ECLI:NL:GHDHA:2025:1539

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
200.330.657/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de bevoegdheid van de vereffenaar en de ruimschoots toereikend verklaring in een nalatenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [koper 2] tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2023. De rechtbank had geoordeeld dat [echtgenote erflater] toerekenbaar tekort was geschoten in haar taak als executeur van de nalatenschap van [erflater]. [koper 2] stelt dat de vereffenaar, [vereffenaar], niet bevoegd is om te procederen en dat de ruimschoots toereikend verklaring die door [echtgenote erflater] is afgelegd, onterecht is. Het hof heeft de feiten en de rechtspraktijk rondom de ruimschoots toereikend verklaring en de bevoegdheid van de vereffenaar uitvoerig besproken. Het hof oordeelt dat de vereffenaar wel degelijk bevoegd is om te procederen en dat de ruimschoots toereikend verklaring door [echtgenote erflater] niet kan worden ingetrokken. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [koper 2] af, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van de vereffenaar heeft gelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de vereffenaar en de gevolgen van de ruimschoots toereikend verklaring in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.330.657/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/616284/ HA ZA 21-313

Arrest van 22 juli 2025

Inzake
[koper 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep en verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [koper 2] ,
advocaat: mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk,
tegen
1. [vereffenaar] , in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] ,
kantoorhoudende te [plaats 1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep en appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [vereffenaar] ,
advocaten: mrs. Chr. Groenewoud, E.J. Lievense en C.J.M. Verheggen te Rotterdam.

Het verloop van het geding

Op 18 juli 2023 is [koper 2] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2023 tussen partijen gewezen, hierna ook: het bestreden vonnis.
Op 31 juli 2023 heeft [vereffenaar] een exploot van aanzegging van anticipatie aan medegedaagden ex artikel 126 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) laten betekenen. De zaak moest worden aangebracht op 8 augustus 2023.
[koper 2] heeft op 31 oktober 2023 voor grieven gediend.
[vereffenaar] heeft op 6 februari 2024 voor antwoord in het principaal hoger beroep gediend. Tevens heeft [vereffenaar] in het incidenteel hoger beroep voor grieven gediend.
Op 6 februari 2025 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij partijen aanwezig waren en vertegenwoordigd werden door hun advocaten.

De procedure in eerste aanleg

Vonnis 26 april 2023

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis als volgt beslist:
‘In conventie:
7.1.
verklaart voor recht dat [echtgenote erflater] toerekenbaar tekort is geschoten bij de uitoefening van haar taak als executeur van de nalatenschap van [erflater] , althans dat zij in de vervulling van haar verplichtingen als zodanig in ernstige mate tekort is geschoten en dat haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt en dat zij aansprakelijk is voor de schade die de nalatenschap van [erflater] inclusief dc gezamenlijke schuldeisers van de nalatenschap naar aanleiding daarvan heeft geleden;
7.2.
verklaart voor recht dat [echtgenote erflater] en [koper 1] onrechtmatig jegens de nalatenschap van [erflater] inclusief de gezamenlijke schuldeisers van de nalatenschap hebben gehandeld en dat zij op basis daarvan aansprakelijk zijn voor de schade die de nalatenschap inclusief de gezamenlijke schuldeisers naar aanleiding daarvan heeft geleden;
7.3.
veroordeelt [echtgenote erflater] en [koper 1] om de schade van de nalatenschap als gevolg van de door hen gepleegde rechtshandelingen aan de vereffenaar te vergoeden en stelt de vereffenaar in de gelegenheid om zich bij akte op de rol van 24 mei 2023 uit te laten over de hoogte van de door de nalatenschap geleden schade en stelt [echtgenote erflater] en [koper 1] in de gelegenheid om bij antwoordakte daarop te reageren;
7.4.
verklaart voor recht dat met betrekking tot het woonhuis geen rechtsgeldige eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden tussen [echtgenote erflater] en [koper 1] ;
7.5.
verklaart voor recht dat het recht van eerste hypotheek dat [koper 1] ten gunste van [hypotheeknemer] heeft gevestigd op het woonhuis nietig is;
7.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
houdt iedere verdere beslissing aan;
In reconventie:
7.8.
wijst de vorderingen af;
7.9.
veroordeelt [echtgenote erflater] in de proceskosten van de vereffenaar, tot op heden bedragend € 4.247,-;
7.10.
veroordeelt [koper 1] in de proceskosten van de vereffenaar, tot op heden bedragend
€ 4.247,-;
7.11.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.’

Herstelvonnis 6 december 2023

In het herstelvonnis van 6 december 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist:
‘De rechtbank
3.1.
bepaalt dat rechtsoverweging 5.48 van het vonnis van 26 april 2023 tussen de vereffenaar enerzijds en [echtgenote erflater] , [koper 1] , [hypotheeknemer] en [koper 2] , waar staat:
'‘Nu [koper 1] het woonhuis niet in eigendom heeft verkregen, kon hij het niet rechtsgeldig
aan [koper 2] verkopen."
wordt gewijzigd in
"Nu [koper 1] het onroerend goed niet in eigendom heeft verkregen, kon hij het achterliggend
perceel niet rechtsgeldig aan [koper 2] verkopen",
3.2.
bepaalt dat deze verbetering onder de vermelding van de datum 6 december 2023 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 26 april 2023,
3.3.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 26 april 2023 na ontvangst van dit herstelvonnis aan de griffie van de rechtbank te retourneren.’

