ECLI:NL:GHDHA:2025:169

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
22-001322-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een zaak van verboden wapenbezit, bedreiging en voorbereidingshandelingen tot vervaardiging van MDMA en cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1963, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor verboden wapenbezit, bedreiging en het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot het vervaardigen van MDMA en cocaïne. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er sprake zou zijn van ernstige vormverzuimen bij de opsporing. Dit betrof onder andere het live meelezen van chatberichten in een levensbedreigende situatie, wat volgens de verdediging niet was gebeurd. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van schending van instructies van de rechter-commissaris en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 34 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, waaronder de bedreiging van een ex-partner en het voorhanden hebben van wapens, en de impact daarvan op de volksgezondheid en de veiligheid.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001322-22
Parketnummers: 09-767251-20 en 09-765046-20
Datum uitspraak: 4 februari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 april 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I met parketnummer 09-767251-20 en bij dagvaarding II met parketnummer 09-765046-20 tenlastegelegde veroordeeld tot en gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-767251-20:
1.
hij op of omstreeks 07 juni 2020 te Waddinxveen en/of (elders) in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Glock, type 17, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie, te weten een of meer 9 mm patro(o)n(en) en/of een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een handgranaat, model flashbang, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 07 juni 2020 te Waddinxveen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen bij de woning van die [slachtoffer 1] aan te bellen en/of de woning van die [slachtoffer 1] binnen te gaan danwel binnen te dringen en/of tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat ze maar in de tuin moest kijken en/of (vervolgens) een handgranaat in de tuin en/of tegen de schutting te gooien/leggen;
Zaak met parketnummer 09-765046-20 (gevoegd):
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 3 april 2020 tot en met 7 juni 2020 te Nieuw-Vennep en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelheden van één of meerdere materialen bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of cocaïne, zijnde (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of één of meer hoeveelheden materialen bevattende (een) ander(e) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- één of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichten te verschaffen en/of
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of één of meer (andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededaders (telkens) wisten, althans ernstige reden hadden om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen):
- één of meerdere PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden gehad en/of daarvan gebruik gemaakt in de communicatie met één of meer van zijn mededaders en/of
- met een of meer mededaders en/of personen overleg gevoerd en/of (prijs) afspraken gemaakt en/of bemiddeld in en/of over de levering van en/of het transport en/of de aan- en/of verkoop van een of meer hoeveelheden chemicaliën en/of (grond)stoffen (te weten aceton en/of hexaan en/of zoutzuur en/of ethanol/ethylalcohol en/of methylethylketon), bestemd voor de productie van synthetische drugs en/of cocaïne.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat live werd meegelezen door Nederlandse opsporingsambtenaren en blijkens de inhoud van chatberichten die zich in het dossier bevinden, er op 6 juni 2020 sprake is geweest van een levensbedreigende situatie voor de verdachte, waarop ten onrechte niet is
ingegrepen door de opsporingsambtenaren. In de machtiging ex artikel 126uba en 126t van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van 27 maart 2020 en het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 20 september 2020 heeft de rechter-commissaris als voorwaarde gesteld, dan wel mocht hij ervan uitgaan, dat bij zogenaamde threat to life-situaties de chatberichten live moesten of zouden worden meegelezen. De chatberichten waaruit de mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van de verdachte blijkt, zijn echter – volgens de verdediging - niet live meegelezen, maar op een later moment veiliggesteld. De opsporingsambtenaren hebben daardoor gehandeld in strijd met de instructies van de rechter-commissaris. Dat is een dermate ernstig vormverzuim dat de sanctie daarop niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie hoort te zijn.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op de standpunt gesteld dat de berichten die binnenkwamen niet live werden meegelezen. De rechter-commissaris heeft bepaald dat het openbaar ministerie, mocht er sprake zijn van een threat to life situatie, zonder schriftelijke toestemming van de rechter-commissaris bevoegd was middels zoeksleutels de datasets te onderzoeken en eventueel in te grijpen.
