Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
niet verschenen (verstek verleend).
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 25 april 2025, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van
1 april 2025;
- de memorie van grieven van [appellant] , met bijlage.
3.Feitelijke achtergrond
uitwerking te hebben” op 31 december 2024 en dat het gehuurde dan ontruimd moet zijn (hierna: de beëindigingsovereenkomst).
4.Procedure bij de rechtbank
(i) dat [appellant] een paar jaar eerder (in 2019) [geïntimeerde] een huurbeëindiging plus een nieuwe huurovereenkomst (toen met boeteclausule) heeft laten ondertekenen,
(ii) dat [appellant] daarmee de wettelijke huurbescherming van [geïntimeerde] heeft omzeild en aldus misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke positie van [geïntimeerde] ,
(iii) dat het maar zeer de vraag is of [geïntimeerde] wist waarvoor hij de beëindigingsovereenkomst van 7 juli 2024 ondertekende,
(iv) dat [geïntimeerde] hiertoe niet verplicht was,
(v) dat de beide beëindigingsovereenkomsten in het Nederlands waren opgesteld,
(vi) dat onaannemelijk is dat [geïntimeerde] Nederlands kan lezen of schrijven,
(vii) dat [appellant] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beëindigingsovereenkomst van 7 juli 2024 in het Lets is vertaald én dat [geïntimeerde] heeft begrepen waarvoor hij tekende.
De voorzieningenrechter heeft dit alles van belang geacht, omdat aannemelijk was dat [geïntimeerde] het gehuurde helemaal niet wilde verlaten.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
7.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nul.