Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 26 september 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 27 juni 2023;
- het herstelexploot van 12 oktober 2023, waarbij [appellant] aangeeft dat hij ook van het tussenvonnis van 23 augustus 2023 in hoger beroep komt;
- het arrest van dit hof van 5 december 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 januari 2024;
- de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
In reconventie heeft hij voor recht verklaard dat [geïntimeerde] eigenaar is van de strook grond en [appellant] , samengevat, uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis:
(A.) de litigieuze schutting en damwand, zoals in 2021 door hem geplaatst, te verwijderen en deze verwijderd te houden;
(B.) daarbij de strook grond weer met normale tuinaarde op te hogen tot een hoogte aansluitend aan de tuin van [geïntimeerde] ;
(C.) vervolgens een gesloten houten schutting terug te plaatsen op de oorspronkelijke locatie van de erfafscheiding;
(D.) het gebruik van de strook grond verder te staken en gestaakt te houden;
Ten slotte heeft de kantonrechter de in reconventie gevorderde dwangsom afgewezen en [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten veroordeeld.
5.Beoordeling in hoger beroep
De grieven 1 tot en met 4
heeft daar altijd zo gestaan tot omstreeks 2021, maar het zou kunnen zijn dat de oude schutting ooit een keer vervangen is. Toen, omstreeks 2021, zag ik dat er plotseling een hap uit de tuin van mevrouw [geïntimeerde] bij de buren was getrokken. Deze schutting is nooit afgebouwd. (…) In mijn verklaring die zich in het procesdossier bevindt heb ik bedoeld te zeggen dat de oorspronkelijke schutting zoals die op de foto aan de rechterzijde te zien is destijds loodrecht in het verlengde van het huis van mevrouw [geïntimeerde] stond. De nieuwe, niet afgebouwde, schutting wijkt af ten opzichte van die loodrechte lijn.”
- De verklaring van [naam 1] dat de erfafscheiding tot 2016 loodrecht in het verlengde van het huis van [geïntimeerde] stond, leidt niet tot de conclusie dat de erfafscheiding op de kadastrale erfgrens moet hebben gestaan omdat die als enige loodrecht staat. [naam 1] heeft immers ook verklaard dat de in 2021 door [appellant] gebouwde schutting – die op de kadastrale grens staat – in zijn optiek afweek van die loodrechte lijn. Uit de verklaring van [naam 1] volgt dus dat de erfafscheiding juist niet op de erfgrens stond.
- Het feit dat het hek op de in rechtsoverweging 3.6 weergegeven kadastrale tekening niet recht, maar enigszins kronkelend loopt, terwijl de schutting in 1996 – net als de kadastrale grens – recht liep, leidt evenmin tot een ander oordeel. [geïntimeerde] heeft er terecht (en onbestreden) op gewezen dat dit mogelijk kan worden verklaard door tijdsverloop en het werken van de grond.
- De verklaring van heer en mevrouw [naam 2] dat de erfafscheiding evenwijdig liep aan de bestrating van de terrassen in hun tuin. Volgens [appellant] zou uit de door hem overgelegde foto’s blijken dat die bestrating evenwijdig loopt aan de kadastrale grens. Het hof kan dit echter niet uit de overgelegde foto’s opmaken, terwijl bovendien nergens uit blijkt dat die bestrating in de loop der jaren niet is gewijzigd.
- De overige door [appellant] overgelegde foto’s geven een onvoldoende duidelijk beeld van de situatie om daaruit conclusies te kunnen trekken over de precieze locatie van de erfafscheiding.
.
6.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 27 juni 2023;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 4.163,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
- bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-.
- verklaart de in dit arrest uitgesproken kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.