Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een brief van de man van 19 september 2023 met bijlage, ingekomen op 20 september 2023;
- een journaalbericht van de man van 12 maart 2025 met bijlage;
- een journaalbericht van de vrouw van 12 maart 2025 met bijlagen;
- een journaalbericht van de man van 17 maart 2025 met bijlagen;
- een journaalbericht van de vrouw van 17 maart 2025 met bijlage;
- een brief van de vrouw van 18 maart 2025 met bijlagen;
- een journaalbericht van de vrouw van 26 maart 2025 met bijlagen.
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader van de minderjarige.
3.De feiten
- de vrouw veroordeeld de zes horloges die zij in haar bezit heeft, af te geven op een door de man in overleg met de advocaat van de vrouw te bepalen dag en tijdstip bij [de notaris] (hierna: de notaris);
- de vordering van de vrouw strekkende tot teruggave van persoonlijke eigendommen afgewezen.
4.De omvang van het geschil
- het verzoek van de man tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht afgewezen;
- de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek vermeld in 3.5.1 (het hof leest: om de man te veroordelen tot afgifte van sieraden, een auto en diverse (inboedel) goederen (punt 25 verweerschrift op zelfstandige verzoeken tevens aanvullende verzoeken 25 mei 2022), dan wel vergoeding van de waarde daarvan ad. € 34.500,-);
- de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek vermeld in 3.9.1 (het hof leest: om afgifte van zijn verzameling horloges, althans tot afgifte van zes horloges, op straffe van een dwangsom van maximaal € 50.000,-);
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) toegekend van € 928,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
in het principaal hoger beroep in de hoofdzaak(
de zaken met zaaknummers 200.333.235/01 en 200.333.236/01) om, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daartegen grieven zijn ingediend en gegrond zijn verklaard, en, opnieuw beschikkende:
in incident(
de zaak met zaaknummer 200.333.235/02) om de tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking te schorsen, te verbieden dan wel op te schorten, totdat in onderhavige appèlprocedure een eindbeschikking zal zijn gewezen, althans tot een tijdstip door het hof in goede justitie te bepalen.
in incidentvoorts om de vrouw te verbieden terstond na betekening van het in deze te wijzen vonnis (het hof begrijpt: de beschikking), althans binnen 12 uur na betekening, althans binnen een termijn door het hof in goede justitie te bepalen, op grond van de grosse van de bestreden beschikking executoriale (beslag)maatregelen te (doen) treffen/voort te zetten tot het tijdstip waarop in deze appèlprocedure een eindbeschikking zal zijn gewezen, al het voorgaande op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- (zegge: eenduizend euro), althans een dwangsom door het hof in goede justitie te bepalen, voor iedere dag of gedeelte daarvan, althans voor iedere keer dat de vrouw in gebreke blijft aan de ten deze te wijzen beschikking te voldoen.
in incidenteel hoger beroepom, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven/hoger beroep, althans haar grieven/hoger beroep af te wijzen.
5.De motivering van de beslissing
aaknummer 200.333.235/02)
zaaknummers 200.333.235/01 en 200.333.236/01)
- omgangsregeling
- afgifte horloges
- afgifte persoonlijke eigendommen
- verdeling eenvoudige gemeenschappen/schilderij van Dali
- partneralimentatie
- proceskosten (
van de echtgenoten. Aangezien de minderjarige geen kind van de man is, maar van de vader van de minderjarige en de vrouw, kan de man in deze procedure niet worden ontvangen in zijn verzoek om een omgangsregeling met de minderjarige vast te stellen op grond van family life. Het hof overweegt verder dat aan de man bovendien geen recht van hoger beroep tegen een dergelijke beslissing openstaat ingevolge het in artikel 827 lid 2 Rv bepaalde. Daaruit volgt immers dat het recht van hoger beroep ten aanzien van nevenvoorzieningen als bedoeld in het eerste onderdeel c (lees: een omgangsregeling) slechts toekomt aan de ouders, voor zover zij tot het gezag bevoegd zijn, alsmede aan de raad voor de kinderbescherming. De man is geen van hen. Het hof zal de man ten aanzien van dat verzoek dan ook niet ontvankelijk verklaren.
wat dingen van mijzelf diploma’s en sieraden even apart[heeft]
gelegd in een kluisje’(productie 108 in hoger beroep van de man)
.De stelling van de vrouw dat zij dat alleen zei omdat zij de man niet boos wilde maken, acht het hof onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het hof is van oordeel dat de mogelijkheid tot nadere bewijslevering in dit verband zal leiden tot onnodige vertraging van het geding.