Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 24 februari 2023, waarmee RWE Generation in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 november 2022;
- de memorie van grieven van RWE Generation, met bijlagen;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel beroep van de Staat, met bijlagen;
- de memorie van antwoord in incidenteel beroep van RWE Generation, met bijlagen;
- de bijlagen 33 en 34 die RWE Generation ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- de bijlagen 41 t/m 58 die de Staat ter gelegenheid van deze mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
RWE Generation en het RWE-concern
4.Procedure bij de rechtbank
- voor recht verklaart dat de Wet kolenverbod onrechtmatig is jegens RWE Generation wegens het ontbreken van een adequate vergoeding;
- de Staat veroordeelt tot betaling van € 62.000.000,- aan RWE Generation als schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van 20 december 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.
5.Vorderingen in hoger beroep
- voor recht verklaart dat de Wet kolenverbod (i) in strijd is met artikel 1 EP EVRM alsmede artikel 17 EU Handvest en (ii) onrechtmatig is jegens RWE Generation;
- de Staat terzake (i) en (ii) veroordeelt tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
6.Beoordeling in hoger beroep
fair balance(een redelijk evenwicht) tussen (a) het algemeen belang dat wordt gediend met de eigendomsinmenging aan de ene kant en (b) de bescherming van het eigendomsrecht van de betrokkene aan de andere kant. Met andere woorden: de eigendomsinmenging moet proportioneel zijn en er mag geen individuele en buitengewone last rusten op de persoon wiens eigendom in het geding is. Dit geldt zowel voor de ontneming van eigendom als voor de regulering van eigendom, en voor gevallen waarin die grens niet duidelijk valt te trekken. De grieven van RWE Generation strekken ertoe de toetsing aan het
fair balance-vereiste in zijn geheel aan het hof voor te leggen.
fair balance-vereiste van artikel 1 EP EVRM en legt het een individuele en buitensporige last op haar. Dat is onrechtmatig. Een
fair balancekan alleen bereikt worden met een adequate financiële schadevergoeding, die verder in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld, aldus RWE Generation. De Staat stelt zich daarentegen op het standpunt dat het per 1 januari 2025 ingegane kolenverbod ook zonder financiële schadevergoeding voldoet aan het
fair balance-vereiste en dat op RWE Generation geen individuele en buitengewone last rust.
-vereiste van artikel 1 EP EVRM?
of in combinatie met het stopzetten van de subsidie voor het stoken van biomassa, in werking heeft kunnen laten treden zonder RWE Generation te compenseren voor de gevolgen daarvan” (cursivering toegevoegd door het hof). RWE Generation vordert (in haar petitum) dat wordt vastgesteld dat de Wet kolenverbod, die voor RWE Generation op 1 januari 2025 is ingegaan, onrechtmatig is. Zij vordert een dergelijke vaststelling niet ten aanzien van het stoppen van de subsidie per 2027. Het hof hoeft dus niet de vraag te beantwoorden of het stoppen van de subsidie onrechtmatig is.
fair balancekunnen volgens de rechtspraak van het EHRM uiteenlopende factoren een rol spelen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dit geval spelen met name de volgende factoren een rol bij de beoordeling of de maatregel zonder financiële compensatie proportioneel is:
- de ernst van de inbreuk op het eigendomsrecht van RWE Generation;
- in hoeverre de maatregel op het moment van de investeringsbeslissing voorzienbaar was voor RWE Generation;
- de door de Staat gekozen ingangsdatum van het kolenverbod voor de Amercentrale;
- de doelmatigheid van de maatregel.
fair balance, met inachtneming van de beoordelingsmarge (
margin of appreciation) die hierbij aan de Staat toekomt. In het voorgaande ligt besloten dat het hof zijn beoordeling alleen zal gronden op omstandigheden die zich daadwerkelijk voordoen ten aanzien van de Amercentrale.
