ECLI:NL:GHDHA:2025:1267

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
200.345.825/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op onrechtmatige uitlatingen en verwijdering van intieme beelden op sociale media

In deze zaak heeft [verweerster] een verbod gevorderd tegen [appellant] om onrechtmatige uitlatingen op sociale media te doen, alsook om intieme foto's en video's te verwijderen en een rectificatie te plaatsen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft op 24 juni 2025 het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De zaak draait om de vraag of de uitlatingen van [appellant] over [verweerster] onrechtmatig zijn, waarbij het hof de belangen van beide partijen afweegt. Het hof concludeert dat de beschuldigingen van [appellant] onvoldoende feitelijke basis hebben en dat de bescherming van de eer en goede naam van [verweerster] zwaarder weegt dan het recht van [appellant] op vrijheid van meningsuiting. Het hof oordeelt dat de vorderingen van [verweerster] terecht zijn toegewezen en dat [appellant] in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.345.825/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/682336 / KG ZA 24-682
Arrest in kort geding van 24 juni 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.M.C. Wessels, kantoorhoudend in Hendrik Ido Ambacht,
tegen
[verweerster],
wonend in [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat: mr. M.R. Dill, kantoorhoudend in Dordrecht.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en [verweerster] .

1.De zaak in het kort

1.1
In dit kort geding heeft [verweerster] jegens [appellant] een verbod gevorderd tot het doen van onrechtmatige uitlatingen op sociale media, een gebod tot het verwijderen van intieme foto’s en filmpjes en een gebod tot plaatsen van een rectificatie. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 4 september 2024, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2024;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [verweerster] , met bijlagen;
  • bijlage 4 van [appellant] die deze ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling nog heeft overgelegd.
2.2
Op 13 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht, mr. Wessels aan de hand van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[verweerster] heeft Stichting Ouderplatform Zuid-Holland Zuid (hierna: de Stichting) opgericht en zij is daarvan bestuurder. Voor de Stichting werken meerdere vrijwilligers. [appellant] heeft als vrijwilliger voor de Stichting gewerkt. Hij verbleef, in de periode dat hij dat deed, vaak en veel in de woning van [verweerster] . Begin mei 2024 heeft [appellant] het huis van [verweerster] verlaten en [verweerster] heeft hem de toegang tot haar huis ontzegd. [appellant] heeft hierna zijn werkzaamheden voor de Stichting gestaakt.
3.2
[appellant] heeft vervolgens bedragen voor zijn werkzaamheden voor de Stichting gedeclareerd. De Stichting heeft deze niet voldaan omdat [appellant] daar volgens de Stichting geen recht op had. [appellant] heeft [verweerster] en de Stichting daarop verweten misbruik van jonge vrijwilligers te maken en met subsidiegelden te frauderen. Hij heeft aangekondigd misstanden bij de Stichting openbaar te maken.
3.3
[appellant] heeft vervolgens via verschillende sociale mediaplatforms beschuldigingen over [verweerster] geuit, in onder meer de navolgende publicaties.
3.4
Op 10 juni 2024 heeft [appellant] op ‘hotshotlabel’ een artikel met een close-up foto van [verweerster] geplaatst met de titel “Miljoen Subsidies zijn bij [verweerster] zijn niet veilig” waarin [verweerster] onder meer wordt beschuldigd van misbruik van jongeren voor eigen gewin en bedreiging. Het artikel bevat onder meer de volgende passages:
“Jongeren en ouderen met zorgvragen worden gebruikt voor eigen doelen, zonder deze doelgroepen daadwerkelijk te helpen. (…) aan de gestelde eisen voldeed ze niet, de uitgevoerde controle die doorgevoerd was bracht vele alarmbellen met zich mee. (…) [verweerster] beloofde van alles aan de jongeren, tot zover dat ze jongeren opbelt nadat ze niet meer wilde meedoen. Onder druk zetten en hen opbellen, huilend aan de lijn, en smeken om terug te komen, terwijl ze hen de schuld geeft als het project niet zal doorgaan. (…) Ze speelt goed op jongeren, door emotie te gebruiken en grote beloftes te maken die ze helemaal niet kan verwezenlijken. (…) En jongeren en ouderen die eerlijk en oprecht zijn, zijn haar makkelijk prooi. (…) Ze manipuleert anderen en liegt ook over anderen. (…) Zij zit als een mol, info te delen met een derde om de levens van ons te verzieken. Hierdoor konden ze zo misbruikt worden en voor eigen gewin gebruikt worden. (…) Ze heeft vele streken, aangezien haar plan om te willen uitvoeren. Ze zegt tegen haar man terug te willen, mogelijk als ze dan hem om legt in het huwelijk zij dan niet wordt geacht als dader. Ze doet zich heel lief en met een helpende hand voor, maar graaft achteraf een graf voor anderen. Is zeer sluw, ze gebruikt letterlijk alles om haar zin te krijgen en om mensen naar haar toe te trekken. (…) Dit sluit al bij, dat ze plannen heeft en contact legt met mensen met een criminele achtergrond. Want bij z’n vrouw met z’n achtergrond zal haast niemand dubbel nadenken dat ze mogelijk contact heeft met huurmooderaars of zware drugsdealers. (…) ze beraadt ook een plan om sommige van haar ernstige uitspraken te doen uitkomen. (…) Ik heb geen strafblad en zo graag ook houden, en wil straks ook niet dat er wat gebeurt terwijl ik thuis ben lig te slapen en er straks een lijk naast me ligt. En dat dan mijn handen vies worden, ik daar zittende en zij dan de politie belt. (…) In het verleden is ze al veroordeeld voor het mishandelen van een mannelijke burger, tot zover dat ze iemand uit het balkon afgooide. Of ontslagen werd bij haar voorgaande werk, omdat ze met haar blotenborsten op de bar stond terwijl haar werkgever toekeek. (…) Ze pleegt daarnaast vaak fraude, zoals het niet aangeven van verdiensten waarover ze nog uitbetaald moet worden. Ze behoudt de gelden onder de naam van de stichting, waardoor deze niet bij de scheiding komen. (…) Ze laat ook gelden bij een vriendin van haar storten, zodat de belastingdienst en de advocaat van de echtgenoot er nooit achter zullen achterkomen. Ze is ook een stevige gebruiker van verschillende drugs, waaronder harddrugs en drank. (…) Maar dit wordt met de dag erger. (…) Regelmatig komen er vreemde mensen met een strafblad over de vloer of wordt ze keer op keer opgehaald door iemand waarbij ze mogelijk de drugs haalt. Er zijn ook vele feiten bekend waar ze als sekswerker wilde optreden. (…) En dan spreken we niet over de jongeren die stil zijn en ouders die nooit durven te spreken, angstig dat ze hen iets zal aandoen. En natuurlijk de dreigementen die ze krijgen zoals: ‘Dat ze de wethouders kent, en dat ze wel een belletje zou doen en de kinderen uit huis worden gezet”.
Het artikel besluit met de mededeling dat waarschuwingen de deur uit zijn met als inhoud
“Ouderen en jongeren moeten in veiligheid gebracht worden, en mevrouw [verweerster] moet onder toezicht worden gesteld of getest worden op haar mentale en psychische gesteldheid”.
3.5
Naar aanleiding van voormelde publicatie heeft [verweerster] op 7 juni 2024 bij de politie aangifte gedaan van smaad en laster.
3.6
Op 22 juni 2024 heeft [appellant] op medium.com (hotshotlabel) een bericht getiteld ‘Gericht naar de Rechtspraak Rechtbank Rotterdam’ geplaatst met onder meer de volgende inhoud:
“Zoals eerder gesteld, heeft [verweerster] zelfs de gehele WhatsApp-gesprek verwijderd om de bewijzen te wissen. (Dit is strafbaar, misleiden van de rechter). (…) Zowel de toetsing van de Serviceorganisatie Jeugd Zuid Holland zuid waarbij de 1 miljoen werd teruggevorderd, is niet aan de orde gekomen ofwel verborgen gehouden. Dit deed ze namelijk omdat vele zaken niet klopte, en hiermee alleen haar zelf zal tegenspreken.”
