ECLI:NL:GHDHA:2025:1565

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
22-002573-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor witwassen van een geldbedrag van 147.550 euro

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het witwassen van een geldbedrag van 147.550 euro. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het hoger beroep van de verdachte. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar het hof oordeelde dat het vonnis niet in stand kon blijven. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan, waarbij het hof zich baseerde op de bevindingen van de opsporingsambtenaren en de TCI-informatie die leidde tot de aanhouding van de verdachte. De verdediging voerde aan dat de aanhouding en doorzoeking onrechtmatig waren, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof concludeerde dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van witwassen, waardoor de opsporingsambtenaren bevoegd waren tot inbeslagname en doorzoeking. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 weken, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof verklaarde het in beslag genomen geldbedrag verbeurd en oordeelde dat de Mercedes-Benz, waarin het geld was aangetroffen, moest worden onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002573-24
Parketnummer: 09-090022-22
Datum uitspraak: 28 juli 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 17 juli 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Voorts is beslist omtrent de inbeslaggenomen goederen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 januari 2022, te Delft (van) een geldbedrag van 147550 euro, althans enig geldbedrag, althans een of meer voorwerpen
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met aanvulling van gronden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks14 januari 2022, te Delft
(van)een geldbedrag van 147550 euro,
althans enig geldbedrag, althans een of meer voorwerpen
-
heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaaktterwijl hij, verdachte, wist dat dat
/dievoorwerp
(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
/warenuit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bespreking van de gevoerde verweren
-
Vormverzuim
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de aanhouding en de daaropvolgende inbeslagname en doorzoeking van de auto onrechtmatig zijn geweest, nu er geen sprake was van een redelijk vermoeden dat de verdachte zich aan een strafbaar feit schuldig had gemaakt. Er is volgens de raadsman dan ook sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Als gevolg van dit verzuim dienen de resultaten van het onderzoek niet bij te dragen aan het bewijs, waardoor – naar het hof begrijpt – vrijspraak dient te volgen, dan wel strafvermindering dient plaats te vinden.
Het hof overweegt als volgt.
Op 3 november 2021 werd als betrouwbaar aangemerkte TCI informatie ter beschikking gesteld aan de Dienst Regionale Recherche van de Eenheid Den Haag. Die informatie luidde – samengevat - dat er in een zwarte Mercedes-Benz voorzien van het kenteken [kenteken] een stashplek aanwezig zou zijn waarmee geld en drugs vervoerd zou worden. De vervoerder en bestuurder van genoemde Mercedes-Benz zou '[bijnaam verdachte]' [verdachte], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] betreffen.
Het hof stelt vast dat de informatie van de TCI op zichzelf voldoende concreet en specifiek is.
Op vrijdag 14 januari 2022 werd [verdachte] als bestuurder van de Mercedes-Benz voorzien van het [kenteken 1] geobserveerd. Uit de observatie bleek onder meer dat:
- om 15.09 uur op de Klieveringweg in Amsterdam een persoon die herkend werd als [persoon] met een half gevulde gele plastic tas als bijrijder instapte bij [verdachte];
- [ persoon] na een minuut weer uitstapte zonder zichtbare voorwerpen in zijn handen;
- [ verdachte] als enige inzittende wegreed;
- om 16.08 uur op de Metelerkampstraat in Rijswijk een NN man met een witte plastic tas in zijn handen aan de bijrijderskant van [verdachte] contact maakte;
- de NN man twee minuten later wegliep zonder plastic tas;
- [ verdachte] hierna als enige inzittende wegreed;
- om 16.18 uur de Mercedes op de Papsouwselaan in Delft reed met een grijze Mercedes A180 voorzien van het kenteken [kenteken 2] er achter aan;
- om 16.21 uur de Mercedes op de 2e etage van een parkeergarage zonder inzittenden en met een open passagiersraam werd aangetroffen;
- om 16.28 uur [verdachte] richting de kofferbak van de Mercedes liep, deze opende en er een witte jas uit haalde;
- om 16.30 uur [verdachte] op de Papsouwselaan in Delft door de uniformdienst werd aangehouden.
Op 14 januari 2022 om 17.00 uur werd de Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken 1] ter waarheidsvinding in beslag genomen. Op 17 januari 2022 is de auto doorzocht, waarbij in het middenconsole een verborgen ruimte werd aangetroffen met daarin (tassen met) geldbiljetten.
Op grond van de inhoud van het TCI rapport in combinatie met de hiervoor omschreven bevindingen is het hof van oordeel dat er ten tijde van de aanhouding van de verdachte sprake was van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van het plegen van een strafbaar feit, te weten witwassen. Dat de officier van justitie blijkens het dossier op een zeker moment heeft besloten dat de verdachte – om enigerlei, niet nader genoemde reden - onterecht was aangehouden, doet daar niet aan af.
Nu er naar het oordeel van het hof sprake was van een verdenking van witwassen waren de opsporingsambtenaren op grond van artikel 96 en 96b Sv bevoegd tot inbeslagname respectievelijk doorzoeking van de Mercedes-Benz.
Er is derhalve geen sprake van vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv.
Het verweer van de raadsman wordt op grond van het bovenstaande verworpen.
-
Bewijsverweren
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte het geldbedrag voorhanden heeft gehad, althans niet het gehele bedrag.
Het hof overweegt als volgt.
In de op naam van de verdachte staande auto waarvan de verdachte op de dag van inbeslagname de bestuurder was, werd een verborgen ruimte aangetroffen in het middenconsole. Het daarin aangetroffen geldbedrag bestond uit zes bundels papiergeld, zes bundels papiergeld verpakt in een gele plastic tas met het opschrift Jumbo en vier bundels papiergeld verpakt in een blauwe plastic tas met het opschrift AH.
Het hof stelt op basis van voornoemde observaties vast, dat de aangetroffen Jumbo tas dezelfde tas is, als waarmee [persoon] als bijrijder bij de verdachte als bestuurder was ingestapt, en dat deze tas bij de verdachte in de auto is achtergebleven. Nu deze tas samen met het andere geld in de verborgen ruimte in het middenconsole is aangetroffen, kan het niet anders dan dat de verdachte wetenschap had gehad van de verborgen ruimte en de andere daarin aangetroffen geldbedragen. Het door de raadsman geschetste scenario dat iemand anders het geld in de auto heeft gelegd, toen deze in de parkeergarage met halfopen raam stond geparkeerd, is niet aannemelijk geworden. Immers, het observatieverslag biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt, terwijl daaruit valt af te leiden dat de auto ook in de parkeergarage onder observatie heeft gestaan.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat het geld daadwerkelijk een criminele herkomst zou hebben.
Het hof stelt voorop dat naar bestendige jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Gelet op dit laatste levert - anders dan de raadsman heeft aangevoerd - het hanteren van dit “stappenplan” geen strijd op met het beginsel dat de verdachte zichzelf niet hoeft te belasten, of overigens strijd op met een eerlijk proces.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen – de ongebruikelijke en heimelijke bewaarplaats van het contante geldbedrag (namelijk in een verborgen ruimte in een auto)- en de omvang van dit bedrag, zonder meer het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
Dit betekent dat het aan de verdachte is om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor een legale herkomst van het geld. Die verklaring van de verdachte is echter uit gebleven.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het totale geldbedrag uit misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit ook wist.
Voorwaardelijk verzoek
In het geval het hof de raadsman niet volgt in het verweer terzake het vormverzuim, dan dient het dossier volgens de raadsman te worden aangevuld met het bevel observatie en stukken waaruit blijkt welke hulpmiddelen bij de observatie zijn ingezet.
Het hof overweegt dat – afgezien van het feit dat uit het dossier niet blijkt dat sprake is geweest van stelselmatige observatie – het hof de noodzaak van overlegging van deze bescheiden niet is gebleken. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 147.550,-. Het witwassen van geld dat uit misdrijf afkomstig is, vormt een bedreiging voor de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 juli 2025 is hij niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld, zodat het strafblad van de verdachte niet in zijn nadeel meeweegt.
Hoewel het hof begrijpt dat oplegging van een gevangenisstraf een grote impact heeft op het leven van de verdachte, kan - gelet op de ernst van het feit - niet met een andere straf worden volstaan.
Wel neemt het hof in aanmerking dat het feit enige tijd geleden gepleegd is en de verdachte de zorg heeft voor zijn moeder en neefje.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, de redelijke termijn van berechting is in eerste aanleg met iets meer dan vijf maanden overschreden.
Het hof zal met de geconstateerde overschrijding van de
redelijke termijn rekening houden, waarbij ook de duur
van de procedure als geheel wordt betrokken, door de in
beginsel passend en geboden geachte gevangenisstraf van
22 weken te verminderen met een periode van twee
weken. Het hof komt aldus tot oplegging van een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 weken.
Beslag
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag zoals dit vermeld is onder “geldbedrag (€ 147.550,00)” op de lijst van in beslag genomen voorwerpen is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan en niet kan worden vastgesteld aan wie het geldbedrag toebehoort. Het hof zal daarom dit geldbedrag verbeurd verklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen Mercedes-Benz met kenteken [kenteken 1] wordt als volgt overwogen.
Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn onder meer goederen die ter gelegenheid van een onderzoek naar strafbare feiten in beslag zijn genomen, waarmee het feit is gepleegd en waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of het algemeen belang.
In deze auto is een groot geldbedrag afkomstig uit misdrijf aangetroffen, verborgen in een geprepareerde ruimte in het middenconsole van de auto, met een elektrisch bedienbaar slot welke de ruimte afsloot. Deze verborgen ruimte lijkt achteraf ingebouwd, kennelijk bestemd om de opsporing van strafbare feiten te beletten of te bemoeilijken.
Bij teruggave van deze auto zou deze (opnieuw) kunnen worden gebruikt voor het vervoer van geld dat afkomstig is uit een misdrijf of andere verboden goederen, en de belemmering van de opsporing daarvan. Dat maakt dat het ongecontroleerde bezit van een voertuig met een verborgen ruimte in strijd is met het algemeen belang.
Nu het feit tevens begaan is met behulp van het inbeslaggenomen voertuig zal dit worden onttrokken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) weken.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
geldbedrag (€ 147.550,00).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Personenauto, [kenteken 1], zwart, merk: Mercedes-Benz.
Dit arrest is gewezen door mr. M.S. Lamboo, als voorzitter, mr. L.C. van Walree en mr. R. Appels, leden, in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 juli 2025.
Mr. M.S. Lamboo en mr. R. Appels zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.