De vordering van [koper 2]

formuleert zijn vordering als volgt: “Dat het uw Hof moge behagen om bij arrest, voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 26 april 2023, zaak- en rolnummer C/10/616284 / HA ZA 21-313, te vernietigen en geïntimeerde/ de Vereffenaar alsnog niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen althans de bij dagvaarding door geïntimeerde/ de Vereffenaar Ingediende vorderingen alsnog af te wijzen onder veroordeling van geïntimeerde/de Vereffenaar in de kosten van beide instanties
.”

De beoordeling van het hoger beroep

Inleiding

Bij vonnis van 8 september 2021 van de rechtbank Rotterdam heeft de rechtbank beslist:” staat toe dat [koper 2] zich op de voet van art 217 Rv voegt naast de gedaagde partijen in de procedure van [vereffenaar] als eiser en [echtgenote erflater] , [koper 1] , [hypotheeknemer] (hierna [hypotheeknemer] ) en [projectontwikkelaar] als gedaagden.
[koper 2] is er mee bekend dat [koper 1] en [hypotheeknemer] eveneens in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van 26 april 2023 van de rechtbank Rotterdam.
In de visie van [koper 2] betreft de kern van de zaak, de vraag of [echtgenote erflater] bevoegdelijk kon beschikken over de registergoederen behorende tot de nalatenschap van [erflater] . [echtgenote erflater] heeft het onroerend goed van [erflater] verkocht aan [koper 1] . [koper 1] heeft een deel van het onroerend goed verkocht aan [koper 2] . Het deel van het onroerend goed dat [koper 1] aan [koper 2] heeft verkocht, heeft hij nogmaals verkocht en geleverd aan [projectontwikkelaar] . [projectontwikkelaar] is geen procespartij meer in dit hoger beroep.
Voor de leesbaarheid van dit arrest geeft het hof eerst enkele feiten weer. [erflater] (hierna: [erflater] ) is onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest met [echtgenote erflater] . De huwelijkse voorwaarden hielden onder meer in een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen alsmede een finaal verrekenbeding bij het einde van het huwelijk. Op 18 november 2013 heeft [erflater] bij testament zijn uiterste wil bepaald. Uit het testament volgt dat [erflater] heeft gekozen voor de wettelijke verdeling zoals bepaald in artikel 4:13 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voorts volgt uit het testament dat hij [echtgenote erflater] voor de helft van zijn nalatenschap tot zijn erfgenaam benoemde en een aantal van zijn kinderen en een stiefkind eveneens tot erfgenaam benoemde voor de helft. Op 11 april 2017 is [erflater] overleden. Op 11 juli 2017 hebben de erfgenamen van [erflater] zijn nalatenschap beneficiair aanvaard.
[erflater] is op 28 september 2016 in het landelijk nieuws gekomen in verband met onregelmatigheden in [spermakliniek] in [plaats 2] . Het vermoeden bestaat dat [erflater] tegen de regels in zijn eigen zaad bij cliënten insemineerde in plaats van het zaad van (anonieme) donoren, een gebrekkige administratie voerde, donorzaad van verschillende donoren mengde en het maximum aantal kinderen per donor overschreed. Voorts ontbrak een goede prenatale screening.
Bij brief van 20 oktober 2016 heeft mr. T.J.C. Bueters, advocaat te Wijchen, namens de Stichting Donorkind + Defence for Children [erflater] in privé en als bestuurder van de voormalige [stichting] aansprakelijk gesteld als gevolg van het toerekenbaar tekort schieten in de behandelingsovereenkomst met de donorouders. Daarnaast is [erflater] namens de donorkinderen aansprakelijk gesteld voor het maken van een beroepsfout. In de betreffende brief is aan [erflater] verzocht om een voorschot te voldoen van € 5.000,- ter dekking van de te maken kosten.
Mr. Bueters heeft op 4 mei 2017 bij dagvaarding in kort geding – namens 23 eisers – verzocht dat [echtgenote erflater] in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater] haar medewerking zou verlenen aan een DNA-onderzoek. Bij vonnis van 2 juni 2017 van de rechtbank Rotterdam is dit toegewezen.
Mr. Bueters heeft op 15 mei 2019 namens 53 eisers [echtgenote erflater] in haar hoedanigheid van executeur gedagvaard alsmede de gezamenlijke erfgenamen van [erflater] . De eisers hebben om een verklaring van recht gevraagd dat [erflater] op de voet van artikel 6:74 BW toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst dan wel op voet van artikel 6:162 BW aansprakelijk zou zijn voor de door eisers geleden en nog te lijden (im)materiële schade. Voorts hebben eisers verzocht de erfgenamen van [erflater] te veroordelen tot betaling van de door eisers geleden en nog te lijden (im)materiële schade. [vereffenaar] in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] heeft zich in februari 2020 gevoegd in deze procedure. Door [vereffenaar] is verweer gevoerd en