ECLI:NL:GHDHA:2025:1177

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
200.267.091/02 en 200.267.092/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een beschikking inzake echtscheiding en verdeling van gemeenschappen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot herroeping van een eerdere beschikking van 30 september 2020. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft op 15 april 2024 een verzoekschrift ingediend tot herroeping, stellende dat de vrouw stukken van beslissende aard heeft achtergehouden. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en betwist dat de man niet over de benodigde informatie beschikte. Het hof heeft vastgesteld dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek, maar heeft geoordeeld dat er geen grond voor herroeping aanwezig is. De man heeft niet aangetoond dat de vrouw bedrog heeft gepleegd of dat zij stukken heeft achtergehouden. Het hof heeft het verzoek tot herroeping afgewezen en de man in de proceskosten veroordeeld. De man had ook verzocht om afgifte van stukken op grond van artikel 5:2 BW, maar het hof heeft geoordeeld dat hij niet ontvankelijk is in dit verzoek, omdat hij niet tijdig een dagvaarding had ingediend. De man is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die zijn begroot op € 2.777,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers: 200.267.091/02 en 200.267.092/02
rekestnummer rechtbank: FA RK 18-7554 en FA RK 18-9263
zaaknummer rechtbank: C/10/559006 en C/10/562943
beschikking van de meervoudige kamer van 18 juni 2025
inzake:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.E. van der Meijs te Zoetermeer,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Th. Kremers te Breda.

1.Het procesverloop in hoger beroep

1.1
De man heeft op 15 april 2024 een verzoekschrift ingediend bij het hof, strekkende tot herroeping van de beschikking van dit hof van 30 september 2020, bekend onder zaaknummers 200.267.091/01 en 200.267.092/01 (hierna ook: de beschikking van 30 september 2020) en (incidenteel) tot afgifte van stukken.
1.2
De vrouw heeft op 20 november 2024 een verweerschrift ingediend.
1.3
De man heeft op 24 december 2024 een (het hof begrijpt:) aanvullend verzoekschrift ingediend.
1.4
Bij het hof is verder het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de man van 11 april 2025 met bijlagen.
1.5
De mondelinge behandeling heeft op 25 april 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.Het procesverloop in eerste aanleg en hoger beroep en vaststaande feiten

2.1
Voor het procesverloop en de beslissingen in eerste aanleg en in hoger beroep verwijst het hof naar de beschikking van 4 juli 2019 van de rechtbank Rotterdam en de beschikking van 30 september 2020 van dit hof.
2.2
Bij de beschikking van 4 juli 2019 heeft de rechtbank – voor zover thans van belang –:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen tussen partijen gelast zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 3.6.7. tot en met 3.6.19.
2.3
Bij de beschikking van 30 september 2020 heeft dit hof – voor zover thans van belang – de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover die betreft de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de voormalige echtelijke woning.

3.De omvang van het geschil

3.1
De man wendt zich tot het hof met het verzoek om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, kosten rechtens:
I. de beschikking van het hof van 30 september 2020 te herroepen;
II. te oordelen dat de vrouw aan de man dient te betalen het te veel gekregen bedrag van de voormalig echtelijke woning inclusief rente, ad. € 42.708,68, althans een door het hof in redelijkheid (het hof leest:) vast te stellen bedrag.
De man verzoekt het hof verder om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen tot afgifte van de stukken aan de man, althans te beslissen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht.
3.2
De vrouw voert verweer. Zij verzoekt het hof om de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken c.q. de verzoeken van de man af te wijzen als zijnde ongegrond/onbewezen, kosten rechtens.
3.3
De man vult zijn verzoek in het op 24 december 2024 ingediende aanvullend verzoekschrift aan, in die zin dat hij het hof voorts verzoekt om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, kosten rechtens:
III. de vrouw te veroordelen tot vergoeding van de beslag- en bewaringskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf veertien dagen na datum van de ten dezen te wijzen beschikking;
IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf veertien dagen na datum van de ten dezen te wijzen beschikking.

