ECLI:NL:GHDHA:2025:2031

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
200.316.138/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conflict tussen buren over erfdienstbaarheid en aanleg gasaansluiting

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren, staat de vraag centraal of een buur recht heeft op een noodweg en of de andere buur verplicht is om een gasleiding en glasvezelkabel door zijn perceel te gedogen. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het eerdere vonnis van de rechtbank gedeeltelijk is vernietigd. Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van de appellant met betrekking tot de noodweg en het afbreken van een schuur niet toewijsbaar zijn, maar dat de aanleg van een gasaansluiting en de opheffing van een erfdienstbaarheid wel toewijsbaar zijn. De appellant is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- aan de geïntimeerde, die schadevergoeding vorderde wegens waardevermindering van zijn perceel door de aanleg van de gasleiding. Het hof heeft geoordeeld dat de waardevermindering onvoldoende was onderbouwd door de geïntimeerde, maar heeft het bedrag van € 500,- toegewezen op basis van de bereidheid van de appellant om dit bedrag te betalen. Daarnaast is de erfdienstbaarheid gedeeltelijk opgeheven, en zijn de proceskosten in eerste aanleg gecompenseerd. Het hof heeft de kosten van het hoger beroep eveneens gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.316.138/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/620788 / HA ZA 21-1001
Arrest van 7 oktober 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] , [gemeente 1] ,
appellant,
advocaat: mr. M. Buitelaar, kantoorhoudend in Naaldwijk,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats] , [gemeente 1] ,
verweerder,
advocaat: mr. M.J. Goedhart, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en [geïntimeerde] .

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over een conflict tussen buren over de vraag of een buur recht heeft op een noodweg, de rechten van beide buren op een schuur die over de erfgrens is gebouwd, de vraag of een van de buren een gasleiding en glasvezelkabel voor de andere buur door zijn perceel moet gedogen en de omvang en opheffing van een erfdienstbaarheid. Het hof wijst na een tussenarrest eindarrest.

2.Verder procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep na het tussenarrest van 3 september 2024 (hierna: het tussenarrest) blijkt uit de volgende stukken:
  • de akte uitlaten van [geïntimeerde] van 7 januari 2025 met producties 10 en 11;
  • de akte uitlaten van [appellant] van 4 februari 2025, waarin [appellant] het hof (onder meer) verzocht een mondelinge behandeling te bepalen om een schikking te beproeven;
  • het bericht van [geïntimeerde] van 2 april 2025, waarin hij het hof meedeelt geen bezwaar te hebben tegen de verzochte mondelinge behandeling;
  • het arrest van dit hof van 22 april 2025 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 6 juni 2025 gehouden mondelinge behandeling.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
In aanvulling op de in het tussenarrest vastgestelde feiten blijkt de situatie ter plaatse van de percelen nader uit de hieronder weergegeven foto’s van de percelen:
Foto van de loopbrug en het begin van het tegelpad
Foto van [perceel 1] met woning
Foto van [perceel 1] met woning en kleine kas
Foto over de druivenmuur van [perceel 1] en op de achtergrond [perceel 2]
Foto vanaf de [straat 2] van [perceel 2] en op de achtergrond [perceel 1]

4.Verdere beoordeling in hoger beroep

4.1
Het hof heeft in het tussenarrest wat de vorderingen van [appellant] betreft geoordeeld dat de vorderingen met betrekking tot het aanwijzen van een noodweg, het afbreken van de schuur en medewerking aan de aanleg van een glasvezelkabel niet toewijsbaar zijn. Verder heeft het hof geoordeeld dat de vorderingen met betrekking tot de aanleg van een gasaansluiting en de opheffing van een erfdienstbaarheid toewijsbaar zijn, en partijen de gelegenheid gegeven zich uit te spreken over de hoogte van de schade voor [geïntimeerde] door de aanleg van de gasaansluiting. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vorderingen van [geïntimeerde] met betrekking tot de uitoefening van die erfdienstbaarheid moeten worden afgewezen en dat [geïntimeerde] moet worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg in reconventie.