Oordeel van het hof
De door de verdediging genoemde chatberichten van 6 juni 2020 zijn door de politie niet live meegelezen. Dit volgt uit de inhoud van het proces-verbaal van 29 juli 2021. In zoverre kan er dan ook geen sprake zijn geweest van bijvoorbeeld schending van het verbod ex artikel 126ff Sv, of een andere verplichting tot ingrijpen door de politie, die door de politie zou zijn geschonden.
Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, heeft de rechter-commissaris naar het oordeel van het hof in zijn proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2020 of in de machtiging ex artikel 126uba en 126t Sv geen instructie of opdracht aan het Openbaar Ministerie en/of aan opsporingsambtenaren gegeven om in mogelijke threat to life-zaken chatberichten live mee te lezen. Deze machtiging ziet op het verwerken en onderzoeken van
de zogenaamde EncroChatdata, waarbij onder meer aandacht is besteed aan de gang van zaken bij threat to life zaken. Er wordt in deze stukken aangaande threat to life-zaken slechts beschreven dat — áls zich zo'n geval zou voordoen — telefonische toestemming aan de officier van justitie voor het verwerken van de gegevens vooralsnog zou volstaan; de officier hoefde in die situaties geen voorafgaande schriftelijke toestemming aan de rechter-
commissaris te vragen. Van een opdracht aan de opsporingsambtenaren tot het live meelezen of een daartoe strekkende voorwaarde door de rechter-commissaris is geen sprake. Daarom valt niet in te zien dat er is gehandeld in strijd met instructies van de rechter-commissaris. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim. Het gevoerde verweer wordt verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Bewijsoverweging

Aanleiding

Het opsporingsonderzoek in deze zaak is begonnen naar aanleiding van berichten van Europol die op dinsdag 12 mei 2020 zijn ontvangen en waaruit naar voren komt dat een groep criminelen op zoek is naar [slachtoffer 2] (hierna: ([slachtoffer 2]), die verantwoordelijk wordt gehouden voor de diefstal van een partij cocaïne.
Het opsporingsonderzoek heeft geleid tot de achtereenvolgende aanhoudingen van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) op 20 mei 2020, van [verdachte] (hierna: [verdachte]) op 7 juni 2020, van [mdeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) op 30 juni 2020 en van [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) op 17 juli 2020.
De tenlastegelegde feiten hebben zich grotendeels afgespeeld tegen de achtergrond en/of naar aanleiding van een voorgenomen uitvoer van een partij cocaïne van Nederland naar Engeland in mei 2020, terwijl deze partij daar niet is aangekomen. Voor de beschrijving van deze achtergrond neemt het hof de verklaring van de verdachte [medeverdachte 3] als vertrekpunt.
Zoals het hof hierna nog zal overwegen is het hof van oordeel dat het bewijs ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten steeds kan worden afgeleid uit meerdere bewijsmiddelen. De verklaring van de verdachte [medeverdachte 3] is één van die bewijsmiddelen en deze verklaring wordt ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen, die het hof gebruikt voor het bewijs.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij als gebruiker van het EncroChat account [account 1] berichten verstuurde aan en ontving van anderen. De identificatie van de gebruikers van EncroChat accounts komt hierna aan de orde.
[medeverdachte 3] is via twee of drie mensen benaderd om een transport te regelen van cocaïne naar Engeland. Hij wilde daarmee op een gemakkelijke manier geld verdienen en heeft via zijn EncroChat account voorgesteld een transport te regelen naar Engeland. Via een kennis kwam hij bij [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]), over wie hij had gehoord dat hij dit (het hof begrijpt: het transporteren van verdovende middelen) vaker had gedaan.
De te transporteren drugs zijn op een parkeerterrein bij een tuincentrum in Waddinxveen of Zevenhuizen overgedragen op een donderdag of vrijdag (het hof begrijpt: op 7 of 8 mei 2020). Deze plek is door [slachtoffer 2] aangewezen en [medeverdachte 3] heeft gezorgd dat [slachtoffer 2] daar aanwezig was ten tijde van de overdracht. De organisatie aan wie [medeverdachte 3] die locatie heeft doorgegeven, heeft gezorgd dat er iemand op die afgesproken plek stond met de te transporteren cocaïne.
