ECLI:NL:GHDHA:2025:1732

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
200.329.157/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rol van de Koning in de rechtspraak en de vraag naar een eerlijk proces voor journalisten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, hebben de eisers, Vereniging Republiek en Stichting de Republikein, een hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De eisers stellen dat de positie van de Koning in de rechtspraak in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en dat journalisten die kritisch over de Koning of het Koningshuis berichten, geen eerlijk proces kunnen verwachten. De eisers vorderen dat de rechter hierover een uitspraak doet en de Koning verbiedt om procedures aanhangig te maken totdat een eerlijk proces is gegarandeerd.

Het hof heeft geoordeeld dat de eisers op procedurele gronden niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Dit betekent dat het hof niet inhoudelijk op hun argumenten hoeft in te gaan. Het hof heeft bovendien geoordeeld dat de stellingen van de eisers ook inhoudelijk ongegrond zijn. Het hof stelt dat niet kan worden aangenomen dat elk proces waarbij de Koning betrokken is, automatisch oneerlijk zal zijn. De rechtbank had eerder de Republikein niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze geen eigen vordering kon instellen naast de collectieve actie van de Vereniging Republiek. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in hoger beroep.

De zaak werpt belangrijke vragen op over de rol van de Koning in de rechtspraak en de waarborgen voor een eerlijk proces, vooral voor journalisten die kritisch zijn over de monarchie. De eisers hebben 19 problemen geïdentificeerd die volgens hen de eerlijkheid van processen waarin de Koning partij is, ondermijnen. Het hof concludeert echter dat deze problemen niet automatisch leiden tot de conclusie dat journalisten geen eerlijk proces kunnen verwachten. De beoordeling van de eerlijkheid van een proces moet plaatsvinden op basis van de specifieke omstandigheden van elk geval.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.329.157/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/609916 / HA ZA 21-321
Arrest van 2 september 2025
in de zaak van

1.Vereniging Republiek,

gevestigd in Amsterdam,
2. Stichting de Republikein,
gevestigd in Utrecht,
eisers in hoger beroep,
verweerders in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. N.A.W.E. Jansen, kantoorhoudend in Utrecht,
tegen

1.Staat der Nederlanden (Ministerie van Algemene Zaken),

gevestigd in Den Haag,
2. Mr. [gemachtigde], in zijn hoedanigheid van gemachtigde
ex artikel 77 Rv. van de Koning,
wonend in [woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
eisers in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.W. Veldhuis, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna respectievelijk noemen Republiek, de Republikein (tezamen ook: Republiek c.s.), de Staat en “de gemachtigde van de Koning” (tezamen ook: de Staat c.s.).

1.De zaak in het kort

1.1
Republiek c.s. zijn van mening dat als de Koning tegen een journalist procedeert omdat de journalist zich kritisch uitlaat over de Koning of het Koningshuis, de journalist geen eerlijk proces krijgt. Dat zou komen door de positie die de Koning inneemt in de rechtspraak. Republiek c.s. vorderen dat de rechter hierover een uitspraak doet en de Koning verbiedt procedures aanhangig te maken totdat een eerlijk proces is gegarandeerd.
1.2
Het hof is van oordeel dat Republiek c.s. op grond van procedurele redenen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, wat betekent dat het hof niet inhoudelijk op hun stellingen hoeft in te gaan. Overigens is het hof van oordeel dat de stellingen van Republiek c.s. ook inhoudelijk ongegrond zijn. In zijn algemeenheid kan niet nu reeds op voorhand worden vastgesteld dat elk proces van de Koning tegen een journalist niet eerlijk zal verlopen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 6 juni 2023, waarmee Republiek c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2023;
- de memorie van grieven met incidentele vordering van Republiek c.s. (met één productie);
- de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep (in de hoofdzaak en in het incident), memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep van de Staat c.s.;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van Republiek c.s.;
- het arrest van dit hof in het incident van 14 januari 2025;
- de pleitnota’s van de advocaten van Republiek c.s. en de Staat c.s., die zij bij de mondelinge behandeling op 18 juni 2025 in het geding hebben gebracht;
- het proces-verbaal van die mondelinge behandeling.