hij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van eisers. De rechtbank Rotterdam heeft op 21 februari 2021 een tussenvonnis gewezen. Uit dit tussenvonnis volgt dat de mogelijke vorderingen van 19 eisers niet zijn verjaard, de overige vorderingen zijn verjaard. De rechtbank heeft alleen een beslissing gegeven met betrekking tot de verjaring van de mogelijke vorderingen van eisers. Voor de eisers wiens mogelijke vordering niet is verjaard, heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol van 14 april 2021 voor het nemen van een conclusie van antwoord. Uit de processtukken volgt dat eisers en [vereffenaar] de procedure hebben stilgelegd in afwachting van het vonnis in de onderhavige procedure.
[echtgenote erflater] heeft op 28 februari 2018 ter griffie van de rechtbank Rotterdam een boedelbeschrijving gedeponeerd van de nalatenschap van [erflater] . In deze boedelbeschrijving is een post
kosten advocaatopgenomen ten bedrage van € 100.929,12. Er is geen post opgenomen voor de voldoening van de (mogelijke) vorderingen van eisers. Alsdan volgt uit de boedelbeschrijving dat de nalatenschap van [erflater] een omvang heeft van € 679.190,29.
Op 16 maart 2018 heeft notaris [notaris 1] een verklaring van erfrecht afgegeven met betrekking tot de nalatenschap van [erflater] . Uit de verklaring van erfrecht volgt onder meer:
“6. Aangezien de nalatenschap door alle erfgenamen beneficiair is aanvaard, zou de nalatenschap in beginsel op grond van artikel 4:202 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig de voorschriften van afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 Burgerlijk Wetboek (“Wettelijke vereffening”) moeten worden afgewikkeld. Op grond van artikel 4:202 lid 1 letter a van het Burgerlijk Wetboek zijn de erfgenamen evenwel vrijgesteld van de verplichting te vereffenen volgens de wet omdat de hierna te noemen executeur heeft aangetoond dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots voldoende zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen.
7. Bij gemelde uiterste wil heeft de overledene voorts zijn echtgenote, [echtgenote erflater] , tot executeur benoemd, welke benoeming door haar is aanvaard, zulks blijkens uit een aan deze akte gehechte onderhandse verklaring. De executeur heeft ingevolge de wet en ingevolge de hiervoor vermelde uiterste wilsbeschikking de taak en de bevoegdheid de nalatenschap te beheren. Zij is bevoegd de door haar beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot haar taak behorende voldoening van schulden der nalatenschap. Gedurende haar beheer vertegenwoordigt de executeur bij de vervulling van haar taak de erfgenamen in en buiten rechte.
8. Gezien het vorenstaande is [echtgenote erflater] voornoemd: in haar hoedanigheid van executeur zelfstandig bevoegd de nalatenschap te beheren overeenkomstig het vorenstaande; ingevolge voormelde wettelijke verdeling als enige bevoegd de goederen behorende tot de nalatenschap te beheren en daarover te beschikken.”
Op 14 september 2018 heeft [echtgenote erflater] de onroerende zaak gelegen te [adres 1] (hierna: de onroerende zaak) verkocht aan [vastgoedbeheerder] (de aandelen in voormelde vennootschap werden gehouden door [koper 1] ) voor een verkoop/koopprijs van € 2.250.000,-. De verkoop/koopovereenkomst is opgesteld door [notariskantoor] . Op 16 april 2019 is een aanvullende overeenkomst op voorbedoelde verkoop/koopovereenkomst opgesteld waaruit volgt dat [koper 1] in privé de koper is. Gezien het feit dat de aanvullende overeenkomst staat op notarieel vignetpapier gaat het hof ervan uit dat deze aanvullende overeenkomst eveneens is opgesteld door dit notariskantoor.
Op 29 maart 2019 is er tussen [hypotheeknemer] en [koper 1] een overeenkomst van geldlening gesloten waarbij voormelde vennootschap aan [koper 1] een bedrag van € 844.500,- leende. Een voorwaarde was dat [koper 1] een recht van eerste hypotheek zou verstrekken aan [hypotheeknemer] op de onroerende zaak. [koper 1] was een rente verschuldigd van 10 % op jaarbasis en kon voor het eerst (boetevrij) aflossen na ommekomst van 2 jaar.
Op 7 mei 2019 heeft [echtgenote erflater] de onroerende zaak aan [koper 1] geleverd. De notariële akte van levering is gepasseerd ten overstaan van [notaris 2] . In de notariële akte is onder het kopje ‘VOORAFGAANDE VERKRIJGING’ onder meer opgenomen: “Erflater heeft blijkens opgave van het Centraal Testamentenregister te `s Gravenhage bij testament op achttien november tweeduizend dertien verleden voor [notaris 1] , notaris te [plaats 2] , tot zijn enige erfgenamen benoemd zijn echtgenote alsmede zijn kinderen.
Op de nalatenschap is afdeling 1 van titel 3 van boek 4 Burgerlijk wetboek (“Wettelijke verdeling”) van toepassing.