[slachtoffer 2] heeft [medeverdachte 3] aan het lijntje gehouden, aldus [medeverdachte 3]. Het transport zou zondagavond plaatsvinden (het hof begrijpt: op 10 mei 2020). [slachtoffer 2] gaf een sein aan [medeverdachte 3] toen hij de grens over was. [slachtoffer 2] kwam in Engeland niet opdagen. [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer 2] nog een keer telefonisch gesproken. Toen zei [slachtofer 2] dat het gepakt was. [slachtoffer 2] heeft mij geript, zo verklaarde [medeverdachte 3].
[medeverdachte 3] werd verantwoordelijk gehouden voor het verdwijnen van partij cocaïne en werd op het matje geroepen samen met de verdachte [verdachte].
Over de schriftelijke verklaring van [medeverdachte 4] dat de partij is verkregen van een onbekend gebleven persoon van Turkse komaf en dat de partij feitelijk eigendom was van een Engelse groep en een Nederlandse groep, verklaart [medeverdachte 3] dat die verklaring klopt. [account 2] is van de Engelse groep en [account 3] is van de Nederlandse groep.
Om te achterhalen waar [slachtoffer 2] was, is [medeverdachte 3] rond gaan rijden in Gouda en Waddinxveen. Hij had snel het adres van [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1], ex-partner van [slachtoffer 2]) en van zijn broer (het hof begrijpt: van [broer slachtoffer 2]). En bij zijn ouders zijn zij ook vaak geweest. Iedereen die er maar een beetje bij betrokken was, kreeg een adres. Ook foto’s van [slachtoffer 2], van zijn rijbewijs, al die dingen kreeg iedereen die ermee te maken had, aldus [medeverdachte 3]. [account 4] kon aan die gegevens komen.
Er kwamen ook adressen beschikbaar van de familie [naam 1]. De leden van deze familie ontkenden dat ze ermee te maken hadden.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij niets te maken heeft gehad met de actie van [verdachte] bij ([slachtoffer 1]) of de broer van [slachtoffer 2]. En ook niet met de ontvoering (het hof begrijpt: van [slachtoffer 2]). [medeverdachte 3] wist wel van het gebruik van bakens om te achterhalen waar [slachtoffer 2] was.
De omvang van het transport en de rol van [medeverdachte 1]
Tussen [medeverdachte 1] ([account 5]) en [medeverdachte 3] ([account 1]) zijn voorafgaand aan het transport berichten uitgewisseld waaruit het hof afleidt dat het transport een totale omvang had van 65 kilogram cocaïne, bestaande uit een partij van 40 kilogram en 25 kilogram. [medeverdachte 1] bericht op 7 mei 2020 aan [medeverdachte 3] dat er een valse start was, maar dat zij nu gaan knallen. Hij vraagt naar de totale drop. [medeverdachte 3] antwoordt dat het gaat om 65, 40 en 25. Op 10 mei 2020 bericht [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] dat hij (het hof begrijpt: de transporteur) veilig de grens over is. [medeverdachte 1] bericht dan dat hij alvast de pap van die 25 stuks heeft. De chauffeur is onderweg naar zijn zaak. Als berichten over de drops uitblijven, vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] of de eerste drop al is gedaan. [medeverdachte 3] antwoordt: nee. Diezelfde avond vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] wat hij moet zeggen. “Dit kost me kop”. Op 13 mei 2020 stuurt [medeverdachte 1] berichten aan het account [acount 6] dat hij 200K beschikbaar stelt om iemand naar een safe house te brengen.

Identificatie van de accountnamen

[account 7]
De politie heeft de gebruiker van het EncroChataccount [account 7], gelet op de volgende omstandigheden, geïdentificeerd als [medeverdachte 1].