3.Feiten en achtergronden van deze zaak

3.1
Republiek (voorheen: het Republikeins Genootschap) heeft als doel het herstel van de republikeinse regeringsvorm in Nederland te bevorderen. Republiek tracht dit doel te bereiken met maatschappelijke discussies, campagnes, lobby, nieuwsvinding en onderzoek.
3.2
De Republikein is de uitgever van “De Republikein”, een tijdschrift voor politiek, cultuur en burgerschap. Het tijdschrift verschijnt sinds 2015, behandelt op een kritische manier het erfelijk koningschap en schrijft over alle onderwerpen die raken aan fundamentele hervormingen richting een democratische rechtsstaat. Het tijdschrift “De Republikein” heeft de ambitie om kritisch te berichten over de Koning en de monarchie.
3.3
Republiek c.s. nemen het standpunt in dat, kort gezegd, de positie die de Koning heeft in de rechtspraak (bijvoorbeeld zijn rol bij de benoeming van rechters) tot gevolg heeft dat procedures waarbij de Koning partij is, niet eerlijk verlopen en in strijd zijn met art. 6 EVRM. Het gaat Republiek c.s. daarbij met name om procedures waarbij de Koning als eiser optreedt tegen media die kritisch over de Koning of het Koningshuis (willen) berichten. Dat die procedures als gevolg van de positie van de Koning in de rechtspraak niet eerlijk verlopen heeft een ‘
chilling effect’ in die zin, dat media die kritisch over de Koning of het Koningshuis willen berichten daarvan afzien omdat zij niet verwachten een eerlijk proces te krijgen als het tot een proces komt. Republiek c.s. stellen dat de Koning regelmatig rechtszaken voert en dat de Koning altijd wint. Door het ‘
chilling effect’ wordt bovendien het publiek benadeeld, dat niet kan kennisnemen van dergelijke kritische berichtgeving als de media van publicatie afzien.
3.4
Republiek c.s. hebben in totaal 19 problemen met betrekking tot de positie van de Koning ten opzichte van de rechtspraak geïdentificeerd. Het gaat daarbij volgens Republiek c.s. om algemene bevoegdheden (omschreven in de inleidende dagvaarding in nr. 3.2 onder a-h), procedurele privileges van de Koning (inleidende dagvaarding nr. 3.3 onder a-d), symbolische problemen (inleidende dagvaarding nr. 4.1onder a-f) en als 19e probleem de rolvermelding van procedures waarbij de Koning partij is. [1] Republiek c.s. omschrijven deze problemen als volgt: (1) wetten worden niet geldig zonder bekrachtiging door de Koning, (2) belangrijke (“koninklijke”) besluiten kunnen alleen genomen worden met instemming van de Koning, (3) de Koning is voorzitter van de Raad van State, (4) de Koning is het hoofd van de regering, (5) de Koning benoemt en ontslaat de leden van de regering, (6) de Koning benoemt en ontslaat rechters, (7) de wederpartij financiert indirect de advocaat van de Koning, (8) de Koning is betrokken bij de totstandkoming van regelgeving die een rol kan spelen in de procedure, (9) de Koning kan niet geconfronteerd worden met deurwaarders, (10) de Koning hoeft niet persoonlijk voor de rechter te verschijnen en hoeft geen kritische vragen van de rechter te beantwoorden, (11) als de Koning niet verschijnt wordt verstek ten name van de Procureur-Generaal verleend, (12) de Koning wordt gratis ondersteund door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, (13) in elke rechtszaal hangt een portret van de Koning, (14) boven rechterlijke uitspraken staat “in naam van de Koning”, (15) boven elke wet staat een groet van de Koning aan de lezer, (16) rechters moeten trouw zweren aan de Koning, (17) advocaten moeten trouw zweren aan de Koning, (18) de Koning neemt hoge rechters persoonlijk een eed af in zijn paleis, en (19) op de rol wordt niet vermeld dat de Koning partij bij een procedure is.
3.5
Volgens Republiek c.s. hebben deze problemen, in ieder geval tezamen, tot gevolg dat in een procedure tegen de Koning het recht op een eerlijk proces wordt geschonden. Republiek c.s. voeren aan dat niet moet worden gewacht tot zich een schending van art. 6 EVRM in een concreet geval heeft voorgedaan, maar dat de rechter preventief moet ingrijpen om toekomstige schendingen van art. 6 EVRM te voorkomen.
3.6
Republiek c.s. vorderden in eerste aanleg:
(1) de Staat en de Koning te bevelen de door Republiek c.s. gevorderde bescheiden over te leggen op straffe van een in goede justitie te bepalen dwangsom;
