Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Uniper Benelux N.V.,
Uniper Benelux Holding B.V.,
Utilities Center Maasvlakte Leftbank B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 27 februari 2023, waarmee Uniper in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 november 2022;
- de memorie van grieven van Uniper, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van de Staat, met bijlagen;
- de bijlagen 41 t/m 51 die Uniper ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- de bijlagen 55 t/m 72 die de Staat ter gelegenheid van deze mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
Uniper
Maasvlakte Power Plant 3). Uniper Benelux levert via haar zustervennootschap UCML stoom en elektriciteit aan nabijgelegen industriële klanten. Beide vennootschappen zijn 100% dochterondernemingen van Uniper Benelux Holding. De drie vennootschappen maken op hun beurt deel uit van de Uniper-groep, met als topholding het in Duitsland gevestigde Uniper SE.
CCS-
ready” gebouwd. Dat betekent dat de centrale op een CCS-installatie kan worden aangesloten. CCS staat voor
Carbon Capture and Storage: de opvang en opslag van CO2. Bij de MPP3-centrale is tot op heden geen CCS toegepast.
4.Procedure bij de rechtbank
- voor recht verklaart dat de Wet kolenverbod (i) in strijd is met artikel 1 EP EVRM en artikel 17 EU Handvest en (ii) onrechtmatig is jegens Uniper;
- de Staat terzake (i) en (ii) veroordeelt tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
fair balance(een redelijk evenwicht) tussen (a) het algemeen belang dat wordt gediend met de eigendomsinmenging aan de ene kant en (b) de bescherming van het eigendomsrecht van de betrokkene aan de andere kant. Met andere woorden: de eigendomsinmenging moet proportioneel zijn en er mag geen individuele en buitengewone last rusten op de persoon wiens eigendom in het geding is. Dit geldt zowel voor de ontneming van eigendom als de regulering van eigendom, en voor gevallen waar die grens niet duidelijk valt te trekken. De grieven van Uniper strekken ertoe de toetsing aan het
fair balance-vereiste in zijn geheel aan het hof voor te leggen.
fair balance-vereiste van artikel 1 EP EVRM en legt het een individuele en buitensporige last op haar. Dat is onrechtmatig. Dat het verbod voor de MPP3-centrale pas op 1 januari 2030 ingaat, en er dus een periode van 10 jaar ligt tussen het moment van inwerkingtreding van de Wet kolenverbod en het moment waarop het verbod daadwerkelijk ingaat (door de Staat aangeduid als de ‘overgangsperiode’), is onvoldoende om een
fair balancete bewerkstelligen. Een
fair balancekan alleen bereikt worden met een adequate financiële schadevergoeding, die verder in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld, aldus Uniper. De Staat stelt zich daarentegen op het standpunt dat het kolenverbod per 1 januari 2030 ook zonder financiële schadevergoeding voldoet aan het
fair balance-vereiste en dat op Uniper geen individuele en buitengewone last rust.
-vereiste van artikel 1 EP EVRM?
fair balancekunnen volgens de rechtspraak van het EHRM uiteenlopende factoren een rol spelen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dit geval spelen met name de volgende factoren een rol bij de beoordeling of de maatregel zonder financiële compensatie proportioneel is:
- de ernst van de inbreuk op het eigendomsrecht van Uniper;
- in hoeverre de maatregel op het moment van de investeringsbeslissing voorzienbaar was voor Uniper;
- de door de Staat gekozen ingangsdatum van het verbod voor de MPP3-centrale;
- de doelmatigheid van de maatregel.
fair balance, met inachtneming van de beoordelingsmarge (
margin of appreciation) die hierbij aan de Staat toekomt.
de factoontneming van eigendom. Het onderscheid tussen (formele of
de facto) ontneming van eigendom aan de ene kant en minder ingrijpende vormen van inbreuken op het eigendomsrecht aan de andere kant is van belang. In geval van eigendomsontneming dient volgens het EHRM in de regel financiële compensatie voor de betrokkene te volgen, terwijl bij minder ingrijpende vormen van eigendomsinbreuken dat uitgangspunt niet geldt. In die laatste gevallen is het ontbreken van financiële compensatie slechts een factor die meeweegt bij de beoordeling of sprake is van een
fair balance.