Als gevolg hiervan heeft genoemde [echtgenote erflater] op het moment van overlijden van erflater van rechtswege alle goederen van de nalatenschap verkregen. Genoemde [echtgenote erflater] verklaart hierbij van de haar op grond van artikel 18 boek 4 van het Burgerlijk Wetboek toekomende bevoegdheid de wettelijke verdeling ongedaan te maken, geen gebruik te hebben gemaakt.
Mitsdien is genoemde [echtgenote erflater] als enig rechthebbende bevoegd om te beschikken over alle goederen die behoren tot de nalatenschap van de erflater. Vorenstaande blijkt uit een verklaring van erfrecht, afgegeven door [notaris 1] , notaris te [plaats 2] , ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers in Register Hypotheken 4 op zestien maart tweeduizend achttien in [kadastraal registratienummer] . In verband met het vorenstaande is genoemde [echtgenote erflater] thans als enige en met uitsluiting van ieder ander bevoegd om over het verkochte te beschikken.”
Op 7 mei 2019 is er een overeenkomst van geldlening gesloten tussen [echtgenote erflater] en [koper 1] . De hoofdsom van de geldlening was € 1.450.000,-. De voorwaarden met betrekking tot deze geldlening zijn opgenomen in de verkoop/koopovereenkomst tussen [echtgenote erflater] en [koper 1] met betrekking tot de onroerende zaak. In artikel 3 van de verkoop/koopovereenkomst is het navolgende opgenomen: “De koper zal ten tijde van de juridische levering een bedrag ad achthonderdduizend euro (€ 800.000,00) voldoen door storting op een derdengeldenrekening van de notaris. Het restantbedrag ad één miljoen vierhonderd vijftigduizend euro (€ 1.450.000,00) zal te zijner tijd schuldig worden erkend door koper aan verkoper, welke schuldigerkenning verkoper te zijner tijd zal aannemen. Ten tijde van de juridische levering zal in verband met het bovenstaande een separate overeenkomst van geldlening door partijen worden ondertekend. Hierin zal onder meer worden opgenomen: dat het rente percentage 2% bedraagt, dat de eerste zes (6) jaar geen aflossingen behoeven te worden gedaan, dat de geldlening nadien in twintig (20) jaar lineair dient te worden afgelost, dat eventuele tussentijdse aflossingen te allen tijde boetevrij zijn toegestaan, dat de geldlening onder meer in geval van verkoop opeisbaar is.”
Op 7 mei 2019 heeft [koper 1] ten behoeve van [hypotheeknemer] het recht van eerste hypotheek gevestigd tot meerdere zekerheid van de nakoming van zijn verplichtingen voor een bedrag groot € 844.500,- en ten behoeve van [echtgenote erflater] een recht van tweede hypotheek verleend op de onroerende zaak. Dit recht van tweede hypotheek is verstrekt voor een totaal bedrag van € 1.450.000,-. Notaris [notaris 2] te [plaats 3] heeft op 7 mei 2019 de hypotheekakte gepasseerd ten behoeve van [hypotheeknemer] . De totale inschrijving inclusief rente bedroeg € 1.140.000,-. Het recht van hypotheek is verleend voor verstrekte leningen of nog te verstrekken leningen. Het hof verwijst naar de hypotheekakte.
Op 7 mei 2019 is tussen [koper 1] en [echtgenote erflater] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de zelfstandige woning te [adres 1] (woonhuis voor). Dit betreft een gedeelte van de onroerende zaak. De kale huurprijs bedroeg € 2.017,- per maand.
Op of omstreeks 27 mei 2019 heeft [koper 1] aan [koper 2] verkocht de percelen grond met opstallen, staande en gelegen op het achtergelegen deel van het perceel [adres 1] , kadastraal bekend als [kadastraal registratienummer] (hierna: de grond) voor een prijs van € 600.000,-. Zoals hierna vermeld, heeft [koper 1] op 29 augustus 2019 de grond verkocht aan [projectontwikkelaar] (hierna [projectontwikkelaar] ). Uit het vonnis van de rechtbank Midden Nederland van 23 december 2020 volgt dat er tussen [koper 1] en [koper 2] een verkoop/koopovereenkomst stand is gekomen met betrekking tot de grond.
Op 29 augustus 2019 is er tussen [koper 1] en [projectontwikkelaar] een verkoop/koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de grond. De verkoop/koopprijs bedroeg € 1.200.000,-. De verkoop/koopprijs hebben partijen bij aanvullende overeenkomst op 27 februari 2020 verlaagd naar € 950.000,-. Bij akte van 28 februari 2020 is ten overstaan van [notaris 3] de grond aan [projectontwikkelaar] geleverd. Met de ontvangen koopprijs heeft [koper 1] op 27 februari 2020 zijn schuld aan [hypotheeknemer] met betrekking tot de lening van 7 mei 2019 ad € 844.500,- afgelost.
Op 25 februari 2020 heeft [hypotheeknemer] aan [koper 1] een geldlening verstrekt van € 250.000 met een rente percentage van 10%. Ook voor deze lening geldt een eerste recht van hypotheek op het onroerend goed aan [adres 1] ., Het hof verwijst naar de hypotheekakte van 7 mei 2019 tussen [hypotheeknemer] en [koper 1] .