(2) een verklaring voor recht dat de Staat in strijd handelt met art. 6 EVRM – en daarmee onrechtmatig jegens Republiek c.s. – doordat de bevoegdheden, het bijzondere procesrecht en de tradities rondom de Koning afbreuk doen aan een eerlijk proces in procedures waarin de Koning partij is;
(3) een bevel aan de Staat om maatregelen te nemen, die bevorderen dat de bevoegdheden, procedurele privileges, tradities en symboliek rondom de Koning geen inbreuk meer maken op art. 6 EVRM; zodat de Koning geen onderdeel meer uitmaakt van zowel de wetgevende, de uitvoerende als de rechtsprekende macht, zodat iedereen in Nederland – inclusief de Koning – toegang krijgt tot een onafhankelijke rechter; dan wel een door de rechter in goede justitie te bepalen bevel te formuleren met een actieve verplichting voor de Staat om te voldoen aan de eisen van art. 6 EVRM;
(4) de Koning te bevelen om geen procedures bij de rechtbank aanhangig te maken tegen de pers of anderen nu het concrete en realistische gevaar dreigt dat die procedures niet conform art. 6 EVRM zullen zijn of een ander in goede justitie te bepalen tijdelijk bevel om schending van het verdrag zo veel mogelijk te voorkomen,
kosten rechtens.
3.7
Republiek c.s. hebben nader toegelicht dat Republiek de vordering instelt voor anderen op de voet van art. 3:305a BW en dat de Republikein procedeert voor zichzelf. Het gevorderde bevel heeft volgens Republiek c.s. alleen betrekking op procedures waarin de Koning zelf partij is.
3.8
De rechtbank heeft de Republikein niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. De rechtbank was van oordeel dat de Republikein in dit geding geen eigen vordering kan instellen nu Republiek al een collectieve actie instelt ter behartiging van de belangen van een groep waartoe ook de Republikein behoort. Een individuele actie van de Republikein is niet mogelijk naast de collectieve actie van Republiek, aldus de rechtbank (eindvonnis rov. 2.7).
3.9
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de Republikein niet een voldoende concreet eigen belang bij de vorderingen heeft. De Koning is immers geen procedure tegen de Republikein begonnen noch dreigt de Koning daarmee of heeft hij daarmee gedreigd (eindvonnis rov. 2.8).
3.1
De rechtbank heeft Republiek niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen (onder 1 en 4) voor zover deze strekken tot afgifte van bescheiden en tot een verbod aan de Koning om procedures aanhangig te maken tegen de pers of anderen. Volgens de rechtbank valt niet in te zien dat met de vordering tot afgifte van stukken de belangen van degenen die Republiek beoogt te vertegenwoordigen worden gediend (eindvonnis rov. 2.16). Het belang dat Republiek beoogt te dienen met het gevorderde verbod aan de Koning om te procederen is niet een belang dat Republiek volgens haar statuten behartigt of een daaraan gelijksoortig belang (eindvonnis rov. 2.18).
3.11
De vorderingen van de Republiek onder (2) en (3) heeft de rechtbank afgewezen. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of het recht op een eerlijk proces wordt geschonden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van een concreet geval. Het is dan ook niet aan de rechter om te oordelen dat art. 6 EVRM wordt geschonden in alle procedures waarbij de Koning partij is. Dat zou anders kunnen zijn als uit de wettelijke regels en gebruiken en de aard van de daarmee gerealiseerde bevoegdheden van de Koning reeds direct zou volgen dat hij invloed heeft op de uitkomst van elke procedure waarbij hij partij is. Dat volgt echter niet uit hetgeen door Republiek is aangevoerd. De enkele mogelijkheid dat het niet uitgesloten is dat de Koning zijn – op zich beperkte – bevoegdheden bij de totstandkoming van wetten, de benoeming van rechters en zijn rol ten opzichte van de regering aanwendt op een manier die van invloed is op de behandeling van een civiele zaak waarin hij zelf partij is, is niet genoeg om in alle zaken waarin de Koning partij is een schending aan te nemen. Hetzelfde geldt voor de tradities en gebruiken rond de Koning waar de Republiek op wijst. De Republiek heeft wel gewezen op concrete zaken waarin de Koning partij was, maar dat in die zaken geen sprake is geweest van een eerlijk proces heeft de Republiek niet gesteld.