de factoonteigening. Zij stelt dat zij als gevolg van de maatregel de MPP3-centrale in 2030 geheel zal moeten sluiten, omdat een alternatief gebruik van de centrale, bijvoorbeeld als biomassa- of waterstofcentrale, niet mogelijk is. De MPP3-centrale kan technisch gezien wel omgebouwd worden, maar een volledige omschakeling naar biomassa of andere brandstoffen is economisch niet haalbaar. Voor biomassa geldt bovendien dat het gebruik van houtige biomassa steeds controversiëler wordt en dat er onvoldoende maatschappelijk draagvlak is voor de ombouw van de MPP3-centrale tot biomassacentrale. Het gevolg van de maatregel is dat de MPP3-centrale per 2030 ieder nut verliest en dat Uniper met een waardeloze opstal achterblijft. Voor de grond geldt dat Unipers erfpachtrecht vanaf 2030 geen zelfstandige waarde meer vertegenwoordigt, aangezien als voorwaarde voor het erfpachtrecht geldt dat de grond uitsluitend mag worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit met een (kolen)centrale. De maatregel resulteert daarmee volgens Uniper in een
de factoontneming van eigendom, althans op zijn minst in een zeer ernstige inbreuk op het eigendomsrecht van Uniper.
de factoontneming van eigendom. Hij betwist dat er geen rendabele alternatieve gebruiksmogelijkheden zijn en dat het eigendom van Uniper geen enkele waarde meer zal hebben. De Staat voert ook aan dat het stoken met kolen in de periode vanaf 2030 hoogstwaarschijnlijk niet meer rendabel zal zijn, zodat het bijzonder onwaarschijnlijk is dat de MPP3-centrale, ook zonder de Wet kolenverbod, vanaf 2030 nog als kolencentrale in bedrijf zou zijn.
de factoonteigening. De Hoge Raad heeft, onder verwijzing naar rechtspraak van het EHRM, de maatstaf die in een geval als dit moet worden gehanteerd als volgt geformuleerd: [3]
de factoonteigening. Dat betekent dat Uniper in deze procedure voldoende moet onderbouwen - en voor zover relevant: bewijzen - dat er geen alternatieve gebruiksmogelijkheden zijn voor de MPP3-centrale en dat Uniper geen enkel economisch belang of zinvolle gebruiksmogelijkheid meer zal behouden bij (activa van) haar onderneming als gevolg van de maatregel.
Sustainability reportover het jaar 2022:
“Coal-fired power generation has no future at Uniper. But the facilities themselves do. They have good locations and useful infrastructure, such as grid infrastructure equipment, rail links, and connections to district-heating networks.
We are convinced that this will enable them to play a vital role in a low-carbon economy after coal-fired power generation ends. We have therefore developed plans to repurpose them. (…) The plans for two other plants - Wilhelmshaven in Germany and Maasvlakte in the Netherlands - are described in the Hydrogen chapter.”. Over het H2Maasvlakte project - een project gericht op de realisatie van elektrolysecapaciteit op de Maasvlakte om groene waterstof te produceren - heeft Uniper in juli 2023 een persbericht gepubliceerd. Daarin meldt zij dat dit project in aanmerking komt voor een Europese subsidie en schrijft zij:
“The European Commission selected Uniper’s H2Maasvlakte project proposal because of Uniper’s commitment to transforming existing fossil production sites into green energy sites. The European Commission writes: “Noteworthy is the commitment of the applicant to convert existing fossil-based power plants to facilitate innovative green energy transition.” (…) Uniper aims to take a final investment decision (…) in 2024. Bij the end of 2026, beginning of 2027, the 100 MW green hydrogen plant could be operational.”.Uniper heeft vervolgens van haar kant, voorafgaand aan de mondelinge behandeling van januari 2025, de volgende stukken overgelegd. Ter nadere onderbouwing van haar stelling dat er voor de ombouw van de MPP3-centrale naar biomassacentrale geen haalbare
business caseis, heeft Uniper een rapport van Frontier overgelegd, gedateerd 9 december 2024. Voor andere alternatieve brandstoffen heeft Uniper een notitie van [naam] overgelegd, gedateerd 12 december 2024. [naam] schrijft daarin dat zij “in samenwerking met Uniper een globale beschouwing heeft gedaan van eventuele alternatieve brandstoffen ten opzichte van biomassa”. [naam] schrijft dat de inzet van die alternatieve brandstoffen geen haalbare optie is. Over waterstof schrijft [naam] in deze notitie dat er “naar verwachting geen
business case” zal zijn voor het ombouwen van de MPP3-centrale naar een op waterstof gestookte centrale.