Door andere EncroChatgebruikers is het account van [account 7] onder andere opgeslagen onder de namen ‘turk Helmond’, ‘dolle’, ‘helend auto’ en ‘helmonda loods’. Op 13 mei 2020 heeft [account 7] een gesprek gevoerd met [account 8]. [account 8] vroeg in dat gesprek aan [account 7] hoe de rechtszaak was. [account 7] reageerde dat er 28 maanden is geëist. Uit de justitiële documentatie van [medeverdachte 1] volgt dat de rechtbank Oost-Brabant op 27 mei 2020 uitspraak heeft gedaan in een strafzaak. De zitting van deze zaak zou dan op 13 mei 2020 hebben plaatsgevonden. In datzelfde gesprek legt [account 7] aan [account 8] uit waar zijn zaak gevestigd zit, namelijk achter de Praxis en Keukenconcurrent aan de [straat 1]. Gebleken is dat de straat achter de Praxis en de Keukenconcurrent in Helmond de [straat 2] betreft. [medeverdachte 1] is eigenaar van het [bedrijf] dat is gevestigd aan de [adres 1] te Helmond.
[medeverdachte 1] is op 20 mei 2020 samen met [medeverdachte 2] aangehouden op de [straat 3] in Leusden op verdenking van de ontvoering van [slachtofer 2]. Op 20 mei 2020 hebben de gebruikers [account 9] en [account 10] een gesprek gevoerd over de aanhouding van [account 7] waarbij een foto is meegestuurd van de plek van de aanhouding. De foto betreft een afbeelding van Google Maps van de [straat 3] in Leusden. Op 20 mei 2020 is er eveneens een gesprek gevoerd tussen de EncroChatgebruikers [account 9] en [account 11] over de aanhouding. [account 11] wil de identiteit weten van 'de aangehouden persoon. [account 9] zegt dat het gaat om [medeverdachte 1], met bijnaam [bijnaam medeverdachte 1].
Het IMEI-nummer van de telefoon waarmee de gebruikersnaam [account 7] werd gebruikt was [IMEI-nummer]. Uit de historische verkeersgegevens van dit IMEI-nummer volgt dat deze het vaakst gebruik maakte van een basisstation in Eindhoven, waarbij de woning en verblijfplaats van [medeverdachte 1] binnen het bereik van dit basisstation viel.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, gaat het hof, evenals de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 1] de gebruiker van het account [account 7] was. Dat iemand anders van die accountnaam gebruik heeft gemaakt, zoals [medeverdachte 1] in eerste aanleg heeft gesuggereerd, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Het EncroChat account van [account 7] is op één telefoon gebruikt in de periode van 1 januari 2020 tot en met 20 mei 2020.
[account 1]
De politie heeft de gebruiker van het EncroChataccount [account 1], gelet op de volgende omstandigheden, geïdentificeerd als [medeverdachte 3].
In twee chatgesprekken tussen andere EncroChatgebruikers is er gesproken over [account 1]. Zo zei [account 12] in een gesprek met [account 13] op 13 mei 2020 over [account 1] "[medeverdachte 3], voorberg". In een gesprek tussen [account 6] en [account 2] op 12 mei 2020 stuurde [account 6] een foto van een papier waarop is geschreven "[medeverdachte 3] [adres 2] Voorburg" en zegt daarbij dat dit de naam en het adres is van [naam 2]. Tot slot heeft op er 7 juni 2020 een gesprek plaatsgevonden tussen [account 1] en [account 14] waarin [account 1] door [account 14] werd bedreigd. [account 14] stuurt een foto van het straatnaambordje [straat 4] en het naambordje van nummer [nummer] met daarop de naam [medeverdachte 3]. Vervolgens zegt [account 14] tegen [account 1] dat "als het fout gaat ze je adres hebben" en "stuur nu alles naar kamper en die gasten".
Uit de historische gegevens volgt dat de telefoon van het EncroChataccount [account 1] het vaakst en in de nachtelijke uren gebruik maakte van basisstation [adres 3] te Voorburg. Binnen het bereik van dit basisstation valt ook het woonadres van [medeverdachte 3], te weten de [adres 2] te Voorburg.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij van het account [account 1] gebruik maakte.
Op grond van het bovenstaande , in onderling verband en samenhang bezien, gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van het account [account 1].
[account 15]
De politie heeft de gebruiker van het EncroChataccount [account 15], gelet op de hierna volgende omstandigheden, geïdentificeerd als [medeverdachte 2].