4.De beoordeling

Herroepingsverzoek ex artikel 390 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
Juridisch kader
4.1
Uit artikel 382 Rv in verbinding met artikel 390 Rv volgt dat een beschikking op verzoek van een partij kan worden herroepen indien:
de beschikking berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd;
de beschikking berust op stukken, waarvan de valsheid na de beschikking is erkend of bij gewijsde is vastgesteld;
een van de partijen na de beschikking stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
4.2
Uit artikel 383, eerste lid, Rv in verbinding met artikel 391 Rv volgt dat het rechtsmiddel van herroeping moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de verzoeker daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat tegen de beschikking geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend.
Het verzoek
4.3
Het verzoek van de man komt er kortgezegd op neer dat de beschikking van 30 september 2020 moet worden herroepen, omdat de vrouw stukken van beslissende aard heeft achtergehouden en dat zij bedrog heeft gepleegd door daarover tijdens de procedure te liegen. De man stelt dat hij er op 21 januari 2024 is achter gekomen dat de vrouw in het bezit was van de ordners waarin hij afschriften van zijn financiële administratie van voor en tijdens het huwelijk bewaarde (hierna ook: de ordners). De man kan met de ordners aantonen dat hij tijdens het huwelijk tussen partijen aflossingen uit privévermogen heeft gedaan op de met de voormalige echtelijke woning samenhangende hypothecaire lening. Die aflossingen zijn derhalve door toedoen van de vrouw ten onrechte niet meegenomen bij de vaststelling van de hoogte van het vergoedingsrecht van de man op de gemeenschap ten aanzien van de voormalig echtelijke woning.
4.4
De vrouw stelt dat de man de ordners door een van de minderjarige zonen van partijen in de woning van de vrouw heeft laten plaatsen, om zo zelf een grondslag voor herroeping van de beschikking van 30 september 2020 te creëren. Zij voert aan dat die beschikking niet voor herroeping in aanmerking komt, omdat de man altijd heeft beschikt over de ordners, dan wel over de gegevens die in de ordners werden bewaard. Zelfs als de man niet beschikte over de in de ordners bewaarde specifieke papieren afschriften van zijn financiële administratie, betekent dat niet dat de man daarover niet op een andere manier beschikte. Hij had immers te allen tijde een kopie van de afschriften kunnen opvragen bij de bank, al dan niet tegen betaling. Tot slot voert de vrouw aan dat de man aan zijn verzoek tot herroeping nog steeds geen financiële gegevens ten grondslag legt, waardoor niet kan worden beoordeeld of de beschikking waarvan herroeping wordt verzocht, berust op onjuistheden, en of dat al dan niet blijkt uit de in de ordners opgenomen financiële administratie. De vrouw concludeert tot afwijzing van het herroepingsverzoek.
Oordeel van het hof
Ontvankelijkheid
4.5
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat een van de minderjarige zonen van partijen de ordners in de woning van de vrouw heeft aangetroffen op 21 januari 2024. De man stelt dat hij daardoor op die datum bekend is geworden met de grond voor herroeping. Het hof acht dat aannemelijk gelet op de door de man als productie 10 bij zijn verzoekschrift ingediende foto’s met datum en gaat daarom voorbij aan de betwisting van voornoemde datum door de vrouw. De man heeft zijn verzoek binnen drie maanden na die datum, namelijk op 15 april 2024, ingediend. Dat betekent dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
Artikel 382 sub a Rv: bedrog
4.6
Het hof is niet gebleken dat er sprake is van het bestaan van een grond voor herroeping ex artikel 382 sub a Rv. Het hof overweegt dat de vondst van de ordners op 21 januari 2024 in de woning van de vrouw, niet zonder meer de conclusie kan dragen dat de vrouw tijdens de procedure bedrog heeft gepleegd. De vrouw betwist dat ze wist van de aanwezigheid van de ordners in haar woning en de door de man gestelde informatie en voorts dat de man niet (op andere wijze) de beschikking had over de betreffende financiële stukken. Gelet op deze betwisting heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de vrouw de stukken dan wel de informatie die daar uit te halen is opzettelijk heeft achtergehouden teneinde de man in zijn procespositie te schaden in de echtscheidingsprocedure. Het beroep op deze herroepingsgrond slaagt niet.