4.2
Partijen hebben zich bij aktewisseling uitgelaten over de hoogte van de hiervoor bedoelde schade. Daarnaast heeft [geïntimeerde] het hof verzocht terug te komen op zijn oordeel met betrekking tot de erfdienstbaarheid en de proceskostenveroordeling in reconventie.
Schade als gevolg van de aanleg van een gasaansluiting
4.3
[geïntimeerde] heeft het hof verzocht een vergoeding van € 2.500,- aan hem toe te kennen. Hij stelt dat hij recht heeft op vergoeding van de schade die bestaat uit de waardevermindering van het perceel.
4.4
[appellant] betwist de hoogte van de gevorderde schadevergoeding en wijst er op dat er nu al een tijdelijke gasleiding ligt, zodat van schade door een waardevermindering geen sprake is. [appellant] heeft zich bereid verklaard € 500,- als schadevergoeding te voldoen om dit geschilpunt te beëindigen.
4.5
Het hof is van oordeel dat waardevermindering van [perceel 2] een vorm van schade is die voor vergoeding in aanmerking komt, als [geïntimeerde] op grond van artikel 5:58 lid 1 BW een gasleiding door dat perceel moet gedogen. [geïntimeerde] heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom die waardevermindering € 2.500,- zou bedragen. Hij berekent het aantal vierkante meter dat gemoeid is met het ingraven van de gasleiding, maar heeft niets gesteld over de waarde van het perceel en/of de waardevermindering daarvan. Die waardevermindering is niet evident, omdat het een groen- en ontsluitingsstrook betreft, die na afronding van de aanlegwerkzaamheden en teruggroei van de betrokken beplanting onverminderd voor die bestemmingen gebruikt kan worden als er een gasleiding doorheen loopt.
4.6
Aan [geïntimeerde] is in het tussenarrest de gelegenheid geboden zijn schade, zo mogelijk onderbouwd met een taxatierapport, nader te motiveren. [geïntimeerde] stelt in zijn akte na het tussenarrest voor dat het hof een deskundige benoemt en biedt nader bewijs aan van zijn stellingen, onder andere door het horen van een deskundige, maar hij heeft geen taxatierapport overgelegd waaruit een waardevermindering blijkt. Nu hem in het tussenarrest al de gelegenheid is geboden om een taxatierapport over te leggen, ziet het hof geen reden om [geïntimeerde] daartoe nogmaals in de gelegenheid te stellen of zelf een taxateur als deskundige te benoemen. Aan het aanbod tot getuigenbewijs komt het hof niet toe omdat [geïntimeerde] zijn stelling daarvoor onvoldoende heeft gemotiveerd en [geïntimeerde] aanbiedt een deskundige als getuige te horen. Het is hem kennelijk om de deskundigheid van betrokkene te doen, en niet om het op grond van eigen waarneming kunnen verklaren over bepaalde feiten en omstandigheden.
4.7
Het hof zal de schade begroten op € 500,- gelet op de bereidheid van [appellant] om dat bedrag te betalen. [appellant] zal die schade dienen te vergoeden, alvorens hij kan overgaan tot het aanleggen van een gasleiding volgens het door de gasnetbeheerder voorgestelde tracé over [perceel 2] (groen weergegeven in productie 1 van [appellant] ) en de daarop door [appellant] in de e-mail van zijn advocaat van 10 november 2022 voorgestelde aanpassingen (productie 42 van [appellant] ). [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat er tevens schade dreigt die nu nog niet kan worden begroot (te denken valt aan beschadigingen tijdens de aanleg van de leiding), zodat het hof geen grond ziet voor toewijzing van de in de vordering opgenomen zekerheidstelling voor mogelijke nadere schade.
4.8
Zoals in het tussenarrest al is overwogen, zal aan de gedoogplicht een dwangsom worden verbonden zoals gevorderd, met dien verstande dat het bedrag zal worden gematigd. Het bevel om de aanleg van de gasleiding te gedogen zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, evenals de toe te wijzen dwangsomveroordeling.
Erfdienstbaarheid – het hof komt niet terug op oordeel in tussenarrest
4.9
In het tussenarrest heeft het hof beslist dat de erfdienstbaarheid die is gevestigd in de akte van 23 juni 1987 gedeeltelijk zal worden opgeheven, te weten voor zover [perceel 3] dienend erf is voor [perceel 2] .