Door andere EncroChatgebruikers is het account van [account 15] onder andere opgeslagen onder de namen ‘V’, ‘Vandam’, ‘nth’ en ‘natb’. De roepnaam van [medeverdachte 2] is [roepnaam medeverdachte 2] en hij heeft de Engelse nationaliteit. De berichten die met het account [account 15] zijn gestuurd zijn geschreven in de Engelse taal.
Op 18 mei 2020 heeft [account 15] gesprekken gevoerd met EncroChatgebruiker [account 6] waaruit kan worden opgemaakt dat [account 15] van [account 6] de opdracht krijgt om samen met [account 7] de locatie van de dief van de verdwenen partij cocaïne te achterhalen. Uit de chatberichten tussen [account 15] en [account 7] volgt dat [account 7] een ‘schone auto’ heeft gehuurd en vervolgens [account 15] heeft opgehaald. Op 20 mei 2020 zijn verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangehouden door de politie voor de ontvoering van [slachtoffer 2]. Zij reden op dat moment in een door [medeverdachte 1] gehuurde Kia Picanto. Zij hadden op dat moment allebei één PGP-telefoon bij zich. Na 20 mei 2020 zijn er geen gesprekken meer gevoerd via de accounts van [account 7] en [account 15].
Op 25 mei 2020 vond een gesprek plaats tussen de EncroChatgebruikers [account 6] en [account 4] waarin [account 6] zegt dat de `UK guy' veertien dagen is gehouden. [medeverdachte 2] is op 25 mei 2020 door de rechter-commissaris veertien dagen in bewaring gesteld."
Daarbij komt dat [medeverdachte 2] geboren is in het Verenigd Koninkrijk en Brits onderdaan is.
Op grond van deze bevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 2] de persoon is die gebruik maakte van account [account 15].
[account 16]
De politie heeft de gebruiker van het EncroChataccount [account 16], gelet op de hierna volgende omstandigheden, geïdentificeerd als [verdachte].
Bij andere EncroChatgebruikers stond bij het account van [account 16] een bijnaam geregistreerd, te weten ‘[bijnaam verdachte]’.
Uit de gesprekken die [account 16] met [account 1] op 11 en 12 mei 2020 voert, volgt dat [account 16] naast [account 1] verantwoordelijk wordt gehouden voor het verdwijnen van 65 kilo cocaïne die [slachtoffer 2] gestolen zou hebben. Op 5 juni 2020 heeft [account 1] in een gesprek met [account 3] aangegeven dat “zijn maat ook gaat meewerken en morgen ook komt.”. Uit een gesprek dat [account 17] en [account 3] op 6 juni 2020 hebben gevoerd volgt dat er iemand ergens aanwezig is met de bijnaam [bijnaam verdachte]. Er wordt daarbij een foto van een persoon gestuurd. In dat gesprek is eveneens een afbeelding van het identiteitsbewijs van die [bijnaam verdachte] gestuurd en hieruit volgt dat [bijnaam verdachte] verdachte [verdachte] betreft. In dat gesprek is verder aan de orde gekomen dat [bijnaam verdachte] flinke stompen op zijn gezicht heeft gekregen. Op 7 juni 2020 is [verdachte] aangehouden door de politie en toen had hij onder andere een blauw oog en oppervlakkige verwondingen. Door een verbalisant is [verdachte] herkend als de persoon op de foto die in de chatberichten tussen [account 17] en [account 3] van [bijnaam verdachte] is gestuurd. Op 8 juni 2020 vond een gesprek plaats tussen de gebruikers [account 11] en [account 3]. In dit gesprek stuurt [account 11] een gesprek tussen de gebruikers [acount 9] en [account 16] door. In dit gesprek vraagt [acount 9] hoe het gesprek was. [account 16] zegt dat hij hoofdpijn heeft en een week de tijd heeft om met papieren te komen. Daarna stuurt hij: "ik heb halve blauwe hoofd vriend. Pfff".
Uit de historische gegevens volgt dat de telefoon die werd gebruikt door het EncroChataccount [account 16] het meest werd aangestraald bij drie basisstations in Nieuw-Vennep, waaronder ook het basisstation waarbinnen de woning van [verdachte] is gelegen.