4.Beoordeling in hoger beroep

Strekking van het principaal en het incidenteel hoger beroep
4.1
Republiek c.s. hebben in hoger beroep naast een inleidende ‘feitelijke grief’ zeven grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd (waarbij grief 7 kennelijk abusievelijk als ‘8’ is genummerd) en een incidentele (‘provisionele’) vordering ingesteld. Deze incidentele vordering heeft het hof in zijn arrest in het incident van 14 januari 2025 afgewezen; deze is dus nu niet meer aan de orde.
4.2
Republiek c.s. vorderen in de hoofdzaak dat hun vordering alsnog wordt toegewezen en verder dat de Staat c.s. veroordeeld worden om al hetgeen Republiek c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de Staat c.s. hebben voldaan aan Republiek c.s. terug te betalen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat de vordering zoals geformuleerd onder iii) van het petitum in de memorie van grieven als niet geschreven moet worden beschouwd, omdat het daarbij kennelijk gaat om de abusievelijk in hoger beroep gehandhaafde oorspronkelijke vordering uit de inleidende dagvaarding, terwijl deze laatste vordering nadien in eerste aanleg is gewijzigd en thans in hoger beroep in het petitum is opgenomen onder v).
4.3
De Staat c.s. hebben de grieven in het principaal hoger beroep bestreden en in zoverre geconcludeerd tot bekrachtiging van het rechtbankvonnis. In het incidenteel hoger beroep hebben de Staat c.s. één grief aangevoerd, waarin zij betogen dat de rechtbank Republiek ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in haar vorderingen onder (2) en (3). De Staat c.s. willen dat het hof in het incidenteel hoger beroep in zoverre het vonnis van de rechtbank vernietigt en Republiek alsnog niet-ontvankelijk verklaart in vorderingen (2) en (3).
de ontvankelijkheid van de Republikein
4.4
De rechtbank heeft de Republikein niet-ontvankelijk verklaard op twee afzonderlijke gronden, namelijk (i) de Republikein kan in dit geding geen eigen vordering instellen nu Republiek al een collectieve actie instelt ter behartiging van de belangen van een groep waartoe ook de Republikein behoort en – ten overvloede – (ii) de Republikein heeft niet een voldoende concreet eigen belang bij de vorderingen. De Republikein heeft alleen een grief tegen de eerste grond gericht. Nu grond (ii) het oordeel van de rechtbank zelfstandig kan dragen, hoeft het hof niet in te gaan op de vraag of het oordeel van de rechtbank ten aanzien van grond (i) juist is. Het vonnis van de rechtbank zal dus in zoverre worden bekrachtigd.
de ontvankelijkheid van Republiek; het incidenteel hoger beroep
4.5
De Staat c.s. voeren in hun incidentele grief aan dat Republiek niet-ontvankelijk is in haar op de voet van art. 3:305a BW ingestelde vorderingen. Aangezien deze grief de verste strekking heeft zal het hof hierop eerst ingaan. Onder meer stellen de Staat c.s. zich in dit verband op het standpunt dat niet voldaan is aan het vereiste dat de door Republiek ingestelde vordering strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen “voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt” (art. 3:305a lid 1 BW). De incidentele grief is in zoverre gegrond.
4.6
De eis dat Republiek de te beschermen belangen krachtens haar statuten behartigt, komt zowel voor in de oude als in de nieuwe (post-WAMCA) versie van art. 3:305a lid 1 BW. Het hof hoeft dus niet te beslissen over het geschilpunt welke versie van art. 3:305a BW in dit geval van toepassing is.
4.7
De advocaat van Republiek heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht voor welke belangen Republiek met haar collectieve vordering opkomt. Dat zijn volgens Republiek de belangen van ieder die in Nederland als partij in een civielrechtelijke procedure tegen de Koning is of kan worden betrokken, in het bijzonder journalisten die kritisch over de Koning of het Koningshuis (willen) publiceren, en daarnaast al diegenen die worden benadeeld doordat zij geen kennis kunnen nemen van artikelen of andere uitingen in de media omdat die, vanwege het ‘