de factoonteigening. Het hof licht dat als volgt toe.
de factoonteigening moet niet worden beoordeeld op het niveau van de MPP3-centrale in de vorm van alleen de installatie, maar op het niveau van ‘de onderneming’ die alle activa omvat die ten dienste staan van de MPP3-centrale. Uniper heeft een erfpachtrecht voor de duur van ruim 79 jaar op het perceel grond waarop de MPP3-centrale is gebouwd. Uniper heeft het erfpachtrecht van dit perceel bij akte van 11 september 2009 verkregen van het Havenbedrijf Rotterdam. Vaststaat dat dit perceel grond op een (industrieel) aantrekkelijke locatie ligt, mede in verband met de strategische ligging en goede infrastructuur. Vaststaat ook dat Uniper een aantal omliggende percelen in erfpacht heeft, dat zij daar ook activiteiten ontplooit, dat Uniper het Maasvlakte-terrein ziet als ‘energy hub’ en dat zij in dat kader ook ambities heeft op het gebied van waterstof. Wat de omliggende percelen betreft heeft zij onder andere op het perceel ten noorden van de MPP3-centrale niet al te lang geleden een grootschalig energieopslagsysteem gerealiseerd, dat ook verbonden is met de MPP3-centrale. Tegen die achtergrond heeft Uniper onvoldoende onderbouwd dat het recht van erfpacht op het perceel grond waarop de MPP3-centrale staat voor Uniper geheel waardeloos wordt als de MPP3-centrale zelf zou moeten sluiten en dat zij daar, volgens de hiervoor onder 6.12 weergegeven maatstaf, geen zinvolle gebruiksmogelijkheid of enig economisch belang bij behoudt.
de factoonteigening.
de factoeigendomsontneming. Niet alleen is nu nog niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat de MPP3-centrale met ingang van 2030 zal moeten sluiten (zoals Uniper stelt), maar ook als dat wel het geval zou zijn, is niet voldaan aan het criterium dat Uniper geen enkel economisch belang of zinvolle gebruiksmogelijkheid meer behoudt bij de activa van haar onderneming zoals bedoeld in de hiervoor onder 6.12 weergegeven maatstaf.
de factoonteigening, blijft de ernst van de eigendomsinbreuk van belang als factor die meeweegt in de
fair balance-toets. Duidelijk is dat als de MPP3-centrale als gevolg van de maatregel in 2030 moet sluiten (wat nu nog niet met voldoende zekerheid te zeggen is), sprake is van een zeer ernstige eigendomsinbreuk, terwijl de inbreuk veel geringer is als een ombouw van de MPP3-centrale economisch wel mogelijk blijkt te zijn. Het hof zal bij de hierna volgende beoordeling uitgaan van de voor Uniper meest ongunstige situatie, namelijk dat sprake is van een zeer ernstige eigendomsinbreuk.
fair balance.