de factoontneming van eigendom. Het onderscheid tussen (formele of
de facto) ontneming van eigendom aan de ene kant en minder ingrijpende vormen van inbreuken op het eigendomsrecht aan de andere kant is van belang. In geval van eigendomsontneming dient volgens het EHRM in de regel financiële compensatie voor de betrokkene te volgen, terwijl bij minder ingrijpende vormen van eigendomsinbreuken dat uitgangspunt niet geldt. In die laatste gevallen is het ontbreken van financiële compensatie slechts een factor die meeweegt bij de beoordeling of sprake is van een
fair balance.
de factoontneming van eigendom. De Amercentrale draait op dit moment weliswaar volledig op biomassa, maar in 2027 valt de subsidie voor biomassa weg en dan kan RWE Generation de centrale niet meer op rendabele wijze op biomassa laten draaien. De enige rendabele activiteit waarvoor de centrale dan nog geschikt is, is de productie van elektriciteit en warmte door de verbranding van kolen, en precies deze activiteit is door de Wet kolenverbod verboden. RWE Generation zal de Amercentrale daarom in 2027 moeten sluiten en dat zou zonder de maatregel niet nodig zijn geweest. De centrale wordt vanaf 2027 volledig waardeloos. Daarmee is sprake van
de factoontneming van eigendom als gevolg van de maatregel, aldus RWE Generation.
de factoonteigening worden gekeken naar de
“realities of the situation”. [3] De Hoge Raad heeft, onder verwijzing naar rechtspraak van het EHRM, de volgende maatstaf geformuleerd: [4]
“realities of the situation”zijn dat de Amercentrale ten tijde van de invoering van de Wet kolenverbod in december 2019 al voor circa 80% op biomassa draaide en op het moment van het ingaan van het kolenverbod per 1 januari 2025 op 100%. Tegen die achtergrond is de eind 2019 afgekondigde maatregel, die inhoudt dat de Amercentrale vanaf 1 januari 2025 geen kolen meer mag (bij)stoken, aan te merken als een regulering van het eigendom van RWE Generation en niet als eigendomsontneming: het bepaalt alleen dat de Amercentrale, die is omgebouwd tot en (op rendabele wijze) functioneert als biomassacentrale, vanaf 2025 niet meer mag omschakelen naar het (bij)stoken van kolen. Dat is weliswaar een beperking van het eigendomsrecht van RWE Generation, maar geen eigendomsontneming. Dat de subsidies voor biomassa in 2027 eindigen en de Amercentrale - naar RWE Generation stelt - dan niet meer rendabel kan draaien op biomassa en het omschakelen naar kolen door de maatregel niet meer mag, maakt niet dat het verbod tot het gebruik van kolen daarom als ontneming van eigendom moet worden beschouwd. De situatie die in 2027 zal ontstaan (volgens RWE Generation zal de Amercentrale dan moeten sluiten) moet gelet op de
“realities of the situation”immers niet (althans zeker niet ten volle) worden toegerekend aan het kolenverbod, maar (voornamelijk) aan het eindigen van de subsidie voor biomassa.
fair balance.
fair balance-toets, maar is dat alleen het geval als een maatregel
in concretovoorzienbaar was en de burger op basis van concrete signalen beter had moeten weten. Daarvan is sprake als (i) de maatregel haar basis vindt in regelgeving die al van kracht was op het moment van de investeringsbeslissing of (ii) de maatregel wordt genomen nadat de termijn waarvoor een vergunning of recht voor het genot van het eigendom is gegeven, verlopen is. Geen van deze situaties doet zich in dit geval voor. Aan RWE Generation is op grond van verleende vergunningen onherroepelijke toestemming verleend om voor onbepaalde tijd kolengestookte elektriciteit te produceren. Op het moment van de investeringsbeslissing was het exploiteren van kolencentrales ook geen ‘omstreden activiteit’ en er was geen enkele indicatie dat een dergelijke activiteit daarom verboden zou kunnen worden. Er was, kort gezegd, voor RWE Generation in 2009 geen enkele concrete indicatie dat een kolencentrale met een gebruiksduur tot (ten minste) 2033, van overheidswege ongewenst zou blijken, laat staan aan prohibitieve regelgeving blootgesteld zou worden. De maatregel was niet voorzienbaar, aldus nog steeds RWE Generation.
fair balance-toets van artikel 1 EP EVRM ruimer dan RWE Generation betoogt en kan het ook de hiervoor geschetste vorm van voorzienbaarheid omvatten.