Ten aanzien van de feiten Grief 1

[koper 2] heeft in zijn eerste grief een aantal feiten aan de orde gesteld. Door [koper 2] is onder meer gesteld:
De rechtbank had dienen te oordelen dat [koper 1] eigenaar van het woonhuis was geworden te [plaats 2] aan [adres 1] .
Ten onrechte heeft de rechtbank vastgesteld dat [echtgenote erflater] onbevoegd was om het onroerend goed te [plaats 2] aan [adres 1] aan [koper 1] te verkopen.
De rechtbank had dienen te oordelen dat [koper 1] het achterliggende perceel – met betrekking tot het onroerend goed te [plaats 2] aan [adres 1] - voor € 950.000 aan [projectontwikkelaar] heeft verkocht.
[koper 2] heeft in het voegingsincident aan de hand van het vonnis van de rechtbank Midden Nederland d.d. 23 december 2020 deugdelijk gemotiveerd onderbouwd gesteld, dat [koper 1] op 27 mei 2019 aan hem het achterliggende perceel heeft verkocht en dat [koper 1] in dat kader toerekenbaar jegens hem tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en schadeplichtig jegens hem is. [koper 1] heeft het achterliggende perceel tweemaal verkocht en een keer geleverd aan [projectontwikkelaar] (toevoeging hof).
[vereffenaar] is – bij herhaling – heel erg helder: de vorderingen van de donorkinderen zijn niet tot moeilijk te begroten en zelfs niet in te schatten.
De donorkinderen zijn geen schuldeiser van de nalatenschap.
Het hof overweegt als volgt. De feiten – voor zover relevant – voor het onderhavige oordeel bespreekt het hof hierna.
In deze procedure is niet aan de orde de toerekenbare tekortkoming van [koper 1] jegens [koper 2] met betrekking tot het niet leveren van het achter liggende perceel grond met betrekking tot [adres 1] . Met betrekking tot dit geschil heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 een eindarrest gewezen.

Is [vereffenaar] bevoegd om te procederen? Grief 2

In randnummer 3.26 tot en met 3.46 gaat [koper 2] in op zijn stelling dat [vereffenaar] niet bevoegd is om in deze te procederen. In zijn conclusie stelt [koper 2] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [vereffenaar] op basis van de wet bevoegd was om te procederen. Voorts is [koper 2] van mening dat de door [vereffenaar] opgestarte procedures niet in het belang zijn van de schuldeisers van de nalatenschap. De donorkinderen zijn geen schuldeisers. [vereffenaar] is in de visie van [koper 2] buiten zijn boekje gegaan.
Door [vereffenaar] is in de randnummers 46 tot en met 79 van zijn memorie van antwoord tevens incidenteel appel gemotiveerd verweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 4:211 lid 1 BW heeft een vereffenaar tot taak de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen en vertegenwoordigt hij ingevolge lid 2 van dit artikel bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte. De taken en bevoegdheden van de vereffenaar laten zich vergelijken met de taken en bevoegdheden van de curator in faillissement (zie artikel 68 Faillissementswet en het hiervoor genoemde artikel 4:211 lid 1 BW). Beiden dienen bij de vervulling van hun taak in het bijzonder rekening te houden met de belangen van de schuldeisers van de nalatenschap dan wel van de failliet. Tot de nalatenschap van [erflater] behoren (mogelijke) schuldeisers. Uit de door [echtgenote erflater] en door [vereffenaar] opgestelde (voorlopige) boedelbeschrijvingen blijkt dat schulden bestaan van [erflater] onder meer aan de advocaat van [erflater] en aan [echtgenote erflater] uit hoofde van de tussen [erflater] en [echtgenote erflater] gesloten huwelijkse voorwaarden. De rechtbank Rotterdam heeft bij tussenvonnis van 21 februari 2021 de vorderingen van 19 donorkinderen verwezen naar de rol van 14 april 2021 voor het nemen van een conclusie van antwoord. Omdat deze donorkinderen en [vereffenaar] de zaak hebben doen aanhouden tot in onderhavige procedure is beslist, staat nog niet vast wat de omvang van de vordering is van deze kinderen. Bovendien zijn er kosten gemaakt in het kader van de vereffening. De belangen van alle schuldeisers dienen door [vereffenaar] te worden behartigd. Het vaststellen van de samenstelling en omvang van de nalatenschap als ook het als een goed vereffenaar beheren van de nalatenschap behoren tot de kerntaken van de vereffenaar. Dit omvat ook de bevoegdheid tot procederen. Na een eigen afweging is het hof - evenals de rechtbank- van oordeel dat [vereffenaar] in dezen procesbevoegdheid toekomt.

