ECLI:NL:GHDHA:2025:1747

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
22-003117-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor verdachte van seksuele dwang in Alphen aan den Rijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden voor het tenlastegelegde feit van seksuele dwang, gepleegd op 1 juni 2018 in Alphen aan den Rijn. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak gevraagd. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de aangeefster en getuigen, alsook het dossier. De aangeefster, destijds 17 jaar, heeft verklaard dat zij onder invloed van alcohol was en dat zij 'nee' heeft gezegd tegen de seksuele handelingen, maar dat deze desondanks hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft erkend seksuele handelingen te hebben verricht, maar ontkent dat er sprake was van dwang. Het hof heeft vastgesteld dat er te veel twijfel bestaat over de vraag of de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat de aangeefster de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Het hof heeft geconcludeerd dat het bewijs voor de tenlastelegging onvoldoende is om tot een veroordeling te komen. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003117-22
Parketnummer: 09-767188-19
Datum uitspraak: 3 september 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 oktober 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [land] op [geboortedatum] 1996,
BRP-adres: [adres], [postcode] [plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 01 juni 2018 te Alphen aan den Rijn
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door de broek en onderbroek uit te trekken en/of door te zoenen en/of door het lichaam te betasten en/of door de benen
van die [aangeefster] uit elkaar te halen/duwen en/of door de knieën omhoog en/of naar haar lichaam toe te duwen/brengen en/of door met zijn lichaam tussen de
benen van die [aangeefster] te gaan liggen en/of door over het lichaam heen te gaan liggen en/of (daarbij) met zijn lichaam op haar te leunen en/of (daarbij) (telkens) te negeren dat die [aangeefster] "nee, nee" zei en/of (telkens) te negeren dat zij dermate onder invloed van alcohol was dat zij beperkt was in haar vermogen om weerstand te bieden aan zijn, verdachtes, handelingen, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], te weten het betasten van de borsten en/of vagina van die [aangeefster] en/of het brengen/duwen van zijn penis in de mond en/of in de vagina van die [aangeefster].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof stelt voorop dat de gebeurtenissen in deze zaak hebben plaatsgevonden in 2018, derhalve voor de inwerkingtreding van de Wet Seksuele Misdrijven op 1 juli 2024. De tenlastelegging is toegesneden op artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Voor een bewezenverklaring van artikel 242 (oud) Sr is vereist dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. Van ‘dwang’ is sprake wanneer een verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat een slachtoffer de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Deze dwang kan worden veroorzaakt door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) andere feitelijkheden van verdachte richting het slachtoffer. De dwang moet van een zodanig gewicht zijn dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, dan wel door toedoen van de verdachte in een zodanige al dan niet bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken.
Voorts stelt het hof voorop dat op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Daarom moet sprake zijn van andere bewijsmiddelen die aan die verklaring voldoende steun biedt. Daarvoor is niet vereist dat ieder onderdeel van de bewezenverklaring met bijkomend bewijs wordt ondersteund. Wanneer de verklaring van de getuige op bepaalde, andere punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal kan dat afdoende zijn, mits tussen die verklaring en dat andere bewijsmateriaal niet een te ver verwijderd verband bestaat.
Op [datum] heeft [vader aangeefster] namens zijn dochter [aangeefster] (hierna: aangeefster), geboren op [geboortedatum aangeefster], aangifte gedaan van verkrachting. Aangeefster is meermalen door de politie gehoord. Tevens zijn de getuigen [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) door de politie gehoord. In hoger beroep zijn de aangeefster en [getuige 1] bij de raadsheer-commissaris nogmaals als getuige gehoord.
Het hof gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van het volgende uit. Aangeefster, destijds 17 jaar, is in de vroege ochtend van 1 juni 2018 samen met haar vriendin [getuige 1] in een bar te Alphen aan den Rijn uitgeweest, waar zij alcohol hebben gedronken. Na sluitingstijd van de bar, omstreeks 4.00 uur, is aangeefster op eigen initiatief in benevelde toestand met [getuige 1], haar vriend [getuige 2] en twee vrienden van [getuige 2], te weten de verdachte en [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), beiden destijds 21 jaar, meegelopen naar de woning van [getuige 2]. Aangeefster wist dat [getuige 1] het niet leuk zou vinden als aangeefster een seksuele relatie zou hebben met iemand uit de vriendenkring van [getuige 2]. In de woning aangekomen zijn [getuige 1] en [getuige 2] op enig moment naar boven gegaan. Aangeefster is samen met de verdachte naar een aangrenzende ruimte gegaan, waar zij elkaar hebben gezoend. Niet ter discussie staat dat dit met instemming van aangeefster gebeurde. Vervolgens zijn er seksuele handelingen verricht, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster door de verdachte, waarna de verdachte de ruimte heeft verlaten. Op enig moment is ook [betrokkene] naar de aangrenzende ruimte gegaan en zijn er ook tussen [betrokkene] en aangeefster seksuele handelingen verricht die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster door [betrokkene]. Na afloop daarvan is aangeefster teruggelopen naar de woonkamer. Terwijl aangeefster haar schoenen aantrok, kwam onverwacht [getuige 1] de woonkamer in. [getuige 1] zag dat aangeefster bleek was en een verwarde uitdrukking op haar gezicht had. Op de vraag van [getuige 1] wat er was, zei aangeefster dat ze was verkracht. Daarop rende aangeefster het huis uit, gevolgd door [getuige 1]. Buiten heeft aangeefster de verdachte bij het passeren een klap in het gezicht gegeven, waarna zij huilend weg liep. Toen de verdachte en [betrokkene] vervolgens werden geconfronteerd met de beschuldiging van aangeefster hebben zij elk ontkennend gereageerd, waarbij de verdachte heeft gezegd dat aangeefster niet had gezegd dat ze ‘het’ niet wilde.