3.7
In juni/juli 2024 plaatste [appellant] het volgende bericht op LinkedIn, met close up foto van [verweerster] :
“Stichting ExpEx (…) wordt in samenhang met alle andere leden als derde meegenomen in getuigschriften die vervals zijn. En zowel zelfs na aangeven niet erbij betrokken te willen worden, doet [verweerster] dit als nog. Dit is niet iets nieuws, dit doet ze vaker en respecteert eigen regie van anderen niet. Zoals eerder aangegeven, deelt ze info van derde zonder akkoord en gebruikt ze dit voor eigen gewin. De advocaat Michael Dill speelt het spelletje zelf gezellig mee, en overtreed wet na wet. (…) [verweerster] Stichting Ouderplatform Zuid-Holland Zuid zegt geen vertrouwen te hebben in de Politie Nederland en verder geen aangifte te hebben gedaan. Echter uit dossier blijkt het anders te zijn, het liegen en manipuleren stopt niet. En al weer andere namen benoemen van derde zoals u leest, terwijl deze mensen niks ermee te maken hebben. (…) Veele leden van Stichting Ouderplatform Zuid-Holland Zuid stoppen met hun werkzaamheden. Maar als [verweerster] zoals ze blijft beweren onschuldig te zijn op elke genoemde zaak. En dus niet liegt, en zaken niet fraudeert en eerlijk en oprecht is. Waarom zou ze vrezen voor de gevolgen? En hoe kan het zijn dat leden als paddenstoelen vertrekken? Waarom begint iedereen opeens te trillen en de benen te nemen? Dit zal betekenen dat zij afstand doen, omdat ze zelf ook weten dat ze medeplichtig ondervonden zullen worden wanneer de feiten ontbloot zullen worden. Alleen een dief en bedrieger rent weg wanneer zaken aan de kaak worden gesteld. Want naast haar zelf, trek ze de leden mee met haar handelingen (…) Hierbij haar raadsman die met haar instemt om mensen voor te liegen en te manipuleren. Die haar bij staat zonder te controleren, zoals de wet dit stelt. Verplicht een melding te moeten maken wanneer er sprake is van #fraude. En helemaal als het gaat om gelden van de burgers, ofwel subsidies. (…) ##Toeslagenschandaal #jeugdzorg is niet gestopt bij #overheid, maar loopt door bij stichtingen zoals deze Stichting Ouderplatform Zuid-Holland Zuid. (…)”
3.11
Verder heeft [appellant] op 23 juli 2024 op Steempro onder de titel ‘Freedom of speech’ een bericht geplaatst met onder meer de volgende inhoud:
“Zoals eerder gesteld heeft [verweerster] zelfs de gehele WhatsApp-gesprek verwijderd om de bewijzen te wissen … Als de indeling met betrekking tot de taken die uitgevoerd moesten worden, zoal de toetsing van Serviceorganisatie Jeugd Zuid Holland Zuid waarbij de 1 miljoen werd teruggevorderd omdat vele zaken niet klopte (…) Vandaag zal er nog een artikel verschijnen over de slachtoffers en de strafbare feiten die zijn gepleegd. (…) [appellant] # Persvrijheid”.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verweerster] heeft [appellant] in kort geding gedagvaard en, kort samengevat, gevorderd dat het [appellant] wordt verboden schadelijke uitlatingen over [verweerster] en intieme foto’s van [verweerster] op social media te plaatsen en hem wordt bevolen een rectificatie te plaatsen, een en ander op straffe van lijfsdwang of een dwangsom.
4.2
Bij verstekvonnis van 14 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen grotendeels toegewezen, zij het dat het toegewezen verbod tot het doen van onrechtmatige uitlatingen is beperkt tot zes maanden na betekening van het vonnis. [appellant] is van dit verstekvonnis in verzet gekomen. [verweerster] heeft haar vorderingen gewijzigd.
4.3
Bij vonnis in verzet van 8 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter de (gewijzigde) vorderingen van [verweerster] grotendeels toegewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld. Het toegewezen verbod is daarbij opnieuw beperkt tot een periode van zes maanden na betekening van het vonnis. In het vonnis zijn de gevorderde verboden en geboden als volgt toegewezen:
4.2) verbiedt [appellant] , gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis, om zich
via sociale media en/of websites, waaronder - maar niet beperkt tot - Facebook,
Instagram, X, Snapchat, Linkedln, Whatsapp, Threads, TikTok, Medium, Youtube Steempro, JouwWeb en Sotwe, negatief uit te laten in de zin dat hem verboden is
om [verweerster] ervan te beschuldigen:
- dat zij in het kader van haar werkzaamheden voor de Stichting fraude pleegt, haar
geheimhoudingsplicht schendt en de regels van de AVG overtreedt;
- dat zij haar aanstaande ex-man wil omleggen;
- dat zij zichzelf prostitueert; en
- dat zij harddrugs en drank gebruikt;
