling is duidelijk en de minderjarigen weten dat zij nadat zij vijf dagen bij papa zijn geweest weer naar hun mama gaan. De vader is met de huidige regeling grotendeels beschikbaar voor de minderjarigen. Er is sprake van een zorgregeling waarbij beide ouders zo veel als mogelijk betrokken zijn en gelet op alle veranderingen sinds het uiteengaan van partijen, wil de vader hier aan vasthouden. Daarnaast is de door de moeder verzochte regeling voor de vader niet uitvoerbaar in verband met zijn werk. De vader betwist daarnaast dat de moeder geen baan kan vinden met de huidige zorgregeling, zij is momenteel druk met haar studie.
Oordeel van het hof
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan (onder meer) omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze, na eigen afweging, tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.5
Het hof begrijpt dat de moeder niet zozeer een wijziging wenst van de frequentie van de zorgregeling maar een wijziging van de verdeling. De minderjarigen verblijven met de huidige zorgregeling vijf dagen bij de moeder, vervolgens vijf dagen bij de vader, daarna weer vijf dagen bij de moeder, enzovoort. De minderjarigen verblijven met deze regeling over het totaal bezien een gelijk aantal weekenden bij beide ouders. Naar het oordeel van het hof is door de moeder niet aangetoond dat de huidige zorgregeling zo onrustig is voor de minderjarigen dat deze zou moeten worden gewijzigd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de zorgregeling al enige tijd op deze wijze verloopt en niet is gebleken dat de invulling daarvan tot problemen leidt of anderszins niet in het belang van de minderjarigen is. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij voor de minderjarigen een kalender heeft gemaakt zodat zij precies weten wanneer zij bij welke ouder zijn. Het hof is voorts van oordeel dat een wijziging van de huidige zorgregeling niet in het belang is van de minderjarigen. De huidige zorgregeling volgt het werkrooster van de vader. De vader heeft voldoende aangetoond dat hij hier geen verandering in aan kan brengen. Een wijziging van de zorgregeling betekent dat de vader minder beschikbaar zal zijn voor de minderjarigen, zo kan hij de minderjarigen niet meer zelf alle dagen opvangen en kan hij de minderjarigen niet meer naar school brengen en zal hij anderen daarvoor moeten inschakelen. Een wijziging van de zorgregeling betekent daarnaast niet dat de tijd die de minderjarigen met de moeder doorbrengen meer zou worden, mede omdat de minderjarigen inmiddels naar school gaan.
5.6
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking op het punt van de zorgregeling bekrachtigen.
5.7
Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Het hof heeft ter zitting met partijen besproken dat zij zich aan zullen melden voor “Ouderschap Blijft”. Beide partijen hebben ter zitting zich daartoe bereid verklaard, waarbij de vader het op zich zal nemen om partijen aan te melden voor dit traject. Het hof hoopt dat partijen er in zullen slagen om hun communicatie te verbeteren. Het belang van de minderjarigen is daarbij immers gediend.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
5.8
Het hof stelt vast dat de ingangsdatum tussen partijen niet in geschil is zodat het hof deze datum, zijnde 1 maart 2024, als uitgangspunt neemt.
Behoefte
5.9
De door de rechtbank vastgestelde behoefte van de minderjarigen ter hoogte van € 1.111,- per maand in 2022 is tussen partijen niet in geschil. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt deze behoefte € 1.220,- per maand.
Kinderbijslag
5.1
Ter zitting hebben beide partijen bevestigd dat de moeder de volledige kinderbijslag ten behoeve van de minderjarigen ontvangt en dat de ontvangst van de kinderbijslag niet langer tussen partijen in geschil is.
5.11
In geschil is nog wel de draagkracht van de moeder en de draagkracht van de vader.
Draagkracht van de moeder
Verdiencapaciteit
5.12
De vader stelt dat, ondanks de afspraak die partijen in eerste aanleg hebben gemaakt over de verdiencapaciteit van de moeder vanaf 1 september 2026, er aan de zijde van de moeder ook voor de periode vanaf 1 maart 2025 uitgegaan moet worden van een verdiencapaciteit van € 3.000,- per maand.
5.13
De moeder stelt zich op het standpunt dat partijen ter zitting in eerste aanleg deze afspraak over de draagkracht van de moeder hebben gemaakt.
5.14
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de moeder op dit moment nog een studie Bestuurskunde volgt en dat zij naar verwachting in juli 2026 zal afstuderen. Het hof is van oordeel dat gelet op de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarigen de helft van de tijd bij de moeder verblijven op wisselende dagen in verband met het rooster van de vader en het feit dat de moeder voorlopig nog bezig is met haar studie, het niet van de moeder kan worden verwacht dat zij al met ingang van 1 maart 2025 in staat zal zijn om € 3000,- te verdienen zoals de man stelt. Het hof zal de vrouw dan ook geen verdiencapaciteit toe dichten.
Draagkracht van de vader
Grove miskenning van de wettelijke maatstaven
5.15
De moeder stelt zich op het standpunt dat als het hof over gaat tot een herberekening van de kinderalimentatie, er uitgegaan moet worden van een hoger inkomen aan de zijde van de vader. Ter zitting heeft de advocaat van de moeder de grondslag voor het verzoek in zoverre aangevuld dat zij stelt dat een herberekening dient plaats te vinden omdat de kinderalimentatie is aangegaan met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 5 BW omdat het inkomen van de vader gestegen is.
5.16
De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank van juiste gegevens is uitgegaan.
5.17
Het hof overweegt als volgt. Blijkens artikel 1:401, vijfde lid BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Met grove miskenning van de wettelijke maatstaven wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Indien partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken, is voor toepassing van het vijfde lid evenwel geen ruimte.
5.18
Uit de stukken en de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat partijen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg overeenstemming hebben bereikt zowel over de ingangsdatum van de alimentatie als over de te hanteren financiële gegevens voor de berekening van de kinderalimentatie. Hoewel de advocaat van de moeder ter zitting heeft verklaard dat het hof opnieuw moet gaan rekenen omdat de afspraak is aangegaan met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven omdat het inkomen van de vader is gestegen, hebben partijen, desgevraagd, ter zitting verklaard dat de rechtbank uitgegaan is van de juiste inkomensgegevens van de vader over het jaar 2022. Het hof is van oordeel – anders dan de vader betoogt – dat geen sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven en dat de rechtbank op de juiste wijze de kinderalimentatie heeft berekend. Het enkele feit dat de man inmiddels in 2025 meer is gaan verdienen, maakt nog niet dat partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst uit zijn gegaan van onjuiste financiële gegevens, integendeel. Ter zitting hebben partijen bevestigd dat zij hebben afgesproken dat uit moest worden gegaan van de gegevens over het jaar 2022 en de rechtbank heeft deze gegevens gebruikt voor de berekening van de alimentatie. Het hof ziet dan ook geen aanleiding voor een herberekening.
5.19
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-Van Hees, M.W. Koek en E.C. Punselie, bijgestaan door mr. F. Spieker als griffier en is op 4 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.