ECLI:NL:GHDHA:2025:138

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
22-003491-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wederspannigheid en veroordeling wegens mishandeling politieagente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld tot een taakstraf en had een vordering tot tenuitvoerlegging tegen zich. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van wederspannigheid, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat hij reeds was aangehouden op het moment van de confrontatie met de politieagente. Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor mishandeling van de agente, die op dat moment haar rechtmatige plicht uitoefende. Het hof oordeelde dat de agente voldoende aanwijzingen had om de verdachte te fouilleren op basis van de Wet wapens en munitie, en dat de verdachte zich hieraan onttrok door weg te rennen. Tijdens de achtervolging heeft de verdachte de agente mishandeld, wat leidde tot pijn en letsel. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 30 uur en een schadevergoeding van €200 aan de agente. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003491-22
Parketnummers: 10-119261-22 en 10-276708-20 (
TUL)
Datum uitspraak: 28 januari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 november 2022 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair en subsidiair en 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Voorts is omtrent de vordering van de benadeelde partij beslist als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep en is de tenuitvoerlegging bevolen van een eerder opgelegde voorwaardelijk straf, te weten een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld, met dien verstande dat het hoger beroep zich blijkens de akte instellen hoger beroep niet richt tegen gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 12 mei 2022 te Papendrecht, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer] (brigadier bij de politie Eenheid Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door - op/tegen de arm van die [slachtoffer] te slaan en/of - zich uit de greep van die [slachtoffer] (proberen) los te rukken en/of trekken;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 mei 2022 te Papendrecht, een ambtenaar, [slachtoffer] (brigadier bij de politie Eenheid Rotterdam), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door
  • Op/tegen de arm van die [slachtoffer] te slaan en/of
  • zich uit de greep van die [slachtoffer] (proberen) los te rukken en/of trekken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en zal worden veroordeeld voor het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, geheel voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde, bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
Met de verdediging en de advocaat-generaal acht het hof het onder 1 primair tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt, dat op 12 mei 2022 verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] belast zijn met toezicht op de kermis op de Markt te Papendrecht. Op enig moment horen zij een knetterend geluid. Verbalisant [verbalisant 1] herkent het geluid als het geluid dat door een taser wordt geproduceerd wanneer de stroomknop wordt geactiveerd. Verbalisanten lopen in de richting van waarvandaan zij het geluid hebben gehoord. Op de Markt treffen zij vier personen aan. Verbalisant [verbalisant 1] zegt tegen deze vier personen dat zij het geluid van een taser hebben gehoord en hen wordt gevraagd de taser te overhandigen. De vier personen zeggen dat zij geen taser bij zich hebben. Vervolgens zegt verbalisant [verbalisant 1] tegen verbalisant [slachtoffer], die kort daarvoor ter plaatse is gekomen, dat het viertal gefouilleerd dient te worden op grond van de Wet wapens en munitie. Een van deze vier personen betreft de verdachte. Verbalisant [slachtoffer] spreekt de verdachte aan en vraagt hem of hij zijn zakken leeg kan halen. De verdachte loopt vervolgens weg, waarop verbalisant [slachtoffer] met luide stem roept: “Staan blijven”.
De raadsman heeft met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2024:2273) aangevoerd dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dat verbalisant [slachtoffer] om die reden niet in de rechtmatige uitoefening van haar bediening verkeerde. Naar het oordeel van het hof slaagt dit verweer niet. Uit het dossier volgt dat sprake was van aanwijzingen dat sprake was van overtreding van artikel 26 van de Wet wapen en munitie (hierna: WWM), te weten het bezit van een taser zoals hiervoor weergegeven. Op grond van artikel 52 van de Wet wapens en munitie bestond in de gegeven situatie de bevoegdheid de verdachte aan zijn kleding te onderzoeken. De verdachte onttrok zich daaraan door weg te rennen, waarna verbalisant [slachtoffer] de achtervolging inzette. Hieruit volgt dat verbalisant [slachtoffer] aldus in de rechtmatige uitoefening van haar bediening was, voorafgaand aan en ten tijde van de confrontatie met de verdachte.
Voorts volgt uit het dossier dat als verbalisant [slachtoffer] de verdachte op enig moment hierna vast heeft, zij ineens ziet dat de verdachte een klap geeft op haar linker bovenarm, waarna zij een hevige pijn voelt. Op de linker bovenarm wordt een ronde, rode zwelling waargenomen en op de linker hand(rug) een matig pijnlijke verdikking.
Weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte geweld heeft gebruikt tegen verbalisant [slachtoffer] waarbij sprake is van pijn en letsel, maar het hof kan – gelijk het standpunt van de raadsman en de advocaat-generaal - niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte op dat moment reeds was aangehouden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verbalisant bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte – kort gezegd - pas later is aangehouden.
Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde, en acht het hof het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks12 mei 2022 te Papendrecht, een ambtenaar, [slachtoffer] (brigadier bij de politie Eenheid Rotterdam), gedurende
en/of ter zake vande rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door
- op
/tegende arm van die [slachtoffer] te slaan
en/of
zich uit de greep van die [slachtoffer] (proberen) los te rukken en/of trekken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer, een politieagente die bezig was met de uitoefening van haar politietaak, mishandeld door haar tegen haar arm te slaan. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en pijn en letsel veroorzaakt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 7 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar niet voor eerder wegens een geweldsdelict.
Ter terechtzitting heeft de raadsman over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte opgemerkt, dat de verdachte thans in Duitsland een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden ondergaat wegens een onherroepelijke veroordeling terzake van de handel in verdovende middelen. In dat kader heeft de raadsman verzocht om artikel 9a Sr toe te passen. Gelet op de duur van de detentie in Duitsland ontbreekt het strafdoel in deze zaak, aldus de verdediging.
Het hof is van oordeel – gezien de ernst van het feit - dat het gegeven dat de verdachte voor enige duur gedetineerd zal zijn onvoldoende aanleiding is om artikel 9a Sr toe te passen. Wel zal het hof mede om die reden een geheel voorwaardelijke straf opleggen. Daarmee wordt overigens ook beoogd een bijdrage te leveren aan het voorkomen van recidive.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 200,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg integraal toegewezen bedrag van € 200,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat vanwege de bepleite vrijspraak de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, en subsidiair zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat gelet op onder meer het toegebrachte letsel voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2021 onder parketnummer 10-276708-20 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, gevorderd dat die vordering wegens de persoonlijke omstandigheden van de verdachte wordt afgewezen.
De verdediging heeft zich eveneens op dat standpunt gesteld.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Naar het oordeel van het hof is er, gelet op de actuele persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals gebleken ter terechtzitting, echter reden om de vordering tenuitvoerlegging thans af te wijzen.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het bewezenverklaarde
tot het bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
12 mei 2022.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van het Parket Rotterdam van 16 mei 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2021, parketnummer 10-276708-20, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek, met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, mr. M.C. Bruining en mr. P.A.M. Verrest, in bijzijn van de griffier mr. H.W. Scheepbouwer.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 januari 2025.
Mr. P.A.M. Verrest is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.