[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder oplegging van bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden. Tevens zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 23 februari 2024 te Gouda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een motorrijtuig (personenauto) op die [slachtoffer 1] en/of van [slachtoffer 2] is ingereden, althans met dat motorrijtuig in de richting van die [slachtoffer 1] en/of van [slachtoffer 2] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 23 februari 2024 te Gouda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Oudebrugweg en/of de Gouderaksedijk zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij, verdachte, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- over de Oudebrugweg heeft gereden met een snelheid welke te hoog was voor het veilig verkeer ter plaatse en/of
- de kruising met de Gouderaksedijk is genaderd met een snelheid welke te hoog was om zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand
waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- in strijd op het wegdek aangebrachte haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Regelement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en/of bord B6 van bijlage 1
van voornoemd Regelement geen voorrang heeft verleend aan de op die Gouderaksedijk aanwezige/rijdende fietser [slachtoffer 1] en/of
- tegen die [slachtoffer 1] is gebotst/aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een schedelbasisfactuur,
- een of meerdere breuken in de linker pols,
- een of meerdere breuken in de rechter pols,
- een meervoudige breuk in de rechter elleboog,
- een of meerdere gebroken ribben en/of
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
dat hij, als degene door wiens gedraging, als bestuurder van een motorrijtuig, een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in
Gouda op/aan de kruising Oudebrugweg en/of Gouderaksedijk, op of omstreeks 23 februari 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1]), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij, op of omstreeks 23 februari 2024 te Gouda als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Gouderaksedijk en/of de
Schoonhovenseweg en/of de Haastrechtsebrug en/of de Goejanverwelledijk en/of de Sportlaan en/of de Estafetteweg en/of de Wissel, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- meermalen met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 30 en/of 50 km/u, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was te rijden,
- meermalen rakelings langs andere weggebruikers en/of voetgangers en/of geparkeerde voertuigen te rijden,
- meermalen over voornoemde wegen te slingeren,
- meermalen een rood uitstralend verkeerslicht te negeren,
- meermalen af te slaan zonder richting aan te geven,
- een doorgetrokken streep op de rijbaan te overschrijden,
- meermalen geen gevolg te geven aan een verkeersaanwijzing van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen, door een stopteken middels transparant met de woorden ‘Politie Stop’ te negeren en/of
- met een (aanzienlijk) hoge snelheid over verkeersdrempels te rijden en/of (vervolgens) de macht over het stuur te verliezen en/of tegen een geparkeerd
voertuig te rijden,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
4.
hij, in of omstreeks de periode van 23 februari 2024 tot en met 29 februari 2024 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk en/of Gouda om een feit, bedoeld in
het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten:
- het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- 9,2 gram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de
- 301 ponypacks, althans een of meerdere stuks verpakkingsmateriaal,
- een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) € 629,65 (in verschillende coupures),
- een of meerdere telefoons.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. Zij heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder oplegging van bijzondere voorwaarden inhoudende een meldplicht bij de reclassering en ambulante begeleiding door Stichting MEE. Daarnaast heeft zij gevorderd dat een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 24 maanden wordt opgelegd aan de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feit 1 primair
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverwegingen en partiële vrijspraak feit 1 subsidiair
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld – zakelijk weergegeven – dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, omdat sprake is van putatief noodweer. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte als gevolg van een eerdere ontvoering in paniek is geraakt toen hij werd klemgereden door onherkenbare politievoertuigen. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat er een dreiging was waarvoor hij moest vluchten en is daardoor te hard weggereden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer is vereist dat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. Daartoe dient vastgesteld te worden dat hij in redelijkheid kon en mocht denken dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 23 februari 2024 hebben verbalisanten op de parkeerplaats van de Jumbo in Bodegraven een drugsoverdracht waargenomen. De verdachte heeft daar in een geparkeerd voertuig cocaïne verkocht aan getuige [getuige]. Naar aanleiding van deze waargenomen drugsoverdracht zijn verbalisanten de verdachte onopvallend gaan volgen vanaf het centrum van Bodegraven, door Gouda heen tot aan de Haastrechtsebrug. Nadat de verdachte vanaf de Schoonhovensewg de eerste afslag naar de Oudebrugweg had genomen zijn verbalisanten in twee onopvallende voertuigen achter de verdachte aangereden, de Oudebrugweg in. Dit betrof een doodlopende straat. De verbalisanten hebben daar hun voertuigen stilgezet, vlak naast en voor het voertuig van de verdachte. De verdachte reed vervolgens een stuk achteruit, trok hard op en versnelde. De verbalisanten hebben geprobeerd de verdachte tegen te houden waardoor één van de voertuigen tegen de auto van de verdachte is aangereden. De verdachte reed vervolgens hard door en verderop op de kruising met de Gouderaksedijk heeft de verdachte de bocht krap genomen, geen voorrang verleend aan een fietser en deze fietser, het slachtoffer [slachtoffer 1], frontaal aangereden.