fair balance-toets. Daarbij gaat het er volgens haar om of voor haar op het moment van de definitieve investeringsbeslissing (april 2009) voorzienbaar was dat er omstreeks 2030 een verbod op het gebruik van kolen bij de productie van elektriciteit zou komen. De toets die daarbij moet worden aangelegd houdt volgens haar in zijn algemeenheid niet in dat de betreffende maatregel
in concretovoorzienbaar moet zijn geweest, maar of de benadeelde met de maatregel ‘naar zijn aard en inhoud’ rekening had kunnen houden. Voor Uniper als redelijk denkend investeerder was echter niet voorzienbaar dat het opwekken van energie met kolen in 2030 verboden zou worden. Daarbij moet veel gewicht worden toegekend aan de omstandigheid dat de Staat in de opmaat naar de bouw van de MPP3-centrale Uniper juist heeft aangemoedigd om te investeren in een nieuwe kolencentrale. Volgens Uniper heeft de Staat weliswaar geen concrete
toezegginggedaan dat nieuwe kolencentrales tot het einde van hun levensduur zonder nadere regulering open konden blijven (memorie van grieven nr. 3.152), maar het feit dat Uniper met de bouw van de kolencentrale in nauw overleg met de overheid invulling gaf aan een door die overheid gevoelde en ondersteunde behoefte aan een betrouwbare en betaalbare energievoorziening, is een belangrijke, zo niet doorslaggevende factor waarmee rekening moet worden gehouden. Uniper merkt daarbij op dat de rechtbank een belangrijke stelling van Uniper heeft miskend. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, meent Uniper niet dat zij erop mocht vertrouwen dat alleen het ETS het regelgevend kader zou dicteren voor de levensduur van de centrale. Aanvullende maatregelen waren mogelijk voorzienbaar, maar een algeheel verbod op het opwekken van elektriciteit met behulp van kolen zeker niet, zo betoogt nog steeds Uniper.
middelom een zeer substantiële emissiereductie te bereiken. Dit wetend, had Uniper er ten tijde van haar investeringsbeslissing rekening mee moeten houden dat als CCS niet van de grond zou komen, de Staat een andere emissiereductiemaatregel, zoals de Wet kolenverbod, zou nemen om de CO2-uitstoot door het gebruik van kolen drastisch te reduceren. Wat Uniper als “aanmoediging” door de Staat beschouwd, kan hoogstens worden getypeerd als een “positieve grondhouding met randvoorwaarden”, zo betoogt nog steeds de Staat.
“de CO2-emissies van kolencentrales zijn op termijn niet meer te combineren met onze klimaatambities”).
“kolen kunnen alleen ingezet worden onder de voorwaarde dat het geen afbreuk doet aan het realiseren van CO2-emissieafspraken”; april 2006: “
de investeerder moet rekening houden met toekomstige ontwikkelingen in het nationale en Europese energie- en milieubeleid”; juni 2008: “
bedrijven die investeren in nieuwe kolencentrales in Nederland zijn welkom als zij ernst maken met hun inspanningen om de toename van CO2-uitstoot te compenseren”).
een toename van nieuwe kolencentrales in Nederland betekent tegelijkertijd de noodzaak om de toenemende CO2-uitstoot te compenseren door de ontwikkeling van CCS”, en
“de ontwikkeling van CCS is essentieel om de uitstoot van CO2 terug te dringen”).
“inzet is om deze situatie(hof: het voorschrijven van CCS)
binnen 10 jaar te bereiken”).
“energiebedrijven moeten investeren in de ontwikkeling, demonstratie en toepassing van CCS”; februari 2009:
“ook voor CCS geldt het principe “de vervuiler betaalt”; eventuele overheidssteun voor CCS zal dus altijd een tijdelijk karakter hebben”).
“de relatief hoge CO2-emissie een nadeel is, waardoor in de toekomst mogelijk beslissingen moeten worden genomen over CO2-afvang en -opslag”. In haar brief van februari 2008 aan B&W van de gemeente Rotterdam schrijft Uniper dat zij de adhesieverklaring met het Rotterdamse
Climate Initiativeheeft getekend en dat zij door haar betrokkenheid wil helpen de CO2-emissie doeleinden te behalen. Verder schrijft zij daarin:
“Onze belangrijkste bijdrage daarin is dat wij onze nieuwe centrale onderdeel willen laten zijn van het netwerk van CO2 -afvang, transport en opslag. Dat betekent dat wij deze centrale geschikt willen maken voor afvang. (…) Momenteel leggen wij de laatste hand aan het installeren van een proefinstallatie van CO2 afvang bij onze bestaande eenheden op de Maasvlakte. Hiermee wordt voor het eerst in Nederland CO2 die vrijkomt bij kolenverbranding afgevangen. (…) Wij gaan ervan uit dat in 2020 afvang op volledige schaal bij de nieuwe centrale haalbaar zal zijn.”. Daarnaast heeft Uniper in het Sectorakkoord van oktober 2008 verklaard:
“E.ON[hof: de rechtsvoorganger van de Uniper-groep]
is als ‘leading partner’ zeer actief betrokken bij de zogeheten CATO (CO2 Afvang, Transport en Opslag) programma’s. Binnen deze programma’s wordt gewerkt aan het ontwikkelen van technologieën op het gebied van CO2-afvang en -opslag die kunnen worden toegepast op de schaal van een energiecentrale. De technologische ontwikkeling van CCS moet uiteindelijk rond 2015 leiden tot de installatie van een grootschalig demoproject voor de afvang en opslag van CO2 van de centrale van E.ON op de Maasvlakte.”.