4.3) gebiedt [appellant] om, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, de foto’s
van blote borsten en de (heimelijk) gemaakte filmpjes van de seks tussen partijen te
verwijderen van door hem gebruikte opslagmogelijkheden en verwijderd te
houden;
4.4) veroordeelt [appellant] alle door hem geplaatste berichten over [verweerster] van sociale media en websites te verwijderen en verwijderd te houden;
4.5) verklaart de onderdelen 4.2., 4.3. en 4.4. van deze beslissing uitvoerbaar bij
lijfsdwang als [appellant] niet aan (één van) de daarin vermelde veroordelingen
voldoet, waarbij de duur van de lijfsdwang voor iedere afzonderlijke overtreding
wordt bepaald op een periode van één dag, met een maximumduur van in totaal
100 dagen voor alle overtredingen;
4.6) veroordeelt [appellant] om, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, een
rectificatie te plaatsen op Instagram, Facebook, X, Snapchat, Linkedin, Threads,
Sotwe, Tiktok, Jouw Web, Steempro, Medium en Youtube, met de volgende tekst:
"Bij deze bericht ik u, [appellant] , dat alle berichten die ik over [verweerster]
heb geopenbaard door mij worden ingetrokken. Het spreekt voor zich dat
zij niet waar zijn en door mij ten onrechte zijn geopenbaard.'”;
4.7) veroordeelt [appellant] om aan [verweerster] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 4.6. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.500,00 is bereikt; zodra het maximumbedrag is bereikt, is onderdeel 4.6. van deze beslissing uitvoerbaar bij lijfsdwang, indien [appellant] niet (geheel) aan de daarin vermelde veroordeling voldoet, waarbij de duur van de lijfsdwang per afzonderlijke overtreding wordt bepaald op een periode van vijf dagen, met een maximumduur van in totaal 90 dagen voor alle overtredingen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] wil dat het hof de vorderingen van [verweerster] alsnog afwijst.
5.2
[verweerster] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

Spoedeisend belang

6.1
Gelet op de onder 3 genoemde feiten waren de gevorderde voorzieningen ten tijde van het vonnis van de voorzieningenrechter spoedeisend. De voorzieningenrechter heeft het verbod tot het doen van onrechtmatige uitlatingen toegewezen voor een termijn van zes maanden na betekening van het vonnis. Hoewel deze termijn inmiddels is verstreken en niet door een incidentele grief is bestreden, bestaat in verband met de kostenveroordeling thans nog belang bij beoordeling of het verbod ten tijde van het vonnis toewijsbaar was. Dat belang bestaat ook bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van de overige – niet in de tijd beperkte en naar hun aard spoedeisende – voorzieningen.
De onrechtmatigheid van gedane uitlatingen
6.2
Het gaat in deze zaak om twee met elkaar botsende fundamentele rechten: het door art. 8 EVRM beschermde recht van [verweerster] op eerbiediging van haar privéleven en goede naam en het door art. 10 EVRM beschermde recht van [appellant] op vrijheid van meningsuiting. Welk van de belangen in de gegeven omstandigheden de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. Dit zijn voor zover in dit geval relevant de volgende omstandigheden:
De aard van de gedane uitlatingen met verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor de gene op wie de verdenkingen betrekking hebben;
de ernst — bezien vanuit het algemeen belang — van de misstand welke de uitlatingen aan de kaak beogen te stellen;
de mate waarin ten tijde van de uitlatingen de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
e inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a t/m c bedoelde factoren.
6.3
Grief 1klaagt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de door [appellant] gepubliceerde beschuldigingen van fraude met subsidiegeld en het niet betalen van vergoedingen aan vrijwilligers op geen enkele manier met feiten zijn ondersteund. Volgens de grief zijn er duidelijke aanwijzingen en vermoedens dat de door [verweerster] gevoerde boekhouding van de Stichting niet deugt en heeft [appellant] een journalistieke plicht de vermeende fraude aan de kaak te stellen. De Stichting heeft een door SOJ ter beschikking gestelde subsidie van € 150.000 teruggestort. Uit de notulen van de bestuursvergadering van de Stichting van 18 maart 2024 (prod.4) en een online overleg met SOJ van 23 februari 2024 (prod. 3) blijkt dat SOJ geen vertrouwen had in de boekhouding en dat [verweerster] ervan heeft afgezien verantwoording af te leggen. Verder blijkt uit in hoger beroep overgelegde verklaringen dat misbruik is gemaakt van vrijwilligers, aldus nog steeds de grief.