Het hof wil aannemen dat de verdachte eerder ontvoerd is geweest en, toen hij werd klemgereden door twee voertuigen, mogelijk heeft gedacht dat hij opnieuw ontvoerd zou worden. Voorstelbaar is dat hij daardoor weg wilde komen. Naar het oordeel van het hof kunnen de daarop volgende handelingen van de verdachte - waarbij hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en meerdere verkeersregels heeft geschonden - waardoor hij op een kruising verderop frontaal tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] is aangereden, echter niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen tegen de vermeende dreiging die uitging van de voertuigen van de verbalisanten. Nu er geen sprake is geweest van verdedigend handelen door de verdachte, kan de verdachte zich dus ook niet op noodweer beroepen, zodat het verweer wordt verworpen.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat als gevolg van het verkeersongeval aan het slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bevat geen definitie of omschrijving van zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 Sr geeft tot op zekere hoogte invulling aan dat begrip doordat deze bepaling inhoudt dat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: "ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw", alsmede "storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft". Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 82 Sr ertoe buiten twijfel te stellen dat in de in die bepaling genoemde gevallen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, maar is niet beoogd in artikel 82 Sr een limitatieve opsomming te geven. Artikel 82 Sr laat de rechter de vrijheid om ook buiten de hiervoor genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat het slachtoffer [slachtoffer 1] als gevolg van het verkeersongeval de volgende letsels heeft opgelopen: een zwelling van de rechterzijde van het gelaat met onderhuidse bloeduitstortingen, een zwelling rond het rechteroog waardoor het oog dicht zat, een breuk in de schedelbasis links, een breuk van het kopje van het spaakbeen rechts, een gebroken handwortelbeentje links, een gebroken handwortelbeentje rechts, meerdere gebroken ribben, kneuzing van de borstwervelkolom en een hersenschudding. Het slachtoffer is opgenomen geweest in het ziekenhuis en de chirurg heeft de genezingsduur geschat op ongeveer zes weken. De neuroloog kon geen uitspraken doen over de genezingsduur. Gelet op de aard van het letsel en het veelvoud aan (forse) verwondingen is het hof van oordeel dat naar normaal spraakgebruik het letsel bij het slachtoffer kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat er geen discussie over is dat slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte een aantal verkeersregels heeft overtreden, te weten het rijden met een te hoge snelheid over de Oudebrugweg, het naderen van de kruising met de Gouderaksedijk met een zodanige snelheid dat de auto niet tijdig tot stilstand kon worden gebracht en het geen voorrang verlenen aan het slachtoffer [slachtoffer 1]. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte daarmee niet roekeloos heeft gereden over de Oudebrugweg en de Gouderaksedijk. De verdachte zal dan ook van dat deel van de tenlastegging worden vrijgesproken. Het hof is wel van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
,op
of omstreeks23 februari 2024 te Gouda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Oudebrugweg en
/ofde Gouderaksedijk zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij, verdachte,
roekeloos, in elk gevalzeer
, althans aanmerkelijk,onvoorzichtig en
/ofonoplettend,
- over de Oudebrugweg heeft gereden met een snelheid welke te hoog was voor het veilig verkeer ter plaatse en
/of
- de kruising met de Gouderaksedijk is genaderd met een snelheid welke te hoog was om zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand
waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
- in strijd
met deop het wegdek aangebrachte haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reg
element Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en
/ofbord B6 van bijlage 1 van voornoemd Reg
element geen voorrang heeft verleend aan de op die Gouderaksedijk
aanwezige/rijdende fietser [slachtoffer 1] en
/of
- tegen die [slachtoffer 1] is
gebotst/aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een schedelbasisfactuur,
- een
of meerderebreuk
enin de linker pols,
- een
of meerderebreuk
enin de rechter pols,
- een
meervoudigebreuk in de rechter elleboog,
-
een ofmeerdere gebroken ribben en
/of
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
2.
dat hij, als degene door wiens gedraging, als bestuurder van een motorrijtuig, een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in
Gouda op
/aande kruising Oudebrugweg en
/ofGouderaksedijk, op
of omstreeks23 februari 2024 de
(voornoemde
)plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist
of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1]), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
3.
hij
,op
of omstreeks23 februari 2024 te Gouda als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Gouderaksedijk en
/ofde
Schoonhovenseweg en
/ofde Haastrechtsebrug en
/ofde Goejanverwelledijk en
/ofde Sportlaan en
/ofde Estafetteweg en
/ofde Wissel, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- meermalen met een
(aanzienlijk
)hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 30 en/of 50 km/u
, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden waste rijden,
- meermalen rakelings langs andere weggebruikers en
/ofvoetgangers en
/ofgeparkeerde voertuigen te rijden,
-
meermalenover voornoemde wegen te slingeren,
-
meermaleneen rood uitstralend verkeerslicht te negeren,
- meermalen af te slaan zonder richting aan te geven,
- een doorgetrokken streep op de rijbaan te overschrijden,
- meermalen geen gevolg te geven aan een verkeersaanwijzing van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen, door een stopteken middels transparant met de woorden ‘Politie Stop’ te negeren en
/of
- met een
(aanzienlijk
)hoge snelheid over verkeersdrempels te rijden en
/of (vervolgens
)de macht over het stuur te verliezen en
/oftegen een geparkeerd
voertuig te rijden,
door welke verkeersgedraging
(en
)van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
(een)ander
(en
)te duchten was.
4.
hij
, in of omstreeks de periode vanop23 februari 2024
tot en met 29 februari 2024te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk en
/ofGouda om een feit, bedoeld in
het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten:
- het opzettelijk
verwerken,verkopen, afleveren, verstrekken en
/ofvervoeren, van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- voorwerpen
, vervoermiddelen,enstoffen
, gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist
of ernstige reden had om te vermoedendat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- 9,2 gram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de
Opiumwet,
- 301 ponypacks,
althans een of meerdere stuks verpakkingsmateriaal,
-
een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer)€ 629,65 (in verschillende coupures),
- een
of meerderetelefoon
s.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: