[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder parketnummer 10-023099-22 tenlastegelegde (aanranding) vrijgesproken en ter zake van het onder parketnummer 10-233500-21 primair tenlastegelegde (poging tot verkrachting) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-233500-21:
hij op of omstreeks 18 juli 2021 te Gorinchem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[slachtoffer 1] ([geboortedatum slachtoffer 1] 1939) te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die slachtoffer,
(meermalen)(onverhoeds)
- een arm om haar schouder heeft geslagen en/of
- haar woning heeft betreden en/of
- haar (constant) heeft betast en vastgepakt en/of
- haar kleding heeft verplaatst en/of haar heeft ontkleed en/of
- zichzelf heeft ontkleed en/of
- haar heeft achtervolgd (door de woonkamer en/of in rondjes om de tafel, nadat hij haar had ontkleed) en/of
- tegen haar heeft gezegd dat ze lief was en dat hij van haar hield en/of dat ze zijn penis aan moest raken/vast moest houden, althans woorden van gelijke aard/strekking, en/of
- aan haar borst(en) en/of tepel(s) heeft gelikt en/of
- zijn penis heeft getoond en/of in haar bijzijn heeft vastgepakt/ vastgehouden en/of
- zijn penis door haar heeft laten betasten en/of
- zijn penis tegen haar schaamlippen/schaamstreek heeft geplaatst en/of
- op haar schaamstreek/(onder)buik en/of haar (boven)be(e)n(en), althans haar lichaam, is klaargekomen en/of
- voorbij is gegaan aan haar (verbale en/of non-verbale) protesten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juli 2021 te Gorinchem,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
te weten het (meermalen)
- slaan van zijn arm om haar schouder en/of
- betreden van haar woning en/of
- ( constant) betasten en/of vastpakken van haar en/of
- verplaatsen van haar kleding en/of ontkleden van haar en/of
- ontkleden van zichzelf en/of
- achtervolgen van haar (door de woonkamer en/of in rondjes om de tafel, nadat hij haar had ontkleed) en/of
- tegen haar zeggen dat ze lief was en dat hij van haar hield en/of dat ze zijn penis aan moest raken/vast moest houden, althans woorden van gelijke aard/strekking, en/of
- voorbijgaan aan haar (verbale en/of non-verbale) protesten,
[slachtoffer 1] ([geboortedatum slachtoffer 1] 1939) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (meermalen) (onverhoeds)
- likken aan haar borst(en) en/of tepel(s) en/of
- tonen van zijn penis en/of in haar bijzijn vastpakken/vasthouden van zijn penis
- door haar laten betasten zijn penis en/of
- plaatsen van zijn penis tegen haar schaamlippen/schaamstreek en/of
- klaarkomen op haar schaamstreek/(onder)buik en/of haar (boven)be(e)n(en),
Zaak met parketnummer 10-023099-22 (gevoegd):
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2019 tot en met 29 februari 2020 te Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het
- betreden van haar woning (om haar te helpen bij de verkoop van zilver) en/of
- onverhoeds betasten van haar borst(en) en/of schaamstreek en/of
- feit dat er sprake was van een vertrouwensrelatie (schoonmoeder- schoonzoon) en/of
- feit dat er sprake was van een fysiek overwicht en/of
- tegen haar zeggen dat ze niet aan zijn vrouw/haar dochter mocht vertellen dat hij bij haar was en/of
- feit dat hij (aldus) een voor haar dreigende situatie heeft doen ontstaan, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (meermalen)
- betasten van haar borst(en) en/of schaamstreek en/of
- zichtbaar voor en in het bijzijn van haar aftrekken en betasten van zijn geslachtsdeel;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft de volledige toewijzing van de vordering benadeelde partij gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Met de rechtbank, in lijn met het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman, is het hof van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier niet wettig kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-023099-22 (aanranding) ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-233500-21 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-233500-21:
hij op
of omstreeks18 juli 2021 te Gorinchem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door
geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld ofeen
anderefeitelijkheid
[slachtoffer 1] ([geboortedatum slachtoffer 1] 1939) te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1],
(meermalen)(onverhoeds
)
- een arm om haar schouder heeft geslagen en
/of
- haar woning heeft betreden en
/of
- haar
(constant)heeft betast en vastgepakt en
/of
- haar kleding heeft verplaatst
en/of haar heeft ontkleeden
/of
- zichzelf heeft ontkleed en
/of
- haar heeft achtervolgd (door de woonkamer en
/ofin rondjes om de tafel,
nadat hij haar had ontkleed) en
/of
- tegen haar heeft gezegd dat ze lief was en dat hij van haar hield en/of dat ze zijn penis aan moest raken/vast moest houden, althans woorden van gelijke aard/strekking,en
/of
- aan haar borst
(en
)en
/oftepel
(s
)heeft gelikt en
/of
- zijn penis heeft getoond en
/ofin haar bijzijn heeft vastgepakt
/vastgehoudenen
/of
- zijn penis door haar heeft laten betasten en/of
- zijn penis tegen haar schaamlippen
/schaamstreekheeft geplaatst en
/of
- op haar schaamstreek/
(onder)buik en
/ofhaar
(boven
)be
(e)n
(en
), althans haar lichaam,is klaargekomen
en/of
- voorbij is gegaan aan haar (verbale en/of non-verbale) protesten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij – kort weergegeven – aangevoerd dat de verklaring van mevrouw [slachtofer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) onbetrouwbaar is en niet wordt ondersteund door objectief bewijs. De verklaringen van haar zoon en dochter steunen immers op de verklaring van [slachtoffer 1] zelf. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van de verklaring van [slachtoffer 1] voor het bewijs strijdig zou zijn met het recht van de verdachte op een eerlijk proces, nu de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht ten aanzien van deze persoon uit te oefenen. Het verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] als getuige is eerder toegewezen en de zaak is daartoe verwezen naar de raadsheer-commissaris, maar tot een daadwerkelijk verhoor is het niet gekomen, vanwege dementie en de overige medische gesteldheid van de getuige.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verklaring van mevrouw [slachtoffer 1]: Artikel 6 EVRM
Vanwege de medische gesteldheid van de getuige [slachtoffer 1], heeft de raadsheer-commissaris geoordeeld dat zij niet verder zal worden opgeroepen om als getuige te worden gehoord (proces-verbaal d.d. 21 oktober 2024).
Ingevolge de rechtspraak van het EHRM zullen er in gevallen als deze, waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, drie stappen moeten worden doorlopen bij de beoordeling of desondanks het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
Toetsende aan het hierboven weergegeven beoordelingskader stelt het hof het volgende vast.
Ad (i)
De reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend is gelegen in de medische gesteldheid van de getuige. Het hof is van oordeel dat er – gelet op voormeld proces-verbaal van de raadsheer-commissaris – een goede reden bestond waarom [slachtoffer 1] niet als getuige kon (en kan) worden gehoord.
Ad (ii)
[slachtoffer 1] is op 7 september 2021 door de politie gehoord. Haar verklaring over het tenlastegelegde vindt op essentiële onderdelen steun in andere bewijsmiddelen, zoals het DNA-onderzoek waaruit blijkt dat er speeksel van de verdachte is aangetroffen op de borst van mevrouw [slachtoffer 1], dat er aanwijzingen van spermasporen op haar lichaam zijn aangetroffen (op de plekken waarover zij heeft verklaard) en in de verklaring van de verdachte dat hij op 18 juli 2021 in haar woning is geweest.
Ad (iii)
Het hof stelt vast dat de verdachte bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep de gelegenheid heeft gehad om zich te verweren tegen de verklaringen die door [slachtoffer 1] zijn afgelegd. In zoverre is sprake van een zekere compenserende factor voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. De verdachte heeft echter vanaf zijn verhoren bij de politie niet enkel tegenstrijdig verklaard ten opzichte van de verklaring van [slachtoffer 1], maar ook in strijd met de overige bevindingen in het dossier, zoals het aantreffen van zijn speeksel op de borst van [slachtoffer 1].
Anders dan de verdediging acht het hof de verklaring van [slachtoffer 1] dan ook betrouwbaar. Daartoe overweegt het hof, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat deze verklaring op belangrijke punten steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Het hof is - alles overziende - van oordeel dat de procedure als geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en ziet dan ook geen aanleiding om de verklaring van [slachtoffer 1], zoals afgelegd bij de politie op 7 september 2021, uit te sluiten van het bewijs. De daartegen gevoerde verweren worden verworpen.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: SV) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden die door de aangever of getuige worden genoemd op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat hier tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs, in combinatie met geloofwaardige verklaringen van het slachtoffer, toch het volgens de wet vereiste minimum aan bewijs kan opleveren. De vraag of voldoende steunbewijs aanwezig is, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn hiervoor in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs ‘voldoende steun’ geven aan de verklaring van de aangever/getuige. Dit betekent dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van de aangever/getuige en mag dit in beginsel niet afkomstig zijn van dezelfde bron.
Het is niet vereist dat het steunbewijs betrekking dient te hebben op de ten laste gelegde gedragingen.
[slachtoffer 1] heeft uitgebreid en gedetailleerd verklaard over hetgeen heeft plaatsgevonden. Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van haar zoon, [zon slachtoffer 1] en haar dochter, [dochter slachtoffer 1]. Zij hebben verklaard wat [slachtoffer 1] hen de dag na het voorval heeft verteld over wat haar op de desbetreffende dag was overkomen.
De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn naar het oordeel van het hof consistent en gedetailleerd. Het hof acht deze betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat zij op 18 juli 2021 op het bankje in de voortuin van haar woning in Gorinchem zat, toen er een onbekende man (de verdachte) naast haar kwam zitten die vervolgens een arm om haar schouder heen sloeg. Die man heeft vervolgens haar woning betreden, waarna [slachtoffer 1] hem is gevolgd. De man begon aan de kleding van [slachtoffer 1] te zitten en zei hierbij dat zij lief was en dat hij van haar hield. [slachtoffer 1] probeerde uit de buurt van de man te blijven door rondjes om de eettafel te lopen. De man ontkleedde zichzelf, verplaatste de kleding van [slachtoffer 1] en likte aan haar borsten en tepels. Op enig moment had de man zijn penis vast en duwde deze tegen haar schaamlippen. De man loosde zijn zaad en het sperma kwam op de buik, de schaamstreek en bovenbenen van [slachtoffer 1] terecht.
Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van verdachte daarentegen wisselend en inconsistent. Hier komt bij dat de verdachte zijn verklaringen lijkt aan te passen aan hetgeen waar hij mee wordt geconfronteerd. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van de verdachte bij het eerste politieverhoor op 5 september 2021, waarin hij verklaart dat hij op 18 juni 2021 wel bij de woning van [slachtoffer 1] is geweest, maar dat hij alleen in het portiek heeft gestaan en niet binnen is geweest. Hij zou nooit verder dan de voordeur zijn geweest; om vervolgens in zijn tweede verhoor te verklaren dat hij toch wel binnen in haar woning is geweest. Volgens de verdachte had [slachtoffer 1] hem toen in zijn kruis gegrepen.
Ook met betrekking tot de reden waarom hij bij en in de betreffende woning aanwezig was en waarom hij daarna nog twee keer naar die woning terugkeerde, heeft de verdachte bij ieder verhoor anders verklaard. Gelet hierop, het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de bewijsmiddelen, acht het hof de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig.
Uit het DNA-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat in het speeksel dat op 21 juli 2021 op de rechterborst van [slachtoffer 1] is aangetroffen, een DNA-profiel van een onbekende man was aangetroffen. Na vergelijking van het DNA van de verdachte met het aangetroffen DNA-profiel van de onbekende man, heeft een match plaatsgevonden. Het hof ziet hierin een ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer 1], dat de verdachte aan haar borsten heeft gelikt. Verdere ondersteuning voor haar verklaring ziet het hof in de aanwijzingen van spermavloeistof op de borsten, benen en schaamlippen van [slachtoffer 1]. Hoewel op grond van de rapportage niet kan worden vastgesteld (mogelijk mede doordat er geen verder onderzoek is gedaan) dat deze spermavloeistof afkomstig is van de verdachte, ziet het hof, gelet op het feit dat het om een 82-jarige vrouw gaat, die weduwe is en alleen woont, in combinatie met haar verklaring omtrent de plaatsen waarop het sperma van de verdachte terecht zou zijn gekomen, ook het aantreffen van deze spermasporen als ondersteuning voor die verklaring.
Het hof is verder van oordeel dat de eerdere verklaring van de verdachte dat hij terug ging naar de woning om zijn excuses te maken, eerder past bij de lezing van de feiten volgens [slachtoffer 1], dan dat het past bij de latere verklaringen van de verdachte dat het juist [slachtoffer 1] was die – naar zijn zeggen onverhoeds en tegen de wil van de verdachte
-de seksuele handelingen instigeerde.
Tot slot heeft de verdachte geen geloofwaardige verklaring kunnen geven voor zijn bezoeken aan [slachtoffer 1] op 19 juli 2021 (de dag na het gebeuren) en op 30 augustus 2021. Zeker het laatste bezoek, ruim 6 weken na dato wekt, zonder plausibele verklaring, bevreemding.
Gelet op het voorgaande vindt de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Het hof is van oordeel dat de verdachte met zijn handelingen de intentie heeft gehad om seksueel bij [slachtoffer 1] binnen te dringen. De handelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als een begin van uitvoering van verkrachting.
Resumerend acht het hof op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-233500-21 primair bewezenverklaarde levert op: