ECLI:NL:GHDHA:2025:1847

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
22-002192-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en materiële schadevergoeding na vernieling van telefoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor mishandeling en vernieling van een telefoon. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte voor de mishandeling zou worden vrijgesproken, terwijl voor de vernieling een veroordeling zou volgen zonder straf of maatregel. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte voor de mishandeling niet wettig en overtuigend schuldig was, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Voor de vernieling van de telefoon heeft het hof echter wel bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de telefoon van het slachtoffer heeft vernield. Het hof heeft geen straf opgelegd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder het letsel dat de verdachte zelf had opgelopen en de geringe ernst van de vernieling. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die € 3.243,36 aan schadevergoeding had geëist, gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 307,83, te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002192-22
Parketnummer: 09-090280-22
Datum uitspraak: 10 september 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 juli 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1975,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 maart 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door hem op/tegen het hoofd te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 21 maart 2022 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld, maar dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 maart 2022 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon
, in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf
Het hof acht het raadzaam te bepalen dat geen straf zal worden opgelegd.
Het hof heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte als gevolg van het incident op 21 maart 2022 flink letsel heeft opgelopen en in zoverre dus al is geconfronteerd met de gevolgen van zijn handelen. Voorts heeft het hof acht geslagen op de relatief geringe ernst van het bewezenverklaarde – vernieling van een telefoon – en de omstandigheid dat de verdachte sindsdien niet opnieuw voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking gekomen. Tot slot heeft het hof in aanmerking genomen dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 3.243,36, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 3.243,36.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 59,00 aan materiële schade.
De hoogte van de vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsvrouw heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw verweer gevoerd op de schadeposten en verzocht een eventueel toe te kennen schadevergoeding te matigen omdat sprake is van grote mate van eigen schuld van de benadeelde partij.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat hij tot een bedrag van € 307,83 materiële schade heeft geleden. Dit bedrag bestaat uit de waarde van de vernielde telefoon (€ 248,83) en het veiligstellen van de data van de vernielde telefoon (€ 59,00). Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is het hof niet gebleken dat deze schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde wordt vrijgesproken is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering voor zover die ziet op de overige gevorderde materiële schade (bestaande uit (toekomstige) tandartskosten en kosten voor een spalk) en immateriële schade. Niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 307,83, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2022, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde geen straf wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 307,83 (driehonderdzeven euro en drieëntachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 307,83 (driehonderdzeven euro en drieëntachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 maart 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga, als voorzitter, en mr. B.W. Mulder en mr. J.L.D. Timmermans, leden, in bijzijn van de griffier mr. L.R.I.G. Ondracek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 september 2025.