Carbon Capture and Storage: opvang en opslag van Co2): [13]
“de CO2-emissies van kolencentrales zijn op termijn niet meer te combineren met onze klimaatambities”).
“kolen kunnen alleen ingezet worden onder de voorwaarde dat het geen afbreuk doet aan het realiseren van CO2-emissieafspraken”; april 2006:
“de investeerder moet rekening houden met toekomstige ontwikkelingen in het nationale en Europese energie- en milieubeleid”; juni 2008:
“bedrijven die investeren in nieuwe kolencentrales in Nederland zijn welkom als zij ernst maken met hun inspanningen om de toename van CO2-uitstoot te compenseren”).
Carbon Capture andStorage: opvang en opslag van CO2) als middel om CO2-uitstoot van kolen geheel te voorkomen (‘schoon fossiel’) (juni 2008:
“een toename van nieuwe kolencentrales in Nederland betekent tegelijkertijd de noodzaak om de toenemende CO2-uitstoot te compenseren door de ontwikkeling van CCS”, en
“de ontwikkeling van CCS is essentieel om de uitstoot van CO2 terug te dringen”).
“inzet is om deze situatie(hof: het voorschrijven van CCS)
binnen 10 jaar te bereiken”).
“energiebedrijven moeten investeren in de ontwikkeling, demonstratie en toepassing van CCS”; februari 2009:
“ook voor CCS geldt het principe “de vervuiler betaalt”; eventuele overheidssteun voor CCS zal dus altijd een tijdelijk karakter hebben”).
“RWE voornemens is door toepassing van CCS-technologie een progressieve vermindering van CO2-emissie (…) te bereiken”.
Fredin/Zweden [17] volgt weliswaar dat het EHRM in die zaak waarde heeft gehecht aan het feit dat bepaalde maatregelen duidelijk waren voorzien bij wet ten tijde van de betrokken investeringsbeslissing, maar daaruit volgt niet
a contrariodat een maatregel voor een voorzichtige marktdeelnemer niet voorzienbaar is als zij niet reeds voorzien is bij wet, maar wel volgt uit duidelijke mededelingen van de overheid. De door het EHRM gehanteerde maatstaf in het kader van de
fair balance-toets is ruimer dan RWE Generation betoogt, en bestrijkt ook de hiervoor in 6.35 weergegeven vorm en mate van voorzienbaarheid. Dit volgt onder meer uit de beslissing van het EHRM in de zaak
O’Sullivan MacCarthy Mussel Development Ltd/Ierland [18] . In deze zaak deed een Ierse mosselzaadvisser een beroep op artikel 1 EP EVRM wegens een door Ierland op grond van Europese milieumaatregelen afgekondigd tijdelijk verbod om in een bepaalde baai te vissen op mosselzaden. Uit de overwegingen van het EHRM volgt dat het niet zo is dat de betrokken mosselzaadvisser zijn verwachtingen pas hoefde aan te passen na de concrete aankondiging van de sluiting van de haven. Hij had als commerciële partij al eerder - op een abstracter niveau - rekening moeten houden met het risico van beperkende maatregelen, met name ook gelet op de omstandigheid dat de Europese Commissie een inbreukprocedure aanhangig had gemaakt tegen Ierland die mogelijk zou kunnen leiden tot maatregelen, zoals de sluiting van de haven, ook al was de ingrijpendheid van die maatregel niet voorzien. Ook de omstandigheid dat RWE Generation nog beschikt over een vergunning voor het stoken van kolen, brengt niet mee dat RWE Generation mocht aannemen dat zij gedurende de hele levensduur van de Amercentrale CO2 mocht blijven uitstoten door het (bij)stoken van kolen. Gelet op datgene wat het hof hiervoor bij 6.33 en 6.35 heeft overwogen, mocht RWE Generation daar niet vanuit gaan.