4.1
Volgens [geïntimeerde] is het hof bij die beslissing uitgegaan van een onjuiste feitelijke grondslag en heeft het de plaatselijke situatie onjuist begrepen. Dit zou met name gelden voor rov. 6.34 van het tussenarrest, dat als volgt luidt:
Voorzover [geïntimeerde] [perceel 2] nog steeds vanaf de oostzijde wenst te bereiken, bijvoorbeeld om, vanaf de [straat 1] over de loopbrug komend, zijn fiets in de schuur te stallen, kan hij dat ongehinderd over zijn eigen [perceel 1] doen, doordat kassen en andere bouwwerken op [perceel 2] na 1987 zijn afgebroken. Anders dan partijen bij het vestigen van de erfdienstbaarheid dachten, komt de loopbrug uit op alleen dat [perceel 1] , en leidt de kortste weg van de loopbrug naar [perceel 2] rechtdoor over [perceel 1] tot aan de hoek van [perceel 2] bij de schuur. Zelfs als [geïntimeerde] , vanaf de [straat 1] komend, over de loopbrug te voet naar de verste noordhoek van [perceel 2] zou willen gaan én geen gebruik zou willen maken van de toegang aan de [straat 2] , hoeft hij daarvoor nauwelijks om te lopen ten opzichte van de wijze waarop de erfdienstbaarheid is uitgeoefend, aangezien ook delen van het door [appellant] aangelegde tegelpad evenwijdig aan de perceelgrens lopen.
4.11
[geïntimeerde] stelt dat hij, komend over de loopbrug, louter via [perceel 3] van [appellant] toegang heeft tot [perceel 2] . Het is volgens hem niet mogelijk om voor de schuur naar links af te slaan en verder over [perceel 1] [perceel 2] te bereiken, omdat daar de druivenmuur en de schuur staan.
4.12
Het hof stelt voorop dat de eisen van een goede procesorde mee brengen dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing. Hij kan daarmee voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen [1] .
4.13
In de onderhavige zaak heeft het hof zijn beslissing in het tussenarrest mogelijk onvoldoende duidelijk gemotiveerd, maar is het niet uitgegaan van onjuiste feiten. Uit de processtukken en de door partijen overgelegde producties blijkt immers dat het, komend vanaf de loopbrug, wel mogelijk is om over [perceel 1] [perceel 2] te bereiken, zonder [perceel 3] te moeten kruisen. Dit kan door vrijwel meteen na het verlaten van de loopbrug en voor het begin van de druivenmuur linksaf te slaan, in de richting van het woonhuis op [perceel 1] te gaan, waarbij de druivenmuur vervolgens aan de rechterhand wordt gehouden. Ter verduidelijking: als men vanuit de loopbrug komend verder rechtdoor over het tegelpad zou gaan, zou men de druivenmuur aan de linkerhand houden. Dat er komend vanaf de loopbrug toegang is tot het deel van [perceel 1] ten zuiden van de druivenmuur, blijkt uit de in 3.1 weergegeven foto’s uit het dossier, waarop de toegang tot de woning op het zuidelijke deel van dat perceel te zien is, met een betontegelpad rechts van een chroomkleurige brievenbus. Uit het dossier blijkt verder dat de loopbrug over de [straat 1] gedurende vele jaren de ontsluiting naar de openbare weg vormde voor de woning op [perceel 1] , totdat [geïntimeerde] de woning recent heeft ontsloten via een oprit vanaf de nieuw aangelegde [straat 2] . Uit de in 3.1 weergegeven foto’s blijkt verder dat het mogelijk is om met de fiets aan de hand om de kleine kas op [perceel 1] heen [perceel 2] te bereiken. Het lijkt bovendien zelfs mogelijk om zonder fiets te voet tussen de kleine kas en de schuur door [perceel 2] te bereiken.
4.14
Om via die route vanaf de loopbrug te gaan naar [perceel 2] is alleen de eerste een of twee meter van het tegelpad nodig. Het resterende deel van het tegelpad dat zich op [perceel 1] bevindt heeft voor [geïntimeerde] mogelijk minder praktisch nut bij de gedeeltelijke opheffing van de erfdienstbaarheid (voor zover [perceel 1] heersend erf is), omdat het tegelpad daardoor doodlopend wordt voor [geïntimeerde] . Op het tegelpad over [perceel 1] is echter de erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel van [appellant] gevestigd.