Aangeefster heeft ten overstaan van de politie op 1 juni 2018, op 3 juli 2018 en op 19 januari 2019 verklaringen afgelegd en zij is op 28 november 2024 in hoger beroep als getuige gehoord. Over de toedracht van de gebeurtenissen op 1 juni 2018 heeft zij in haar verschillende verklaringen op onderdelen wisselend verklaard en in haar laatste verhoor heeft zij verklaard dat zij zich niet veel meer kon herinneren. Ten aanzien van de dwang heeft aangeefster onder meer verklaard dat zij “nee, nee” heeft gezegd, althans dat ze heeft gezegd dat ze het niet wilde, maar dat dit is genegeerd en dat de seksuele handelingen desondanks hebben plaatsgevonden. Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij zodanig onder invloed was van alcohol dat zij onvoldoende in staat was om weerstand te bieden.
De verdachte heeft erkend dat hij (een deel van de tenlastegelegde) seksuele handelingen met aangeefster heeft verricht, maar ontkent dat sprake was van dwang. Volgens de verdachte heeft aangeefster niet kenbaar gemaakt dat zij het niet wilde en heeft hij haar niet gedwongen. Voorts is betwist dat aangeefster dermate onder invloed was van alcohol dat zij beperkt was in haar vermogen om weerstand te bieden dan wel haar wil verbaal en non-verbaal te uiten.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat aangeefster de seksuele handelingen van de verdachte tegen haar wil heeft ondergaan en dat de verdachte dit opzettelijk heeft veroorzaakt op de wijze als tenlastegelegd, zodat sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 (oud) Sr. Het hof kan weliswaar niet uitsluiten dat daarvan sprake is geweest, maar is van oordeel dat er in dit geval teveel ruimte voor twijfel is om tot een bewezenverklaring te komen. Daarbij weegt het hof het volgende mee.
De soms aanzienlijke inhoudelijke verschillen tussen de verklaringen van aangeefster nopen tot grote behoedzaamheid bij het vaststellen van de toedracht van de gebeurtenissen, ook al is aannemelijk dat een – nu niet meer vast te stellen - deel van deze verschillen kan worden toegeschreven aan het tijdsverloop tussen het afleggen van de verschillende verklaringen. Mede gelet hierop valt te betreuren dat het onderzoek zo lang heeft geduurd.
Dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen zodanig onder invloed was van alcohol, dat zij beperkt was in haar vermogen om weerstand te bieden tegen verdachtes handelingen dan wel haar wil verbaal of non-verbaal te uiten en dat de verdachte dat heeft genegeerd, zoals in de tenlastelegging staat, acht het hof niet bewezen. Het hof betrekt daarbij hetgeen is komen vast te staan over de toedracht voor en na de seksuele handelingen. Dat de verdachte heeft verklaard dat iedereen dronken was en dat aangeefster niet echt stabiel liep, maar wankelde, is in dat licht onvoldoende.
Ten aanzien van de tenlastegelegde fysieke handelingen van de verdachte kan niet worden vastgesteld dat deze – voor zover deze hebben plaatsgevonden - van zodanige aard en gewicht zijn geweest dat reeds daaruit de dwang kan worden afgeleid.
Dat aangeefster mondeling heeft aangegeven de seksuele handelingen niet te willen en dat de verdachte dit heeft genegeerd, acht het hof bij gebrek aan overtuigend steunbewijs niet bewezen. Anders dan de rechtbank acht het hof de na de seksuele handelingen bij aangeefster waargenomen emotionele uitingen in dit geval onvoldoende overtuigend steunbewijs voor de door aangeefster gestelde dwang omdat het hof niet kan beoordelen of en in hoeverre deze emotionele uitingen (mede) zijn ingegeven door het feit dat aangeefster wist dat haar vriendin [getuige 1] seksuele handelingen van aangeefster met personen uit de vriendenkring van [getuige 2] zou afkeuren. Ten slotte weegt mee dat het zich in het dossier, na aanvulling in hoger beroep, bevindende chatverkeer van aangeefster, daterend van (kort) na de betreffende gebeurtenissen - onder meer het gesprek waarin zij in een bericht aan een andere persoon over de betreffende nacht heeft geschreven: ‘Ik ging mee in het moment’ – ruimte voor twijfel laat over de gestelde dwang.
Bij deze stand van zaken is het hof, alles overziend, van oordeel dat er thans teveel twijfel bestaat omtrent de vraag of de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster de ten laste gelegde seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Dit leidt tot de conclusie dat het hof het aan de verdachte ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen acht, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.J. van de Kar, als voorzitter, en mr. Th.W.H.E. Schmitz en mr. A.E. Mos-Verstraten, leden, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 september 2025.