- RWE Generation heeft erop gewezen dat de minister van Economische Zaken in september 2003 heeft geschreven dat een investeerder die overweegt om een kolencentrale te bouwen zeker moet kunnen weten dat deze centrale vijftien jaar later nog mag draaien en dat de overheid moet zorgdragen voor een bestendig investeringsklimaat en reguleringskader (zie 6.22). Echter, gegeven de latere duidelijke signalen en mededelingen (samengevat in 6.33) mocht RWE/RWE Generation daaruit in ieder geval ten tijde van haar definitieve investeringsbeslissing in 2009 niet (langer) afleiden dat zij geen rekening hoefde te houden met de mogelijkheid van een beperkende maatregel, zoals een kolenverbod per 2025.
- RWE Generation heeft verwezen naar de beantwoording van Kamervragen door de minister van Economische Zaken in juli 2004, waarin deze heeft gezegd dat de klimaatdoelstellingen gehaald kunnen worden door het harde CO2-emissieplafond voor bedrijven die onder emissiehandel vallen en dat hij daarom geen bezwaar meer heeft tegen nieuwe kolencentrales (zie 6.24). Het hof overweegt dat daarna diverse bewindspersonen in een veelheid van uitingen duidelijk hebben gemaakt dat investeerders in kolencentrales ermee rekening moesten houden dat zij tijdens de technische levensduur daarvan zouden kunnen worden geconfronteerd met verplichte maatregelen om de CO2-uitstoot daarvan te elimineren, althans drastisch te reduceren. Hetzelfde geldt voor uitlatingen van een topambtenaar van het ministerie van EZ in een toespraak die hij in 2004 heeft gehouden tijdens een vergadering van de Vereniging van Energie, Milieu en Water.
- RWE Generation heeft gewezen op de volzin “Koleninzet ten behoeve van elektriciteitsproductie is vanwege de grote voorraden en de geografische spreiding in beginsel erg aantrekkelijk voor de voorzieningszekerheid” in het Energierapport 2005 ‘Nu voor later’ (zie 6.25). Deze zin wordt echter onmiddellijk gevolgd door een passage waarin de nadelen van de hoge CO2-uitstoot van kolencentrales worden beschreven en wordt geconcludeerd dat in dat kader maatregelen nodig zijn.
- RWE Generation heeft ook gewezen op de beantwoording van Kamervragen door de minister van VROM in juni 2007, waarin deze toelicht dat zij de bouw van nieuwe kolencentrales uiteindelijk aanvaardbaar acht op grond van “emissiehandel met een Europees plafond voor elektriciteitscentrales, een significante inzet van biomassa en toepassing van CCS” (zie 6.27). Voorafgaand aan deze toelichting heeft de minister van VROM echter vooropgesteld dat zowel in Europa als in Nederland is besloten de klimaat- en energiebakens te gaan verzetten, dat dit niet zonder gevolgen zal blijven voor de inzet van fossiele brandstoffen, dat investeerders in nieuwe centrales hiermee rekening zullen moeten houden, dat de CO2-emissies van kolencentrales op termijn niet meer zijn te combineren met de klimaatambities van de regering en dat zij daarom veel verwacht van CCS. In dit alles ligt duidelijk besloten dat als de combinatie van emissiehandel, inzet van biomassa en toepassing van CCS niet leidt tot een drastische reductie of eliminering van de CO2-emissies door kolencentrales, er andere maatregelen nodig zullen zijn om dat doel te bereiken.
- RWE Generation heeft verder gewezen op een antwoord van de minister van Economische Zaken op Kamervragen naar aanleiding van het Energierapport 2008, inhoudende dat de Staat geen “nationale ge- en verboden” op zou leggen omdat daarmee voorbij zou worden gegaan aan “het internationale karakter van het energievraagstuk en onzekerheden over toekomstige (technologische) ontwikkelingen”. RWE Generation moest evenwel in het licht van de passages over CCS ermee rekening houden dat, als CCS niet van de grond zou komen, op termijn de invoering van een maatregel als een kolenverbod aan de orde zou kunnen zijn.
fair balance-toets zwaar mee in het nadeel van RWE Generation.