chilling effect’ dat van de bevoorrechte positie van de Koning in een mogelijke procedure tegen zo’n journalist uitgaat, niet worden gepubliceerd. Het gaat dus in de kern om de belangen van journalisten die over de Koning en het Koningshuis kritisch (willen) publiceren en de leden van het publiek die van dergelijke publicaties kennis zouden willen nemen.
4.8
Het statutaire doel van Republiek is het herstel van de republikeinse regeringsvorm in Nederland te bevorderen, welk doel zij tracht te bereiken door het op gang brengen en bevorderen van openbare discussies en door verder binnen de mogelijkheden van de Nederlandse rechtsorde al datgene te doen dat voor het bereiken van het doel bevorderlijk is. [2] Uit deze statutaire doelstelling valt op geen enkele wijze af te leiden dat Republiek tot doel zou hebben de belangen te behartigen van personen die in een procedure met de Koning verwikkeld (kunnen) raken, met name journalisten die kritisch over de Koning willen publiceren, of van personen die kennis zouden willen nemen van wat deze journalisten uit angst voor een oneerlijk proces niet publiceren. Het enkele feit dat zowel het streven naar een republiek als het elimineren van de door Republiek gesignaleerde ‘problemen’, raakt aan de positie van de Koning in ons staatsbestel, is onvoldoende. Daaruit volgt nog niet dat Republiek krachtens haar statuten de belangen van een vrije pers behartigt; dit belang wordt in de statuten ook niet genoemd. Bovendien is het zo dat zelfs als de bijzondere positie van de Koning in de rechtspraak zou worden geëlimineerd op de door Republiek gewenste wijze, dit niet noodzakelijkerwijs betekent dat daarmee ook het statutaire doel van Republiek, het herstel van de republiek, dichter bij wordt gebracht.
4.9
Republiek is om deze reden dan ook niet-ontvankelijk in haar vorderingen.
4.1
Het hof zal desalniettemin (ten overvloede en kort) ingaan op de centrale stelling van Republiek dat, vanwege de 19 door haar gesignaleerde ‘problemen’ rond de positie van de Koning, er sprake is van een rechtssysteem dat niet voldoet aan de eisen van art. 6 EVRM wanneer de Koning partij is in een civielrechtelijk geding. Dat is in dit geding niet komen vast te staan.
4.11
Het gaat er Republiek blijkens haar stellingen om dat journalisten die kritisch over de Koning of het Koningshuis berichten, en waartegen de Koning vervolgens een proces aanspant, geen eerlijk proces zullen krijgen vanwege een of meer van de 19 door Republiek gesignaleerde problemen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vraag of een dergelijk proces eerlijk zal zijn niet nu reeds in algemene zin kan worden beantwoord, omdat dit een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van elk afzonderlijk geval. Alleen in een specifiek geval kan worden beoordeeld of de Koning, als gevolg van zijn speciale positie, inderdaad de uitkomst van het proces beïnvloedt of dreigt te beïnvloeden. Daarbij is het bovendien niet uitgesloten dat de behandelend rechter (desnoods in hoger beroep) compenserende maatregelen neemt om die invloed of een eventueel gebrek aan
equality of armsweg te nemen, zodat uiteindelijk het proces toch aan de eisen van art. 6 EVRM voldoet. De rechtbank heeft verder terecht in aanmerking genomen dat Republiek weliswaar heeft gewezen op procedures die de Koning tegen de pers heeft aangespannen, maar dat zij niet heeft gewezen op omstandigheden die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat die procedures niet eerlijk zijn verlopen.
4.12