Ruimschoots toereikend verklaring grief 3

[koper 2] gaat in randnummer 3.47 tot en met 3.65 in op de ruimschoots toereikend verklaring. In de visie van [koper 2] kon en mocht [echtgenote erflater] overgaan tot het afleggen van een ruimschoots toereikend verklaring. De lezing van de rechtbank van de parlementaire geschiedenis bij art 4:202 lid 1 sub a BW is onjuist. Onder een onbekende schuldeiser wordt niet verstaan een partij die meent een vordering op de nalatenschap te hebben, dan wel een vordering die mogelijk ooit in de toekomst in rechte komt vast te staan. Gelijk aan de vereffening geldt dat een executeur voor het kunnen afleggen van een ruimschoots toereikend verklaring enkel rekening hoeft te houden met bestaande vorderingen. Een mogelijke (toekomstige) vordering is ook geen schuld zoals bedoeld in de parlementaire geschiedenis bij art 4:202 lid 1 sub a BW. Uit art 674 Rv jo art 4:7 BW volgt dat de schulden van de erflater c.q. [erflater] moeten worden vermeld in de boedelbeschrijving. [erflater] is weliswaar kort voor diens overlijden, in oktober 2016, aansprakelijk gesteld. Dit betekent echter niet dat daarmee een schuld van [erflater] aan een Donorkind is komen vast te staan. Duidelijk is dat er nog steeds geen enkel donorkind is die een vordering heeft op de nalatenschap, niet ten tijde van het overlijden van [erflater] en thans nog steeds niet. Kortom ook als er nog geen voldoende overzicht is van bijvoorbeeld alle schulden mag een executeur een al dan niet voorlopige boedelbeschrijving opstellen en op basis daarvan een ruimschoots toereikend verklaring afgeven. Ook [vereffenaar] heeft in de door hem opgestelde boedelbeschrijving de vordering van de donorkinderen niet opgenomen (zie 3.60). In de visie van [koper 2] had [echtgenote erflater] ook een ruimschoots toereikend verklaring kunnen afleggen als de donorkinderen wel in de boedelbeschrijving waren opgenomen. Er resteren nog negentien donorkinderen ten aanzien waarvan [vereffenaar] en diens advocaat van mening zijn dat die ook wel kunnen worden afgeschud.
Door [vereffenaar] is verweer gevoerd in zijn memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep (zie randnummers 80 tot en met 125). Uit het betoog van [vereffenaar] volgt dat hij van mening is dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat [echtgenote erflater] niet de ruimschoots toereikend verklaring heeft kunnen afleggen. In randnummer 90 stelt [vereffenaar] dat het relevant is dat de donorkinderen en/of hun ouders wel degelijk aanspraak maakten op schadevergoeding. [vereffenaar] verwijst naar de brief van mr. Bueters van 20 oktober 2016 welke was gericht aan [erflater] in zijn verschillende hoedanigheden. Volgens [vereffenaar] werd ook in het landelijk nieuws gesproken over een schadevergoeding (zie randnummer 91). In randnummer 92 stelt [vereffenaar] dat de verplichting tot schadevergoeding ontstaat op het moment van het plegen van de onrechtmatige daad. In randnummer 94 geeft [vereffenaar] aan dat uit de parlementaire wetsgeschiedenis volgt dat een ruimschoots toereikend verklaring niet alleen wil zeggen dat de bekende activa de bekende passiva ruimschoots overtreffen, ook moet voldoende vaststaan dat er geen nieuwe passiva opduiken. Het saldo van de nalatenschap dient ruimschoots toereikend te zijn om alle schulden van de nalatenschap te kunnen voldoen. Vanwege de bij [echtgenote erflater] (en [koper 1] ) bekende aansprakelijkstelling stond allesbehalve vast dat er geen nieuwe passiva zouden opduiken (zie randnummer 95). Het was zeker dat de kosten van de vereffening nog aanzienlijk zouden toenemen, met name omdat ten tijde van het opmaken van de boedelbeschrijving een bodemprocedure aanhangig was ter zake het uitvoeren van een vergelijkend DNA-onderzoek. In randnummer 102 stelt [vereffenaar] dat het heel begrijpelijk is dat [vereffenaar] in zijn hoedanigheid van vereffenaar de vorderingen van de donorkinderen heeft afgewezen. De wettelijke taak van de vereffenaar is primair gericht op het gezamenlijk belang van de crediteuren. [vereffenaar] is van mening dat [echtgenote erflater] niet beschikkingsbevoegd was om de onroerende zaak te verkopen en te leveren aan [koper 1] , [vereffenaar] verwijst naar de in zijn opdracht opgemaakte opinie van prof.mr. J.W.A. Biemans.