fair balancevan belang is, maar het hof ziet dat anders. Vaststaat dat de Amercentrale op het moment dat het kolenverbod werd afgekondigd (eind 2019) al voor 80% op biomassa draaide. De overgangsperiode van vijf jaar is voldoende gebleken om de laatste stap te zetten naar een volledige overgang naar biomassa. Wat de precieze beweegredenen van de Staat ook waren om te kiezen voor de ingangsdatum van 1 januari 2025, relevant is dat de overgangsperiode RWE Generation in staat heeft gesteld om zich voor te bereiden op het kolenverbod en de laatste stap te zetten naar een 100% biomassacentrale. Het feit dat de Staat ervoor heeft gekozen om het verbod voor de Amercentrale niet meteen, maar pas in 2025 te laten ingaan en dat de centrale de overgang heeft kunnen maken naar een 100% biomassacentrale, is een factor die in het voordeel van de Staat meeweegt bij de beoordeling of sprake is van een
fair balance.
fair balance, aldus RWE Generation. Daarbij moet volgens haar ook worden meegewogen dat de Staat heeft besloten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de door het kolenverbod vrijkomende emissierechten te annuleren (artikel 12 lid 4 van de ETS-Richtlijn, zoals gewijzigd), waarmee hij had kunnen bewerkstelligen dat die rechten niet meer beschikbaar kunnen komen.
margin of appreciation) heeft bij beslissingen over welke maatregel hij treft ten behoeve van de bescherming van het milieu en het tegengaan van klimaatverandering. Dat geldt ook voor de keuze van de Staat om de emissierechten niet zelf te annuleren, maar de onttrekking van die emissierechten over te laten aan de werking van het centrale Europese mechanisme daarvoor binnen het ETS, namelijk (i) de geleidelijke vermindering van de beschikbare emissierechten in combinatie met (ii) de zogeheten marktstabiliteitsreserve. De Staat heeft toegelicht dat op EU-niveau met die twee instrumenten is voorzien in een centraal mechanisme om het overschot aan totale beschikbare emissierechten te verminderen. De marktstabiliteitsreserve draagt daaraan bij doordat van jaar op jaar de emissierechten boven bepaalde overschotdrempelwaardes worden onttrokken aan de door de lidstaten te veilen volumes aan emissierechten en in die reserve worden opgenomen, waar zij niet beschikbaar zijn voor uitstoters tenzij het overschot beneden een bepaalde waarde komt. Het hof zal de doelmatigheid van de maatregel hierna als factor meewegen bij de afweging of sprake is van een
fair balance.
fair balance. Dat moet worden meegewogen in de
fair balance-toets die het hof nu moet toepassen, aldus RWE Generation.
fair balance) in het licht van alle betrokken belangen kan beoordelen, is niet langer relevant in hoeverre de Staat destijds wel of niet afdoende onderzoek heeft gedaan.
fair balance. Het gaat om artikel 4 van de Wet kolenverbod dat bepaalt
“Onze Minister kan op verzoek van een exploitant van een productie-installatie een tegemoetkoming verlenen indien de desbetreffende exploitant aantoont dat hij ten gevolge van het verbod, ten opzichte van andere exploitanten van een kolengestookte productie-installatie, onevenredig zwaar wordt geraakt.”. RWE Generation voert aan dat er maar enkele exploitanten van kolencentrales zijn en dat deze zich alle in dezelfde situatie bevinden, waardoor er geen sprake kan zijn van een exploitant die onevenredig zwaar wordt geraakt ten opzichte van andere exploitanten. Daarmee is de clausule volgens RWE Generation betekenisloos.
fair balance-vereiste van artikel 1 EP EVRM voldoet.
fair balance-toets van artikel 1 EP EVRM.
.
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 november 2022;
- wijst af wat RWE Generation in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd;
- veroordeelt RWE Generation in de kosten van de procedure in het principaal hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 19.612,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als RWE Generation deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- bepaalt dat als RWE Generation niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, RWE Generation de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als RWE Generation deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten van het incidenteel appel in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.