6.4
De uitlatingen van [appellant] waarop deze grief betrekking heeft, zien op beweerde misstanden bij de (met publieke gelden gesubsidieerde) Stichting, waarvoor [verweerster] volgens hem verantwoordelijk zou zijn. Het hof stelt voorop dat het door art. 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting mede het publiek belang dient dat misstanden onder de aandacht van het publiek gebracht kunnen worden. Om de aandacht van het publiek te vragen bestaat daarbij een zekere vrijheid de zaken wat scherper aan te zetten. Daar staat tegenover dat het bij de door [appellant] gemaakte verwijten van fraude en misbruik gaat om zeer ernstige verwijten die [verweerster] in persoon en in haar beroepsmatige leven grote schade kunnen berokkenen. Daarom moet voor deze verwijten een voldoende feitelijke basis bestaan.
6.5
Naar het voorlopig oordeel van het hof bestaat voor de door [appellant] gepubliceerde beschuldigingen van fraude onvoldoende feitelijke basis en zijn deze, mede gezien op de wijze waarop zij zijn ingekleed, jegens [verweerster] onrechtmatig. Uit de feiten rondom de intrekking van de subsidie door SOJ waarnaar [appellant] onder de grief verwijst, kan naar het oordeel van het hof hooguit worden afgeleid dat de Stichting in maart 2024 niet wilde of kon voldoen aan op dat moment door SOJ gestelde (boekhoudkundige) eisen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verweerster] hier aan toegevoegd dat de Stichting het voorschot van € 150.000 op de subsidie (in zijn geheel, zonder aftrek van kosten) heeft teruggestort omdat SOJ dat jaar niet als gebruikelijk bij eerdere door de Stichting ontvangen subsidies voor 1 juni maar al voor 1 april 2024 verantwoording wenste, wat praktisch niet haalbaar bleek. Zelfs indien met de grief ervan zou worden uitgegaan dat het terugstorten van de subsidie ermee verband hield dat SOJ vraagtekens had bij de boekhouding van de Stichting, rechtvaardigt dit nog niet het zonder enig voorbehoud gemaakte zware verwijt van subsidiefraude en evenmin de wijze waarop [appellant] dit verwijt (uitsluitend) op de persoon [verweerster] heeft gericht, temeer nu ervan moet worden uitgegaan dat het desbetreffende subsidiebedrag door de Stichting in zijn geheel is teruggestort (zie ook het bewijs van terugstorting, bijlage 13 bij productie 5 in eerste aanleg).
6.6
Wat betreft het beweerde misbruik van als vrijwilliger aangetrokken jongeren door hen geen vergoeding uit te keren, heeft [verweerster] aangevoerd dat vrijwilligers in beginsel geen recht hadden op een vergoeding en dit anders zou kunnen zijn nadat aan bepaalde (interne) opleidingsvereisten was voldaan. Vast staat ook dat vrijwilligers via de Stichting een opleiding konden volgen. [appellant] heeft niet (voldoende) onderbouwd dat vrijwilligers steeds zonder meer recht op een vergoeding hadden. Ook indien ervan zou worden uitgegaan dat uit de in hoger beroep overgelegde verklaringen van [naam 2] , [naam 2] en [naam 3] volgt dat [verweerster] bij jongeren de niet uitgekomen verwachting had gewekt dat zij (al dan niet op termijn) voor de Stichting tegen vergoeding zouden kunnen werken, bieden deze verklaringen nog geen (voldoende) feitelijke basis voor de gepubliceerde ernstige verwijten. Uit de verklaring van [naam 2] volgt dat zij slechts enkele verkennende gesprekken met [verweerster] heeft gehad waarna zij zelf heeft besloten niet met [verweerster] te willen samenwerken. Wat de verklaring van [naam 2] betreft heeft [verweerster] bij memorie van antwoord aangevoerd dat de Stichting Kernkracht, die vanaf april 2024 de cursus van [naam 2] verzorgde, de samenwerking met de Stichting juist heeft beëindigd als gevolg van het als onveilig en bedreigend ervaren gedrag van [appellant] . Dit laatste heeft [appellant] niet meer gemotiveerd of met een op dat punt andersluidende verklaring van een betrokkene betwist. Uit de verklaring van [naam 3] blijkt evenmin dat haar (volgens de verklaring nog nauwelijks aangevangen) training is geëindigd als gevolg van een aan [verweerster] te wijten omstandigheid. Met de door [appellant] in hoger beroep overgelegde verklaringen bestaat dus nog steeds onvoldoende feitelijke basis voor de zware verwijten die hij [verweerster] in de gewraakte uitlatingen heeft gemaakt. Daarbij komt dat [appellant] deze verwijten heeft gedaan in de context van een reeks andere eveneens zeer zware op haar persoon gerichte verwijten, waaronder die waarop de hierna te bespreken tweede grief ziet.