Op grond van de hiervoor genoemde bevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, gaat het hof ervan uit dat het account van [account 16] werd gebruikt door [verdachte].
[account 18]
De politie heeft de gebruiker van het EncroChataccount [account 18] geïdentificeerd als [medeverdachte 4]. [medeverdachte 4] heeft bekend dat hij gebruik heeft gemaakt van het account [account 18].

Dagvaarding I - feiten 1 en 2

De verdediging heeft zich gerefereerd inzake het voorhanden hebben van een vuurwapen en inzake de handgranaat bepleit dat de verdachte deze handgranaat niet voorhanden heeft gehad gedurende de tenlastegelegde periode.
Voorts heeft de verdediging bepleit de verdachte vrij te spreken van bedreiging van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]). Met de verklaring van [slachtoffer 1], die volgens de verdediging verward is, niet consistent heeft verklaard en zaken lijkt te hebben verdraaid, moet zeer behoedzaam worden omgegaan. [slachtoffer 1] is op 7 juni 2020 rond 20.30 uur bedreigd, terwijl de verdachte anderhalf uur later, omstreeks 22.05 uur, is aangehouden. De (verschillende) beschrijvingen die [slachtoffer 1] heeft gegeven van de persoon die haar bedreigd zou hebben (kort blond haar, gelig haar, blauwe ogen, blauw geslagen oog, geen stoppeltjes, maar iets langer haar) past niet bij de verdachte. Verder heeft [slachtoffer 1] niet verklaard over een vuurwapen dat de man bij zich zou hebben, maar over een ijzeren doosje.
Het hof overweegt als volgt.
Op 7 juni 2020 omstreeks 20.14 uur kwam er bij de politie een melding binnen van een persoon die anoniem wenste te blijven. Deze persoon vertelde dat hij denkt dat iemand een aanslag wil gaan plegen op het adres [adres 4] te Waddinxveen. De persoon zou rondrijden met een witte Toyota CHR, Jeep model. Het betrof een kale blanke man van ongeveer 50 jaar oud. Ook werd gesproken over een handvuurwapen. Op het genoemde adres staat [slachtoffer 1] ingeschreven. [slachtoffer 1] is een voormalig partner van [slachtoffer 2].
De politie zag in de avond van 7 juni 2020, omstreeks 21:45 uur, een witte Toyota rijden op de [straat 5] in Waddinxveen en heeft de bestuurder staande gehouden. De bestuurder van de auto had het volgende signalement: blank, kalend/kort haar; ongeveer 1.70 à 1.75 meter lang en een blauw/paarse bloeduitstorting boven zijn linkeroog. De man verklaarde dat hij een wapen bij zich had en in het dashboardkastje trof de politie een zwart handvuurwapen van het merk Glock aan. In de auto van de verdachte werd verder een A4-tje aangetroffen waarop de namen en adressen van [slachtoffer 2] en [broer slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] stonden geschreven.
In de achtertuin van de woning van [slachtoffer 1] werd de volgende dag tegen de schutting een vermoedelijke handgranaat aangetroffen.
Het wapen dat op 7 juni 2020 is aangetroffen in de auto van de verdachte betreft een omgebouwd gaspistool, model Glock, type 17, 9 mm kort. Het is een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie III sub 1, van de Wet wapens en munitie. Op het wapen is DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van de verdachte. De aangetroffen munitie betreft pistoolmunitie, merk Geco, 9 mm kort.
De handgranaat die op 8 juni 2020 is aangetroffen tegen de schuttingdeur van de tuin van [slachtoffer 1] betreft een handgranaat van het model flashbang en is bestemd om tijdelijk te desoriënteren door middel van een felle flits en een harde knal. Het is een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II sub 7, van de Wet wapens en munitie.
