ECLI:NL:GHDHA:2025:1329

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
22-002987-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor zwaar lichamelijk letsel door schuld, maar veroordeling voor onvoldoende zorg voor gevaarlijk dier

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het onvoldoende zorg dragen voor haar hond, die op 17 december 2020 een negenjarig meisje heeft gebeten, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De verdachte was op het moment van het incident niet thuis, maar had toestemming gegeven om de hond uit de bench te laten. Het hof oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, waardoor zij werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit van zwaar lichamelijk letsel door schuld. Echter, het hof oordeelde wel dat de verdachte onvoldoende zorg had gedragen voor het onschadelijk houden van de hond, die als gevaarlijk werd gekwalificeerd. De hond had eerder geen bijtincidenten vertoond, maar het hof vond dat de verdachte zich bewust had moeten zijn van de risico's die de hond met zich meebracht, vooral in de aanwezigheid van minderjarige kinderen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €250,00 en vijf dagen hechtenis, met een voorwaardelijke straf. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, tot een bedrag van €6.994,50, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002987-23
Parketnummer: 09-282838-21
Datum uitspraak: 8 juli 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 22 september 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 17 december 2020 te ‘s-Gravenhage, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig de onder haar gezag staande hond [hond] (ras [hondenras]), onvoldoende onder controle heeft gehad/gehouden, waardoor haar hond tegen [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer] 2011) is opgesprongen en/of heeft aangevallen en/of vervolgens meermalen (althans eenmaal) in de (onder)armen van die [slachtoffer] heeft kunnen bijten en/of heeft gebeten, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat voornoemde hond zonder strikte (volwassen) begeleiding en/of controle een gevaar voor de omgeving vormt, waardoor het aan haar schuld te wijten is (geweest) dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten (diepe) vleeswonden in haar onderarmen, heeft opgelopen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 17 december 2020 te `s-Gravenhage geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staande gevaarlijk dier, te weten een hond ([hondenras] genaamd [hond]), immers heeft zij, verdachte, de hond zonder onbegeleid los laten lopen en/of onvoldoende onder controle en/of toezicht gehouden tengevolge waarvan de hond een minderjarige persoon [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer] 2011) gebeten waardoor die [slachtoffer] letsel (diepe vleeswonden in haar onderarmen) heeft opgelopen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uur, subsidiair veertig dagen hechtenis, waarvan zestig uur, subsidiair dertig dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld en dat zij derhalve dient te worden veroordeeld voor het primair tenlastegelegde feit.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 december 2020 heeft er een bijtincident plaatsgevonden in het huis waar de verdachte op dat moment woonde. De verdachte was toen aan het werk en niet in de woning aanwezig. Wel in de woning aanwezig waren de hond [hond], de drie minderjarige kinderen van de verdachte en twee minderjarige vriendinnetjes van haar dochters, waaronder het 9-jarige slachtoffer [slachtoffer]. De hond zat aanvankelijk in een bench en had daar gepoept. Nadat de verdachte daarvoor aan een van haar dochters telefonisch toestemming had gegeven, werd de hond daarom uit de bench gelaten. De hond heeft zich vervolgens direct op [slachtoffer] gericht en heeft haar meerdere malen gebeten. Zij heeft daarvan zwaar lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van elf wonden op haar beide onderarmen, waarvan één wond reikte tot op het bot.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 308, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “aan wiens schuld te wijten is” vast dient komen te staan dat het letsel bij [slachtoffer] is ingetreden door veroorzakend aanmerkelijk onzorgvuldig/onvoorzichtig handelen van de verdachte. Die aanmerkelijke onvoorzichtigheid dient voorts voldoende verwijtbaar te zijn.
Naar het oordeel van het hof is niet vast komen te staan dat het handelen van de verdachte dusdanig onvoorzichtig is geweest dat daarmee sprake is van schuld als bedoeld in artikel 308, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij weegt het hof mee dat er voorafgaand aan het onderhavige bijtincident geen andere bijtincidenten zijn voorgevallen.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks17 december 2020 te ‘s-Gravenhage geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede
staandgevaarlijk dier, te weten een hond ([hondenras] genaamd [hond]), immers heeft zij, verdachte, de hond
zonderonbegeleid los laten lopen en
/ofonvoldoende onder controle
en/of toezicht gehouden ten gevolge waarvan de hond een minderjarige persoon
, te weten[slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer] 2011)
, heeftgebeten waardoor die [slachtoffer] letsel (diepe vleeswonden in haar onderarmen) heeft opgelopen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Voor de vaststelling dat de verdachte niet voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier, zoals bedoeld in artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, hoeft geen sprake te zijn van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar is bepalend dat het handelen van de verdachte in enige mate als verwijtbaar aan te merken is. Het antwoord op de vraag of hiervan sprake is, is naar het oordeel van het hof afhankelijk van de mate waarin degene onder wiens hoede het dier staat bekend was, of had moeten zijn, met de gevaarlijkheid van het dier, alsmede in hoeverre die persoon heeft voldaan aan de zorgplicht om het dier onschadelijk te houden. Volgens vaste jurisprudentie vereist het bepaalde in artikel 425, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, niet dat het desbetreffende dier zijn potentieel gevaarlijke karakter eerder heeft geopenbaard door een mens of ander dier aan te vallen. Ook een dier waarvan op grond van andere feiten of omstandigheden kan worden aangenomen dat hij gevaren oplevert die de genoemde wetsbepaling in het algemeen heeft willen voorkomen, moet als gevaarlijk in de zin van die wetsbepaling worden aangemerkt.
Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Gevaarlijk dier
Op 26 januari 2021 is door gedragsexperts van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht een risicoanalyse van de hond opgesteld. De conclusie van de gedragsexperts luidt dat het risico op een bijtincident zeer hoog naar mensen en kinderen is. Blijkens het rapport is de hond onvoorspelbaar, wisselt hij van angstig tot agressief gedrag en kan hij opvallend snel opgewonden raken als hij zich bedreigd voelt. Bij de opslaghouder heeft de hond zonder aanleiding een verzorger gebeten waarbij er sprake was van een lichte verwonding. Volgens informatie van de (vaste) verzorger aldaar kan de hond ineens raar reageren en ‘je moet dus erg goed opletten’. De hond vertoont veel dreiggedrag, ook in de kennel als hij positief benaderd wordt, wat wijst op territoriale agressie. Daarnaast vertoont de hond prooivanggedrag naar andere honden. De onderzoekers concluderen dat de hond te risicovol is om te herplaatsen, zodat alleen euthanasie als optie overblijft.
Gelet op de bevindingen in het rapport kwalificeert het hof de hond als “gevaarlijk dier” in de zin van voormelde wetsbepaling.
Hoede
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de hond onder de hoede van de verdachte stond, omdat zij niet de (juridische) eigenaar was en de hond haar opgedrongen was door haar toenmalige partner.
In dit verband wijst het hof op de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Zij heeft de vraag of de hond onder haar hoede stond, bevestigend beantwoord. Ook heeft zij verklaard dat haar toenmalige partner en zij altijd met zijn tweeën zijn geweest. Uit de verklaringen van de verdachte blijkt voorts dat zij sinds de afwezigheid van haar toenmalige partner de dagelijkse zorg voor en het toezicht op [hond] op zich heeft genomen en dat zij ook zeggenschap heeft gehad over de wijze waarop de hond onschadelijk werd gehouden. Zo bepaalde zij wanneer de hond in de bench werd gezet. Daarmee had zij [hond] naar het oordeel van het hof onder haar hoede, ook tijdens het bijtincident. Dat zij niet de juridische eigendom van de hond had en de zorg en zeggenschap eigenlijk niet wilde hebben, doet daar niet aan af.
Verwijtbaarheid
Uit de verklaring van de verdachte bij de politie en haar verklaring tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de verdachte zich bewust was van het feit dat [hond] moeilijk onder controle te houden was. Zij heeft verklaard dat de hond sterk was, vaak tegen mensen op sprong en dat zij regelmatig geen grip op de hond had. Voornamelijk als er visite in de woning aanwezig was, wat regelmatig voorkwam, was de hond erg druk en deed zij hem in de bench. De verdachte omschreef de woning als een ‘inloop/doorloophuis’ waar veel vriendjes en vriendinnetjes van haar kinderen in- en uitliepen. Als ze niet thuis was, zat de hond eveneens in de bench, ook om te voorkomen dat hij weg zou lopen. Voorts heeft zij verklaard dat de hond te sterk was om uitgelaten te worden door haar dochters. Op de vraag van verbalisanten of zij vond dat ze [hond] fysiek en mentaal aan kon, heeft de verdachte verklaard dat dit op dat moment niet het geval was. Door de afwezigheid van haar toenmalige partner moest zij veel werken en de kinderen alleen opvoeden; zij had eigenlijk geen tijd voor de hond.
Over het bijtincident heeft de verdachte nog verklaard dat als zij had geweten dat [slachtoffer] in huis was zij nooit toestemming zou hebben gegeven de bench te openen omdat zij wist dat [slachtoffer] erg bang was voor de hond.