6.7
Het hof is gelet op dit alles van oordeel dat de voorzieningenrechter het gevorderde verbod tot het doen van uitlatingen over beschuldigen van fraude met subsidiegeld en het niet betalen van vergoedingen aan vrijwilligers terecht heeft toegewezen. De grief faalt.
6.8
Onder
grief 2komt [appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de beschuldigingen van [appellant] , dat [verweerster] zichzelf prostitueert, harddrugs en drank gebruikt en haar ex man wil omleggen, op geen enkele manier door feiten, aanwijzingen of vermoedens worden ondersteund. Volgens [appellant] bestaat wel voldoende steun voor die uitlatingen, waartoe hij opnieuw verwijst naar de verklaringen van [naam 2] , [naam 2] en [naam 3] .
6.9
Het hof stelt voorop dat het hier gaat om ernstige aantijgingen die zeer schadelijk zijn voor de eer en goede naam van [verweerster] , hetgeen [appellant] ook diende te begrijpen. Anders dan [appellant] betoogt, bieden de in hoger beroep overgelegde – door [verweerster] betwiste – verklaringen onvoldoende feitelijke basis voor de juistheid van de door [appellant] gepubliceerde beschuldigingen. De verklaring van [naam 2] bevat slechts een beschrijving wat [verweerster] zelf over haar seksuele gedrag en druggebruik zou hebben verteld. De verklaringen van [naam 2] en [naam 3] gaan in het geheel niet in op het beweerde prostitueren of het gebruik van harddrugs en drank. Geen van de overgelegde verklaringen zegt ook maar iets over de bewering van [appellant] dat [verweerster] haar ex man zou hebben willen laten ombrengen. Ook indien deze verklaringen in de beoordeling worden betrokken, blijft dus staan dat voor de ernstige aantijgingen onvoldoende feitelijke basis bestaat en het recht op vrijheid van meningsuiting van [appellant] op dit punt moet wijken voor het in dit geval zwaarder wegende recht van [verweerster] op bescherming van haar eer en goede naam. Voor de duidelijkheid wijst het hof er in dit verband nog op dat deze persoonlijke aantijgingen geen in het kader van het algemeen belang aan de kaak te stellen misstanden betreffen.
6.1
De grief faalt derhalve.
6.11
Grief 3keert zich tegen de veroordeling van [appellant] tot het verwijderen van het intieme beeldmateriaal van [verweerster] dat hij bezit. Volgens de grief heeft [verweerster] toestemming gegeven voor de foto’s, heeft [appellant] deze nimmer openbaar gemaakt en bestaat ook geen dreiging dat hij dat zal doen. Het enkele bezit van het beeldmateriaal is niet onrechtmatig, aldus de grief.
6.12
Vaststaat dat [appellant] de desbetreffende foto’s en filmpjes heeft gemaakt. [verweerster] heeft betwist dat dit met haar medeweten en toestemming is gebeurd. Feitelijke aanknopingspunten dat dit anders is, ontbreken. Het moet er in dit kort geding daarom voor worden gehouden dat de vervaardiging en in ieder geval dat het (voortdurende) bezit van dit naar zijn aard intieme en gevoelige beeldmateriaal jegens [verweerster] onrechtmatig is. Het belang van [verweerster] om te voorkomen dat dit op sociale media wordt geplaatst is groot, terwijl [appellant] niet heeft toegelicht welk belang hij bij het bezit van het beeldmateriaal heeft. Op grond van het voorgaande acht het hof het gevorderde bevel tot verwijdering van het beeldmateriaal van de door [appellant] gebruikte opslagmogelijkheden toewijsbaar. Dit is niet anders indien ervan wordt uitgegaan dat [appellant] de afbeeldingen tot op heden niet heeft verspreid. De dreiging daartoe acht het hof voldoende aannemelijk, gelet op de ernstig verstoorde verhoudingen tussen partijen en de onrechtmatige en schadelijke wijze waarop [appellant] zich reeds op diverse sociale media over de persoon van [verweerster] heeft uitgelaten. Ook grief 3 faalt derhalve.
6.13
Een procedure in kort geding leent zich naar zijn aard in het algemeen niet voor nadere bewijslevering, zodat het hof aan het bewijsaanbod van [appellant] voorbijgaat.
Conclusie en proceskosten
6.14
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2024;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] begroot op € 349,- voor griffierecht en € 2.428,- voor salaris van de advocaat (2 punt x tarief II);
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, M.A.F. Tan-de Sonnaville en F.M.A. Potter en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.