Het voorgaande zou anders kunnen zijn indien de door Republiek gesignaleerde 19 problemen zonder meer tot gevolg hebben dat een journalist nooit een eerlijk proces krijgt indien de Koning tegen hem procedeert, maar dat volgt niet uit datgene wat Republiek aanvoert, nog daargelaten dat van een aantal van deze ‘problemen’, zoals het feit dat boven elke wet een groet staat van de Koning aan de lezer, niet valt in te zien wat deze te maken hebben met een eventueel proces van de Koning tegen een journalist. Daarbij komt dat niet alle gesignaleerde ‘problemen’ zich steeds in elke procedure voordoen. Niet in elke rechtszaak wordt een mondelinge behandeling gehouden, zodat in die zaken waarin een mondelinge behandeling achterwege blijft, het probleem dat de Koning niet in persoon voor de rechter hoeft te verschijnen zich reeds daarom niet zal voordoen. Daarbij komt dat in civiele procedures in het algemeen geen verplichting geldt voor partijen om in persoon voor de rechter te verschijnen. Een partij kan zich immers bij een mondelinge behandeling door zijn advocaat laten vertegenwoordigen. Ook is het niet zo dat in elke rechtszaal een portret van de Koning hangt, iets wat overigens ook weer alleen een rol kan spelen als een mondelinge behandeling plaatsvindt waarin partijen in de rechtszaal verschijnen.
4.13
Republiek ziet het als een probleem dat de Koning rechters benoemt en ontslaat. Voor een Koninklijk Besluit waarbij een rechter wordt benoemd is de handtekening van zowel de Koning als de verantwoordelijk minister vereist. De Koning heeft in zoverre dus geen zelfstandige bevoegdheid. In theorie is denkbaar dat de Koning de benoeming van een hem onwelgevallige rechter blokkeert of ophoudt door te weigeren het daartoe strekkende KB te ondertekenen, maar dat de Koning zich ooit in die zin zou hebben opgesteld voert Republiek niet aan. Bovendien is in het geheel niet uitgelegd hoe een dergelijke weigering van invloed zou kunnen zijn op een proces dat de Koning tegen een journalist zou voeren. Daarvoor zou dan toch op zijn minst nodig zijn dat de Koning er rekening mee moet houden dat de hem onwelgevallige rechter na benoeming een zaak van de Koning tegen een journalist gaat behandelen. Dat is op voorhand onaannemelijk en daarover heeft Republiek helemaal niets naar voren gebracht.
4.14
Uit het voorgaande blijkt dat niet thans reeds in algemene zin kan worden geoordeeld dat de 19 ‘problemen’ erin resulteren dat journalisten in een zaak tegen de Koning geen eerlijk proces zullen krijgen, omdat dit in hoge mate afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Op de vraag of dat in een concrete procedure anders is moet worden beslist door de behandelend rechter in die specifieke zaak. Daarop kan het hof niet vooruit lopen.

5.Conclusie

5.1
De conclusie is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Hoewel de rechtbank een deel van de vorderingen van Republiek heeft afgewezen en het hof tot de conclusie komt dat Republiek ook ten aanzien van deze vorderingen niet-ontvankelijk is, leidt dit niet tot vernietiging van het vonnis of een aanpassing van het dictum. Een afwijzing kan immers ook een niet-ontvankelijkheid impliceren.
5.2
Republiek c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die van het incident daaronder begrepen.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 8 maart 2023;
- veroordeelt Republiek c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat c.s. begroot op € 783,-- aan griffierecht en € 3.642,-- aan salaris van de advocaat in het principaal hoger beroep en € 1.821,-- in het incidenteel hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als zij deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan;
- bepaalt dat als Republiek c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak hebben voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Republiek c.s. de kosten van die betekening moeten betalen, plus extra nakosten van € 92,--, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Republiek c.s. deze niet binnen veertien dagen na betekening hebben voldaan;
- verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, P. Glazener en A. Dupain, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2025, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie pleitnota mr. Jansen in hoger beroep nr. 41.
2.Art. 2 Statuten Republiek, productie 3 bij inleidende dagvaarding.