Geen hoger beroep door [echtgenote erflater] en de ruimschoots toereikend verklaring

Het hof overweegt als volgt. In r.o. 5.12 tot en met 5.19 gaat de rechtbank expliciet in op de ruimschoots toereikend verklaring die door [echtgenote erflater] is afgelegd en zoals vastgelegd in de verklaring van erfrecht van 16 maart 2018 die is gepasseerd voor [notaris 1] . In r.o. 5.17 overweegt de rechtbank: “ [echtgenote erflater] had gelet op dit alles niet kunnen en mogen overgaan tot het geven van de ruimschoots toereikend verklaring. Zij kon immers niet aantonen dat de nalatenschap daadwerkelijk ruimschoots toereikend was om de – mogelijke – schulden te voldoen. Geoordeeld wordt dan ook dat de ruimschoots toereikend verklaring onjuist was.” [echtgenote erflater] is van dit vonnis niet in hoger beroep gekomen. Naar het oordeel van het hof dient de ruimschoots toereikend verklaring gekwalificeerd te worden als een eenzijdige rechtshandeling, die immers alleen door de executeur tot stand kan worden gebracht en geen instemming of medewerking van een ander behoeft. Het afleggen van de ruimschoots toereikend verklaring heeft een belangrijk rechtsgevolg, namelijk dat er in beginsel een einde komt aan de vereffening en heeft daarmee gevolgen voor de beschikkingsbevoegdheid. Nu [echtgenote erflater] geen hoger beroep heeft ingesteld van het bestreden vonnis, faalt de grief van [koper 2] over het al dan niet terecht afgeven van de ruimschoots toereikend verklaring door [echtgenote erflater] .
Beschikkingsbevoegdheid [echtgenote erflater] grief 4 en grief 5, wanneer eindigt de taak van de executeur?
[koper 2] is van mening dat de rechtbank had dienen te oordelen dat [echtgenote erflater] beschikkingsbevoegd was om aan [koper 1] te verkopen en te leveren het onroerend goed te [adres 1] . Door [koper 2] is onder meer gesteld: a) ingevolge art 4:149 lid 1 sub d BW eindigt de taak van een executeur wanneer de nalatenschap moet worden vereffend. b) een nalatenschap behoeft niet te worden vereffend als er een executeur is benoemd die bevoegd is de opeisbare schulden en legaten te voldoen en ingeval de executeur kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Art 4:202 lid 1 sub a BW eindigt met de zinsnede: “geschillen dienaangaande worden door de kantonrechter beslist”, c) als er door een daartoe bevoegde executeur een ruimschoots voldoende verklaring wordt afgelegd blijft de executeur in functie. d) als gevolg van de afgelegde ruimschoots voldoende verklaring behoefde er niet te worden vereffend. Na het afleggen van deze verklaring heeft [echtgenote erflater] op grond van de wettelijke verdeling van rechtswege de goederen van de nalatenschap verkregen. In randnummer 3.95 van zijn memorie van grieven stelt [koper 2] dat ondanks het feit dat [echtgenote erflater] de nalatenschap van [erflater] beneficiair heeft aanvaard haar taak als executeur niet is geëindigd.
Door [vereffenaar] is gemotiveerd verweer gevoerd, zie randnummer 126 tot en met 146 van de memorie van antwoord tevens incidenteel appel. Gedurende de executele dan wel vereffening zijn de erfgenamen in beginsel pro se beschikkingsonbevoegd. [echtgenote erflater] was in hoedanigheid van langstlevende echtgenoot gedurende de vereffening niet zelfstandig bevoegd over de nalatenschap te beschikken. Door haar beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap op 7 juli 2017, heeft [echtgenote erflater] zelf bewerkstelligd dat de gezamenlijke erfgenamen-vereffenaars bevoegd zijn geworden en [echtgenote erflater] niet langer met uitsluiting van de kinderen bevoegd was tot de goederen van de nalatenschap. Pas na het einde van de vereffening en afgifte van het
overschot (artikel 4:226 BW) zou [echtgenote erflater] pro se, als langstlevende echtgenoot, weer
beschikkingsbevoegd worden.
Het hof overweegt als volgt. Een aanvankelijk positieve nalatenschap kan negatief worden en een negatieve nalatenschap kan positief worden. Een ruimschoots voldoende verklaring kan door de executeur worden ingetrokken indien hem of haar feiten bekend worden dat er onvoldoende activa zijn om de schulden te voldoen. Door [echtgenote erflater] maar ook door [vereffenaar] is de ruimschoots voldoende verklaring niet ingetrokken. Volgens Perrick blijven handelingen die de executeur heeft verricht over de periode tot de intrekking rechtsgeldig (Asser/Perrick 4 2021/603) Vast staat dat door [echtgenote erflater] de ruimschoots toereikend verklaring is afgelegd en dat op basis hiervan door [notaris 1] een verklaring van erfrecht is opgemaakt. Nu [echtgenote erflater] de verklaring wel heeft afgelegd, ook al was dit naar het oordeel van de rechtbank onjuist, rijst de vraag of [echtgenote erflater] executeur is geworden en gebleven. Als [echtgenote erflater] verklaart dat het vermogen van de nalatenschap ruimschoots toereikend is om alle schulden te kunnen voldoen, zonder voldoende inzicht daarin te hebben, dan ontstaan voor [echtgenote erflater] aansprakelijkheidsrisico’s in de zin van art. 4:184 lid 2 letter d BW (zie ‘Het belang van de ruimschoots voldoende-verklaring’, T. Mellema-Kranenburg, JBN 2016, 31 en Executele (diss. Nijmegen), B. Schols, Deventer, Kluwer 2007, pagina 303 en K.B. van den Berg en A.H.G. Wilod Versprille, De executeur, de ruimschoots toereikend verklaring en de beneficiaire aanvaarding WPNR 2017/7138.). Hieruit volgt dat zodra de ruimschoots toereikend verklaring is afgelegd en zolang deze niet is ingetrokken, de executeur in functie is en de door de executeur verrichte handelingen in beginsel rechtsgeldig zijn. De opvatting dat, als op enig moment komt vast te staan dat de executeur de verklaring niet of niet langer kan afleggen, deze met terugwerkende kracht tot de datum van beneficiaire aanvaarding, niet in functie was, volgt het hof niet. De executeur, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:199 lid 2 BW aan de kantonrechter heeft gemeld dat het saldo van de nalatenschap negatief dreigt te worden, verliest zijn bevoegdheid evenmin met terugwerkende kracht. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat na het afleggen van de ruimschoots toereikend verklaring een derde zich ervan dient te vergewissen of de executeur al dan niet terecht de ruimschoots toereikend verklaring heeft afgelegd dan wel deze op een later moment na het afleggen van de verklaring nog steeds zou kunnen afleggen: voor een executeur zou dan in het rechtsverkeer geen rol meer weggelegd zijn. Het hof is dan ook van oordeel dat [echtgenote erflater] executeur werd en bleef in de nalatenschap van [erflater] en dat haar taak is beëindigd per de datum van de benoeming van [vereffenaar] als vereffenaar. Het oordeel van de rechtbank waarmee vast kwam te staan dat [echtgenote erflater] onjuist de ruimschoots toereikend verklaring aflegde, is van een latere datum. Daarmee was zij bevoegd de onroerende zaak aan [koper 1] te leveren op 7 mei 2019 en daarmee staat dus ook vast dat [koper 1] een recht van eerste hypotheek kon vestigen op het onroerend goed te [adres 1] . En voorts staat daarmee vast dat [koper 1] een deel van het perceel grond kon door verkopen aan derden ( [koper 2] / [projectontwikkelaar] ).