Gebleken is dat het gedrag van de hond voor de verdachte vaak aanleiding was om hem in de bench te doen. Zij wist dat in ieder geval een vriendinnetje dat vaak over de vloer kwam, erg bang voor de hond was. Voorts staat vast dat op de dag van het incident de minderjarige kinderen alleen met de hond in de woning waren en dat de verdachte, voordat zij ging werken, de hond in de bench had gedaan. Zij wist dat de hond druk was, te sterk voor de kinderen was, niet naar hen luisterde en dat zij dus geen controle over de hond hadden. Ook wist zij dat er in ieder geval een ander kind dat niet tot het gezin behoorde in huis was. Zonder zich ervan te vergewissen wat de verdere situatie in huis was, heeft zij desondanks een van haar dochters toestemming gegeven de hond uit de bench te laten, waardoor het bijtincident zich kon voordoen. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Het getuigt niet van verantwoord houderschap om een hond met de gedragskenmerken zoals door de verdachte naar voren zijn gebracht, over te laten aan minderjarige kinderen. Zij hadden de hond immers in het geheel niet onder controle waardoor er een serieuze kans of een aanmerkelijk risico op schade bestond. Hiervan kan de verdachte een verwijt worden gemaakt. Dat het gedrag van de hond als onvoorspelbaar en agressief te duiden was – en niet zoals de verdachte meende ‘speels’- vindt bovendien bevestiging in de risicoanalyse van gedragsexperts van het Riskassessmentteam van de Universiteit van Utrecht van 26 januari 2021.
Het hof is – gelet op het vorenstaande – van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte onvoldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van de hond die onder haar hoede stond.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
geen voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onvoldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden van een onder haar hoede staand gevaarlijk dier, te weten de hond [hond]. De hond heeft een minderjarig meisje aangevallen en haar meermaals gebeten. Het slachtoffer heeft daarbij angst, pijn en zeer ernstig letsel, een diepe scheurverwonding, opgelopen. [slachtoffer] is onder algehele anesthesie geopereerd en is drie dagen in het ziekenhuis opgenomen geweest. Uit de medische stukken in het dossier blijkt dat sprake is van blijvend letsel in de vorm van littekens die veel last geven en waarvoor plastische chirurgie wordt verwacht na het bereiken van de volwassenheid. De gebeurtenis is voor het slachtoffer enorm traumatisch geweest en heeft tevens een enorme impact op haar familie gehad.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de straf houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte had ten tijde van het strafbare feit relatieproblemen. Zij heeft de verantwoordelijkheid gekregen over de hond van haar toenmalige partner, terwijl zij die verantwoordelijkheid op dat moment, gelet op haar baan en de zorg voor haar drie minderjarige kinderen, eigenlijk niet kon dragen. Onder die omstandigheden heeft de verdachte op een onbewaakt ogenblik een onjuiste beslissing genomen, waardoor het bijtincident heeft kunnen plaatsvinden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep haar spijt betuigd en heeft verklaard dat het haar zeer raakt dat het slachtoffer dit is overkomen. Dit heeft het hof ter terechtzitting ook waargenomen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van in totaal € 7.704,20, inclusief een bedrag van € 324,70 wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van € 5.879,50, inclusief een bedrag van € 5.000,00 wegens immateriële schade, met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is namens de verdachte op verschillende gronden betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 494,50 materiële schade (ex artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek) is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde.
De vordering van € 385,00 wegens “toekomstig eigen risico (plastische chirurgie na 18 jaar)” zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Gelet op de betwisting en het feit dat deze post toekomstige schade betreft levert de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces op. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering aan de burgerlijk rechter voorleggen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt het hof als volgt.
Artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Aan de gevorderde immateriële schade heeft de benadeelde partij – onder andere - ten grondslag gelegd dat het gepleegde strafbare feit fysiek letsel tot gevolg heeft gehad, te weten elf bijtwonden, waaronder een grote scheurwond, die operatief, onder algehele anesthesie moesten worden gehecht. Zij is enkele dagen in het ziekenhuis opgenomen geweest en de behandeling heeft nog lang geduurd. De controles zijn pas na anderhalf jaar beëindigd. Er is sprake van blijvende littekens die nog altijd gevoelig zijn en waarvoor naar verwachting plastische chirurgie moet worden gepland bij het bereiken van de volwassenheid. Naast fysiek letsel is ook sprake van een (blijvende) angst voor honden waarvoor psychologische hulp is verleend.
Het hof is – gelet op de gevolgen van het handelen van de verdachte - van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Het verweer dat de ‘verkeerde persoon is aangesproken’ omdat de verdachte niet de eigenaar van de hond is, treft daarom geen doel.
De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 6.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor wat de betreft de hoogte van de schadevergoeding heeft het hof alle omstandigheden van het geval in acht genomen, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, alsmede de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de jonge leeftijd van het slachtoffer. Voorts heeft het hof gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [moeder slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 6.994,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [moeder slachtoffer].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 425 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.994,50 (zesduizend negenhonderdvierennegentig euro en vijftig cent) bestaande uit € 494,50 (vierhonderdvierennegentig euro en vijftig cent) materiële schade en € 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [moeder slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.994,50 (zesduizend negenhonderdvierennegentig euro en vijftig cent), bestaande uit € 494,50 (vierhonderdvierennegentig euro en vijftig cent) materiële schade en € 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling, die kan worden toegepast bij niet (volledige) betaling, op ten hoogste 69 (negenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 december 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. R.K. Pijpers, als voorzitter, mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. M. Sobering, leden, in bijzijn van de griffier mr. V.V. de Lange.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2025.
Mr. M. Sobering is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.