Fredin/Zweden [19] volgt weliswaar dat het EHRM in die zaak waarde heeft gehecht aan het feit dat bepaalde maatregelen duidelijk waren voorzien bij wet ten tijde van de betrokken investeringsbeslissing, maar daaruit volgt niet
a contrariodat een maatregel voor een voorzichtige marktdeelnemer niet voorzienbaar is als zij niet reeds voorzien is bij wet, maar wel volgt uit duidelijke mededelingen van de overheid. De door het EHRM gehanteerde maatstaf in het kader van de
fair balance-toets bestrijkt ook de hiervoor in 6.45 weergegeven vorm en mate van voorzienbaarheid. Dit volgt onder meer uit de beslissing van het EHRM in de zaak
O’Sullivan MacCarthy Mussel Development Ltd/Ierland [20] . In deze zaak deed een Ierse mosselzaadvisser een beroep op artikel 1 EP EVRM wegens een door Ierland op grond van Europese milieumaatregelen afgekondigd tijdelijk verbod om in een bepaalde baai te vissen op mosselzaden. Uit de overwegingen van het EHRM volgt dat het niet zo is dat de betrokken mosselzaadvisser zijn verwachtingen pas hoefde aan te passen na de concrete aankondiging van de sluiting van de haven. Hij had als commerciële partij al eerder - op een abstracter niveau - rekening moeten houden met het risico van beperkende maatregelen, met name ook gelet op de omstandigheid dat de Europese Commissie een inbreukprocedure aanhangig had gemaakt tegen Ierland die mogelijk zou kunnen leiden tot maatregelen, zoals de sluiting van de haven, ook al was de ingrijpendheid van die maatregel niet voorzien.
“De overheden gaan er vanuit dat de CO2-ruimte in de toekomst verder beperkt wordt en spreken de verwachting uit (…) dat de nieuwe centrales zo ver als mogelijk zijn voorbereid op CO2-afvang en -opslag (…)”). In deze relevante opzichten verschilt de situatie van Uniper van de situatie in de door haar aangehaalde zaak
Werra Naturstein GmbH & Co KG/Duitsland. [21]
“De energiesector zal bevorderen dat exploitanten van nieuwe kolencentrales in Nederland vanaf 2015 zeer substantieel CO2 gereduceerd hebben.”. Vaststaat dat Uniper die drastische reductie voor de MPP3-centrale, die nog grotendeels op kolen draait, niet heeft weten te realiseren.
fair balance-toets zwaar mee in het nadeel van Uniper.
fair balance-toets.
fair balancein acht heeft genomen. Uniper kan gedurende die periode nog volledig (zonder beperkingen) profiteren van haar investering. Dat laat echter onverlet dat het zwaartepunt van de kwestie waar het hier om gaat is of het kolenverbod dat voor de MPP3-centrale gaat gelden per 2030, dus zo’n 15 jaar na de opening van de centrale, ook zonder schadevergoeding voldoet aan het
fair balance-vereiste van artikel 1 EP EVRM (zie de hiervoor onder 6.6 geformuleerde kernvraag).