Artikel 382 sub c Rv: achterhouden stukken van beslissende aard
4.7
Het hof is ook niet gebleken dat sprake is van het bestaan van een herroepingsgrond ex artikel 382 sub c Rv. Van die herroepingsgrond is sprake als de partij die herroeping verzoekt de stukken waarvan hij stelt dat die van beslissende aard zijn - en door toedoen van de wederpartij zijn achtergehouden -
in handen heeft gekregen. De man heeft weliswaar conservatoir beslag laten leggen op de ordners en het hof gevraagd om de vrouw te veroordelen tot afgifte daarvan, maar hij heeft de ordners op dit moment niet in handen. Niet in geschil is dat de stukken thans feitelijk bij de deurwaarder liggen en dat de man deze niet heeft ingezien. Het beroep op deze herroepingsgrond slaagt ook niet.
4.8
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de man tot herroeping van de beschikking van 30 september 2020, en het daarmee samenhangende verzoek om de vrouw te veroordelen tot betaling van een te veel gekregen bedrag van de voormalig echtelijke woning inclusief rente, ad. € 42.708,68, afwijzen.
Verzoek tot afgifte van de stukken ex artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 843a Rv
4.9
De man heeft het hof verder op grond van artikel 5:2 BW verzocht om de vrouw te veroordelen tot afgifte van de stukken (het hof begrijpt: de ordners) aan de man, omdat hij daarvan de eigenaar is. Het hof is van oordeel dat de man niet ontvankelijk is in dat verzoek. De revindicatieprocedure ex artikel 5:2 BW had moeten worden ingeleid met een dagvaarding, en de man had die bij de rechtbank moeten aanbrengen binnen veertien dagen na de beslaglegging, zoals dat is vermeld op het op 26 maart 2024 verleende beslagverlof. De man heeft dat niet gedaan. Het hof is van oordeel dat de man daardoor niet ontvankelijk is in zijn verzoek. De verklaring die hij voor deze wijze van procederen ter zitting heeft gegeven, namelijk om te voorkomen dat hij bij twee instanties griffierecht moest betalen, maakt dat oordeel niet anders.
4.1
Voor zover de man heeft bedoeld om een verzoek ex artikel 843a Rv in deze procedure in te dienen tot afgifte van de stukken (het hof begrijpt: de ordners), overweegt het hof dat vaststaat dat de stukken feitelijk nog bij de deurwaarder liggen zodat de vrouw deze stukken nu dus niet af kan geven aan de man. Dit nog afgezien van de vraag of dit verzoek ex artikel 843a Rv wel mogelijk is als het gaat om stukken welke de man nodig heeft voor het instellen van de herroepingsprocedure waarbij het hof verwijst naar hetgeen hiervoor onder 4.7 is overwogen.
4.11
Het hof zal het verzoek tot afgifte van de stukken derhalve afwijzen.
Aanvullend verzoek van de man tot vergoeding van de beslag- en bewaringskosten
4.12
Het hof overweegt over het aanvullend verzoek van de man tot vergoeding van de beslag- en bewaringskosten als volgt. Het beslagverlof van 26 maart 2024 is gegeven onder de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak – vordering tot revindicatie ex artikel 5:2 BW – binnen veertien dagen na het te leggen beslag wordt ingesteld. Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft de man dat nagelaten. De kosten die hij ten gevolge van zijn nalatigheid heeft gemaakt, kunnen niet voor rekening van de vrouw worden gebracht. Het hof zal het verzoek van de man om de vrouw in die kosten te veroordelen derhalve afwijzen.
Proceskosten
4.13
Het hof zal de man als de op alle punten in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van deze procedure. Het hof begroot die kosten aan de zijde van de vrouw op:
  • griffierecht: € 349,-
  • salaris advocaat: € 2.428,-
(liquidatietarief II, € 1.214,- per punt, 2 punten: 1 voor het verweerschrift en 1 voor de mondelinge behandeling)
in totaal € 2.777,-.
4.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek om de vrouw te veroordelen tot afgifte van de stukken aan de man;
wijst het meer of anders verzochte af;
veroordeelt de man in de proceskosten van deze procedure de zijde van de vrouw, begroot op € 2.777,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. Labohm, A. Zonneveld en D.E. Valle Robles-Roomer, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier, en is op 18 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.