Grieven 6, 7, 8 en 9

Het hof bespreekt de grieven 6, 7, 8 en 9 gezamenlijk. In zijn zesde grief stelt [koper 2] dat [koper 1] derdenbescherming moet toekomen. Het hof is van oordeel dat deze grief van [koper 2] geen bespreking behoeft aangezien het aan [koper 1] zelf is om een beroep te doen op derdenbescherming. In grief 7 stelt [koper 2] dat de rechtbank had dienen te oordelen dat [koper 1] het achterliggende perceel rechtsgeldig aan [koper 1] had verkocht. Het hof is van oordeel dat [koper 2] geen belang meer heeft bij de bespreking van deze grief aangezien het hof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 20 december 2022 heeft bepaald dat [koper 1] aan [koper 2] een deel van het perceel grond te [adres 1] heeft doorverkocht. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de vraag of [vereffenaar] mocht procederen, behoeft grief 9 geen verdere bespreking meer.

Proceskosten in het tussenvonnis Grief 10

Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in r.o. 5.48 overwogen: “Nu [koper 1] het woonhuis niet in eigendom heeft verkregen, kon hij het niet rechtsgeldig aan [koper 2] verkopen. [koper 2] kan derhalve geen rechten ontlenen aan de koopovereenkomst tussen [koper 1] en hem. Nu [koper 2] zich aan de zijde van gedaagden heeft gevoegd zal ook hij in de proceskosten van de vereffenaar worden veroordeeld, welke kosten in het eindvonnis zullen worden gespecificeerd”.
Het hof van oordeel dat [koper 2] een belang heeft gehad bij de onderhavige procedure, namelijk dat [koper 1] alsnog het achterliggende perceel grond te [adres 1] aan hem had kunnen leveren.
Gezien het hof in dit arrest heeft overwogen is er geen grond om [koper 2] in de proceskosten van de vereffenaar/ [vereffenaar] te veroordelen.
Nu [koper 2] in het gelijk wordt gesteld zal het hof [vereffenaar] in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de kosten van [koper 2] in deze procedure alsmede in de procedure in eerste aanleg veroordelen.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2023 tussen de partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende :
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [vereffenaar] in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] in de kosten van [koper 2] in de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, tot aan deze uitspraak begroot op € 24.374,- en als volgt gespecificeerd:
eerste aanleg:
€ 1.666,- griffierecht,
€ 8.494,- salaris advocaat,
in hoger beroep:
€ 1.780,- griffierecht,
€ 12.434,- salaris advocaat;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, M.L.C.C. Lückers en A.S. Mertens-de Jong en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.