ECLI:NL:GHDHA:2025:1154

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
200.352.209/03
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen raadsheren in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 juni 2025 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een civiele procedure. De verzoeker had de raadsheren I. Reijngoud en M.L.C.C. Lückers gewraakt, omdat hij meende dat zij vooringenomen hadden gehandeld tijdens de mondelinge behandeling van zijn zaak. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoeker niet is gelukt om overtuigende gronden aan te voeren voor zijn wrakingsverzoek. De raadsheren hebben gemotiveerd verweer gevoerd en de wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor partijdigheid of vooringenomenheid van de raadsheren. De wrakingsgronden waren voornamelijk gericht op de procesvoering en de bejegening van de verzoeker, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze gronden niet voldoende waren om het verzoek tot wraking te honoreren. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na een zorgvuldige beoordeling van de feiten en omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

zaaknummer wraking : 200.352.209/03
zaaknummers hoofdzaak : 200.352.209/01 en 200.352.209/02
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 12 juni 2025
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de hoofdzaak met genoemde zaaknummers van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking,
hierna: verzoeker,
advocaat: mr. P.L.J. Woesthoff,
strekkende tot de wraking van
mr. I. Reijngoud, senior raadsheer, en mr. M.L.C.C. Lückers, senior raadsheer (hierna gezamenlijk te noemen: de raadsheren).

1.Het geding

1.1
Bij het hof is onder zaaknummers 200.352.209/01 en 200.352.209/02 een procedure aanhangig met verzoeker als verzoeker en Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (hierna: de verweerder in de hoofdzaak of Jeugdbescherming) als verweerder. Als belanghebbende in die zaak is aangemerkt [belanghebbende in de hoofdzaak/vrouw] (hierna: de belanghebbende in de hoofdzaak of de vrouw). In deze zaak heeft op 2 mei 2025 de mondelinge behandeling (zitting) plaatsgevonden ten overstaan van de raadsheren mrs. I. Reijngoud, M.L.C.C. Lückers en B. Breederveld. Als uitspraakdatum is na afloop van de zitting vastgesteld 28 mei 2025.
1.2
Bij brief van 8 mei 2025 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van (de wrakingskamer begrijpt:) mrs. Reijngoud en Lückers gedaan.
1.3
Blijkens de mail van 8 mei 2025 van mr. Lückers en de mail van 12 mei 2025 van mr. Reijngoud berusten zij niet in de wraking. Op 26 mei 2025 is door mrs. Reijngoud en Lückers een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ingediend.
1.4
Ter zitting van de wrakingskamer van 4 juni 2025 zijn verschenen:
  • verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mr. I. Reijngoud.
Mr. Lückers is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
1.5
De advocaat van verzoeker heeft ter zitting spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen, en verzoeker heeft een toelichting gegeven. De spreekaantekeningen maken thans deel uit van het procesdossier.
2.
Het wrakingsverzoek
2.1
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat de raadsheren vooringenomen hebben gehandeld, dan wel de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt, door:
ten aanzien van mr. Reijngoud:
verzoeker in zijn proceskansen te schaden door aan Jeugdbescherming een termijn voor indiening van een verweerschrift toe te staan tot aan de zitting (onderdeel 4 en 5 van het wrakingsverzoek);
de door Jeugdbescherming overgelegde beschikking van de rechtbank Midden-Nederland in het dossier te voegen, terwijl ter zitting door mr. Reijngoud werd bevestigd dat processtukken van die rechtbank niet zouden worden behandeld (onderdeel 5 van het wrakingsverzoek);
de advocaat van verzoeker te vertellen dat zij verwachtte dat zij haar spreektijd zou overschrijden, waarmee onnodige druk op haar werd uitgeoefend om haar pleidooi in te korten (onderdeel 6 van het wrakingsverzoek);
verzoeker en zijn advocaat veelvuldig te onderbreken en op een dwingende/directe toon vragen te stellen waardoor zij onnodig onder druk kwamen te staan en werden belemmerd in het zorgvuldig naar voren brengen van het betoog (onderdeel 7 en 8 van het wrakingsverzoek);
geen, althans onvoldoende, kritische vragen te stellen aan Jeugdbescherming noch aan de advocaat van de vrouw terwijl daar wel aanleiding toe bestond (onderdeel 9, 10 en 11 van het wrakingsverzoek);
de afwezigheid van de vrouw te negeren, waardoor de indruk werd gewekt dat er een inconsistente afweging van belangrijke feiten werd gemaakt (onderdeel 9 van het wrakingsverzoek);
geen aandacht te besteden aan de impact van beslissingen over de opvoedsituatie (zoals over fysiotherapie voor [minderjarige] ), waarmee zij zich onvoldoende bewust lijkt te zijn van de gevolgen van die beslissingen (onderdeel 12 van het wrakingsverzoek);
kennelijk onvoldoende gewicht toe te kennen aan het door verzoeker ingediende bewijsmateriaal, zoals mailverkeer tussen verzoeker en Jeugdbescherming (onderdeel 12 van het wrakingsverzoek);
aan te dringen op intrekking van het schorsingsverzoek, waarmee de indruk werd gewekt dat de raadsheren de bezwaren tegen de uitvoerbaarverklaring niet serieus namen en op voorhand al van plan waren om de ondertoezichtstelling te verlengen zonder een onafhankelijke beoordeling van de feiten (onderdeel 13 van het wrakingsverzoek);
onvoldoende blijk te geven van oog en oor voor de belangen van de minderjarigen (onderdeel 14 van het wrakingsverzoek);
ten aanzien van mr. Lückers:
jegens verzoeker en zijn advocaat een aanvallende en agressieve houding aan te nemen (onderdeel 7 van het wrakingsverzoek).

3.De reactie van de gewraakte raadsheren

3.1
De raadsheren voeren gemotiveerd verweer. Zij concluderen dat uit hetgeen (de advocaat van) verzoeker heeft aangevoerd niet kan worden afgeleid dat de raadsheren niet onpartijdig jegens verzoeker zouden staan, noch dat zij hem een eerlijk proces zouden onthouden, noch dat zij enige schijn van partijdigheid bij (de advocaat van) verzoeker hebben gewekt.

4.Beoordeling van de ontvankelijkheid

Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gebaseerd, bekend zijn geworden bij verzoeker. Het wrakingsverzoek is zes dagen na de zitting waarop volgens de verzoeker de wrakingsgronden aan hem bekend zijn geworden, bij het hof ingediend. De zitting vond plaats op de vrijdag voor Pasen, waardoor de drie dagen die daarop volgden geen werkdagen waren. Dat betekent dat tussen de zitting en het wrakingsverzoek slechts twee werkdagen zaten. De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend en acht verzoeker derhalve ontvankelijk in het wrakingsverzoek.

5.De (verdere) beoordeling van het wrakingsverzoek

5.1
De wrakingskamer gaat bij de beoordeling van het wrakingsverzoek uit van het verloop van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak zoals dat is weergegeven in het daarvan opgemaakte proces-verbaal. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek werd duidelijk dat verzoeker en zijn advocaat niet over dat proces-verbaal beschikten. De wrakingskamer heeft een kopie van het proces-verbaal aan hen verstrekt en een leespauze ingelast. Mr. Woesthoff heeft na lezing bevestigd dat het proces-verbaal het juiste verloop van die zitting weergeeft, waarna de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is hervat.
5.2
De wrakingskamer overweegt als volgt. Ingevolge artikel 36 Rv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter wordt volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Processuele beslissingen
5.3
De wrakingsgronden zoals weergegeven onder
aen
bkunnen niet leiden tot toewijzing van het verzoek, nu die gronden zich richten jegens processuele beslissingen van de raadsheren. De wettelijke mogelijkheid van wraking is niet bedoeld als een – verkapt – rechtsmiddel tegen (processuele) beslissingen. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing noch over een verzuim te beslissen (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
Bejegening ter zitting
5.4
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek toegelicht en heeft verklaard ontevreden te zijn met de gang van zaken ter zitting, en met name met de wijze waarop hij door de raadsheren is bejegend en het ontbreken van kritische vragen aan Jeugdbescherming en (de advocaat van) de vrouw. Verzoeker heeft verklaard dat hij zeer ontevreden is met de wijze waarop Jeugdbescherming uitvoering geeft aan de ondertoezichtstelling en vindt dat de raadsheren zich onvoldoende hebben ingezet om de feiten die daarmee te maken hebben, boven tafel te krijgen. Hij heeft de vragen van de raadsheren aan hem ter mondelinge behandeling in de hoofdzaak ervaren als disproportioneel, kritisch en aanvallend. De raadsheren hebben volgens verzoeker de kern van de zaak genegeerd door hun kritische vragen uitsluitend, dan wel voornamelijk, aan hem te richten en tonen zich daarmee vooringenomen, althans zij wekken de schijn daarvan.
5.5
De wrakingskamer is van oordeel dat wat verzoeker over de bejegening heeft gesteld, geen grond voor wraking oplevert. Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de raadsheren door hun persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig zijn. Het is aan de raadsheren om een afweging te maken van alle informatie die aan hen wordt verstrekt en daarover al dan niet vragen te stellen. Deze vragen kunnen ook kritisch zijn. Het al dan niet stellen van kritische vragen ter zitting aan de ene partij, en niet ook aan de andere partij kan niet zonder meer leiden tot wraking. Hetzelfde geldt voor het al dan niet besteden van tijd (en aandacht) ter zitting aan een aspect van het betoog van een van partijen, dan wel aan overgelegde stukken die dienen ter staving van hun betoog. Uit het proces-verbaal is niet gebleken dat de raadsheren verzoeker op onheuse wijze hebben bejegend. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat verzoeker ruim de gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen. Zijn advocaat heeft de spreekaantekeningen kunnen voordragen en niet is gebleken dat zij door de (houding van de) raadsheren is belemmerd in haar voordracht. De opmerking van mr. Reijngoud waarmee zij de advocaat van verzoeker wees op de spreektijd, welke in de oproepbrief reeds was aangekondigd, geeft geen blijk van vooringenomenheid aangezien dat behoort tot de regierol die de voorzitter heeft tijdens de mondelinge behandeling. De wrakingskamer overweegt verder dat geen sprake van enige (schijn van) vooringenomenheid is gebleken bij de wijze waarop de raadsheren zijn omgegaan met de afwezigheid van de vrouw. De advocaat van de vrouw was ter zitting aanwezig en kon zo nodig antwoord geven op vragen als het hof die wilde stellen. De aangevoerde gronden zoals vermeld onder
ctot en met
kkunnen derhalve ook niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
5.6
De wrakingskamer concludeert gelet op het voorgaande dat zich tijdens de zitting geen omstandigheden hebben voorgedaan die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de gewraakte raadsheren jegens verzoeker vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking wordt derhalve afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, alsmede aan mrs. I. Reijngoud en M.L.L.C. Lückers.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J. van Boven, P. Glazener en L. Koper, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier, en is op 12 juni 2025 uitgesproken in het openbaar door mr. L. Koper in tegenwoordigheid van de griffier.