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek verricht aan de handgranaat. De gehele buitenzijde van het lichaam en de ontsteker zijn bemonsterd. De bemonsteringen zijn gericht op de persoon die de handgranaat heeft gehanteerd. Twee bemonsteringen zijn onderzocht en hebben DNA-profielen opgeleverd. Eén bemonstering was niet geschikt voor een vergelijkend DNA-onderzoek. De bemonstering die wel onderzocht kon worden betrof een relatie grote hoeveelheid DNA (afgeleid DNA-profiel) dat afkomstig kan zijn van de verdachte. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel AAF14116N1#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van verdachte, dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
Hoewel naast het DNA dat matcht met het DNA van de verdachte een relatief kleine hoeveelheid DNA is aangetroffen dat onvoldoende informatief is om vast te kunnen stellen van wie dit DNA afkomstig kan zijn, is het hof van oordeel dat de aanwezigheid van een grote hoeveelheid DNA waarvan de verdachte de donor kan zijn, leidt tot de conclusie dat de verdachte degene is die de handgranaat heeft vastgehouden en heeft neergelegd op de locatie waar de handgranaat op 8 juni 2020 is aangetroffen. Dat de verdachte deze handgranaat op 7 juni 2020 voorhanden heeft gehad en heeft neergelegd bij de tuin van [slachtoffer 1], leidt het hof mede af uit de verklaring van [slachtoffer 1] die heeft verklaard dat de man die bij haar op 7 juni 2020 in de avond aan de deur stond tegen haar zei dat zij maar in de tuin moest gaan kijken.
Het hof is van oordeel dat de beschrijving van degene die bij [slachtoffer 1] aan de deur kwam, overeenkomt met het uiterlijk van de verdachte zoals die onder meer blijkt uit het dossier en de omstandigheid dat verbalisanten bij zijn aanhouding hebben waargenomen dat [verdachte] een blauw oog had. Voorts is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte toen hij bij [slachtoffer 1] aan de deur kwam een vuurwapen bij zich had en dat [slachtoffer 1] dat heeft gezien. Zij heeft immers tegenover de politie verklaard dat zij iets zag zitten toen zij in de richting van de hand van de man keek. Het kon een telefoon zijn, maar ook een vuurwapen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat een man bij haar aan de deur is geweest. De politie heeft alleen de verdachte aangetroffen nabij de woning van [slachtoffer 1]. In de auto van de verdachte is een vuurwapen aangetroffen en DNA dat van hem afkomstig kan zijn zat op de handgranaat. Voorts had de verdachte een blauw oog op 7 juni 2020. Naar het oordeel van het hof leiden al deze redengevende feiten en omstandigheden tot het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Dat de verklaring van [slachtoffer 1] met behoedzaamheid moet worden beoordeeld, gelet op de verschillende omschrijvingen van het signalement die zij zou hebben gegeven, leidt niet tot een andere conclusie.
De feiten 1 en 2 kunnen wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

Dagvaarding II

De verdediging heeft aangevoerd dat, ten aanzien van hetgeen bij dagvaarding II tenlastegelegd, het bewijs niet enkel kan worden gebaseerd op chatberichten bij het ontbreken van enig steunbewijs.
Het hof overweegt dat elk chatbericht in zichzelf kan worden beschouwd als ‘ander geschrift’ als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Een dergelijk ‘ander geschrift’ kan alleen voor het bewijs gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen, welke ook een ‘ander geschrift’ kan zijn. Aldus kan een chatbericht steun vinden in een ander chatbericht of in een ander geschrift.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-767251-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 09-765046-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 09-767251-20:
feit 1.
hij op
of omstreeks07 juni 2020 te Waddinxveen
en/of (elders) in Nederland,een wapen
en munitievan categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Glock, type 17, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool en
/of munitie, te weten een of meer9 mm patro
(o)n
(en
)en
/ofeen wapen van categorie II, onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een handgranaat, model flashbang, voorhanden heeft gehad;
feit 2.
hij op
of omstreeks07 juni 2020 te Waddinxveen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en
/ofmet zware mishandeling, door met een vuurwapen bij de woning van die [slachtoffer 1] aan te bellen en
/ofde woning van die [slachtoffer 1] binnen te gaan
danwel binnen te dringenen
/oftegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat ze maar in de tuin moest kijken en
/of (vervolgens)een handgranaat
in de tuin en/oftegen de schutting te
gooien/leggen;
Zaak met parketnummer 09-765046-20 (gevoegd):
feit 1.