ondoelmatigis, maar het feit dat de doelmatigheid van het kolenverbod op mondiaal niveau beperkter is dan het puur op nationaal niveau bezien lijkt, dient wel te worden meegewogen in de
fair balance-toets en dat heeft de rechtbank volgens Uniper niet werkelijk gedaan. Daarbij moet volgens Uniper ook worden meegewogen dat de Staat heeft besloten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de door het kolenverbod vrijkomende emissierechten te annuleren (artikel 12 lid 4 van de ETS-Richtlijn, zoals gewijzigd), waarmee hij had kunnen bewerkstelligen dat die rechten niet meer beschikbaar kunnen komen.
margin of appreciation) heeft bij beslissingen over welke maatregel hij treft ten behoeve van de bescherming van het milieu en het tegengaan van klimaatverandering. Dat geldt zowel voor de keuze van de Staat om een vermindering van CO2-uitstoot in Nederland te bewerkstelligen als voor de keuze om de emissierechten niet zelf te annuleren, maar de onttrekking van die emissierechten over te laten aan de werking van het centrale Europese mechanisme daarvoor binnen het ETS, namelijk (i) de geleidelijke vermindering van de beschikbare emissierechten in combinatie met (ii) de zogeheten marktstabiliteitsreserve. De Staat heeft toegelicht dat op EU-niveau met die twee instrumenten is voorzien in een centraal mechanisme om het overschot aan totale beschikbare emissierechten te verminderen. De marktstabiliteitsreserve draagt daaraan bij doordat van jaar op jaar de emissierechten boven bepaalde overschotdrempelwaardes worden onttrokken aan de door de lidstaten te veilen volumes aan emissierechten en in die reserve worden opgenomen, waar zij niet beschikbaar zijn voor uitstoters, tenzij het overschot beneden een bepaalde waarde komt. Het hof zal de doelmatigheid van de maatregel hierna als factor meewegen bij de afweging of sprake is van een
fair balance.
good governance-beginsel geschonden en dat moet in het voordeel van Uniper meewegen bij de
fair balance-toets.
fair balance) in het licht van alle betrokken belangen kan beoordelen, is niet langer relevant in hoeverre de Staat destijds wel of niet afdoende onderzoek heeft gedaan.
“Onze Minister kan op verzoek van een exploitant van een productie-installatie een tegemoetkoming verlenen indien de desbetreffende exploitant aantoont dat hij ten gevolge van het verbod, ten opzichte van andere exploitanten van een kolengestookte productie-installatie, onevenredig zwaar wordt geraakt.”. Uniper voert aan dat deze hardheidsclausule geen effectief middel biedt om haar schade vergoed te krijgen, omdat zij daar alleen een geslaagd beroep op kan doen als zij aantoont dat zij ten opzichte van andere exploitanten van kolencentrales onevenredig zwaar wordt getroffen. De Staat heeft daarmee ‘de trukendoos’ uit de kast gehaald om de Wet kolenverbod cosmetisch
fairte doen lijken. In feite is de enige reële mogelijkheid die Uniper heeft om haar schade vergoed te krijgen een civiele procedure met een beroep op artikel 1 EP EVRM (en artikel 17 EU Handvest). Het hof begrijpt dat Uniper vindt dat de Staat hiermee inbreuk heeft gemaakt op de procedurele waarborgen die hij in acht had moeten nemen en dat dit moet worden meegewogen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een
fair balance,althans dat de hardheidsclausule bij die beantwoording niet mag meewegen ten gunste van de Staat.
fair balance-vereiste van artikel 1 EP EVRM voldoet.
fair balance-toets van artikel 1 EP EVRM.
Energy Charter Treaty(hierna: ECT) [22] , maar dat het ECT wel is geschonden en dat die schending een goede aanwijzing is dat hier niet is voldaan aan de vereiste
fair balance. Het hof gaat hieraan voorbij omdat Uniper niet heeft toegelicht in hoeverre het ECT voorziet in een andere materiële toets dan artikel 1 EP EVRM en artikel 17 EU Handvest en dat daaraan niet is voldaan.
.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 november 2022;
- wijst af wat Uniper in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd;
- veroordeelt Uniper in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 19.612,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Uniper deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- bepaalt dat als Uniper niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Uniper de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Uniper deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.