hij
op een of meer tijdstippen gelegenin
of omstreeksde periode van 3 april 2020 tot en met 7 juni 2020
te Nieuw-Vennep en/of (elders)in Nederland tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,om een feit bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren,vervaardigen
en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhedenvan
één of meerdere materialen bevattendemethyleendioxymethamfetamine (MDMA) en
/ofcocaïne, zijnde
(een)middel
(en)als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of één of meer hoeveelheden materialen bevattende (een) ander(e) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,voor te bereiden en
/ofte bevorderen
-
één of meeranderen
heeft/hebbengetracht te bewegen om
dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, omdaarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid,middelen
of inlichtente verschaffen en
/of- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of-
één of meervoorwerpen
en/of vervoermiddelenen
/ofstoffen
en/of gelden en/of één of meer (andere) betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij en
/ofzijn mededaders (telkens) wisten,
althans ernstige reden hadden om te vermoedendat die bestemd waren tot het plegen van dat
/diefeit
(en),
immers heeft hij
en/of één of meer van zijn mededadersopzettelijk daartoe
(telkens en/of één of meermalen:
- één
of meerderePGP-telefoon
s, althans encryptie-telefoons,voorhanden gehad en
/ofdaarvan gebruik gemaakt in de communicatie met
één of meer vanzijn mededaders en
/of- met
een of meer mededaders en/ofpersonen overleg gevoerd
en/of (prijs) afspraken gemaakt en/of bemiddeld in en/ofover de
levering van en/of het transport en/of deaan
- en/of verkoop van
een of meer hoeveelhedenchemicaliën
en/of (grond)stoffen(te weten aceton en
/ofhexaan en
/ofzoutzuur en
/ofethanol/ethylalcohol en
/ofmethylethylketon), bestemd voor de productie van synthetische drugs en
/ofcocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-767251-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het in de zaak met parketnummer 09-767251-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 09-765046-20 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het verrichten van voorbereidingshandelingen om MDMA en cocaïne te bewerken en vervaardigen. De verdachte heeft met zijn handelen een (voorbereidende) bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Verdovende middelen vormen verder een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. Blijkbaar heeft de verdachte alleen oog gehad voor zijn eigen mogelijke financiële voordeel.
Daarenboven heeft de verdachte, nadat een partij cocaïne van 65 kilo bleek te zijn gestolen, de ex-partner van de vermeende dief in haar woning bedreigd. Dit heeft hij gedaan door een handgranaat in haar tuin te leggen en bij haar aan de deur te komen en aan te spreken. De verdachte heeft daarbij een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Dergelijke voorwerpen zorgen voor een gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
Het hof heeft daarnaast geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en het aandeel dat de verdachte hierin heeft gehad niet kan worden volstaan met een andere of lichtere staf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Overschrijding redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn indien de behandeling ter terechtzitting niet is afgerond met een eindarrest binnen zestien maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De behandeling in eerste aanleg is binnen 2 jaar nadat de verdachte op 8 juni 2020 in verzekering is gesteld, afgerond met een eindvonnis. Aldus is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Ook de inzendtermijn is niet overschreden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende.
Het hoger beroep is ingesteld op 6 mei 2022 en het eindarrest wordt op 4 februari 2025 is gewezen. De redelijke termijn is derhalve met bijna 17 maanden overschreden.
Het hof is van oordeel, gelet op het genoemde procesverloop en de omstandigheid dat er in hoger beroep geen onderzoekswensen van de verdediging zijn toegewezen, dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat het hof daarom de straf zal matigen, in die zin dat het hof twee maanden minder gevangenisstraf op zal leggen dan de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen.
Conclusie
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 10a van de Opiumwet, de artikelen 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-767251-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 09-765046-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-767251-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 09-765046-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door, mr. H. Steenhuis als voorzitter, mr. E.C. van Veen en mr. J. Candido, leden, in bijzijn van de griffier mr. H.E.M. Lucas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 februari 2025.