4.15
Van een onjuist begrip van de feitelijke situatie is dan ook geen sprake geweest, zodat het hof geen aanleiding ziet om terug te komen op de beslissing tot opheffing van de erfdienstbaarheid in het tussenarrest.
4.16
Ten aanzien van de nieuwe argumenten die [geïntimeerde] tegen de eenzijdige opheffing van de erfdienstbaarheid aanvoert, overweegt het hof ten overvloede nog het volgende. [geïntimeerde] voert aan dat [perceel 2] mogelijk (geheel of gedeeltelijk) separaat van [perceel 1] verkocht gaat worden, zodat de erfdienstbaarheid voor [perceel 2] van belang blijft. [geïntimeerde] zinspeelt op een toekomstige situatie waarin hij slechts beschikt over de strook ten noorden van de druivenmuur van [perceel 1] en een deel van [perceel 2] , maar waarin die stroken niet zijn samengevoegd met [perceel 3] .
4.17
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de huidige situatie en niet van mogelijke toekomstscenario’s. [perceel 2] betreft een groenstrook die met een oprit vanaf de [straat 2] ontsloten is naar de openbare weg. [geïntimeerde] is in 2024 verhuisd naar een woning in een ander dorp, zoals hij tijdens de zitting op 6 juni 2025 heeft bevestigd. Hij zal bij verkoop van zijn woning op [perceel 1] feitelijk niet veel nut meer van beide af te splitsen stroken hebben, die hij – naar het hof aanneemt – wil afsplitsen en behouden met een winstoogmerk. Zoals in r.o. 6.35 van het tussenarrest al is overwogen, valt niet goed in te zien waarom hij in de huidige situatie nog belang zou hebben bij de erfdienstbaarheid waarbij [perceel 3] dienend erf is.
4.18
Deze nieuwe argumenten leiden daarom niet tot heroverweging van de beslissing in het tussenarrest tot gedeeltelijke opheffing van de erfdienstbaarheid. In het tussenarrest is al overwogen dat het gevolg daarvan is dat de vordering in reconventie van [geïntimeerde] om hem ongehinderd toegang te geven tot het overpad over [perceel 3] , zal worden afgewezen.
Conclusie en proceskosten
4.19
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] gedeeltelijk slaagt. De vordering van [appellant] om de aanleg van een gasleiding door [perceel 2] te gedogen is toewijsbaar zoals hierna bepaald. De erfdienstbaarheid ten laste van [perceel 3] ten behoeve van [perceel 2] zal worden opgeheven en de met die erfdienstbaarheid verband houdende vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen.
4.2
Dit betekent dat partijen in de zaak in eerste aanleg in conventie over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld. Het hof zal de proceskostenveroordeling van de eerste aanleg in conventie daarom vernietigen en de proceskosten in conventie in eerste aanleg compenseren.
4.21
[geïntimeerde] verzoekt het hof ook om terug te komen op het oordeel om de proceskostenveroordeling in reconventie in eerste aanleg te vernietigen en hem te veroordelen in die proceskosten. Hij wijst er daarbij op dat de beslissing in eerste aanleg op goede gronden was gegeven, omdat [appellant] pas in hoger beroep gedeeltelijke opheffing van de erfdienstbaarheid heeft gevorderd.
4.22
Dit betoog kan niet tot een heroverweging over de proceskosten in reconventie leiden. Het hoger beroep biedt partijen een herkansingsmogelijkheid en [appellant] heeft daarvan gebruik gemaakt met zijn (voorwaardelijke) vordering tot gedeeltelijke opheffing van de erfdienstbaarheid. Het hof dient vervolgens op basis van het gehele debat in beide instanties te beoordelen of de reconventionele vordering toewijsbaar is en heeft geoordeeld dat die vordering wordt afgewezen, zodat het vonnis in eerste aanleg in reconventie wat die vordering betreft wordt vernietigd. De hoger beroep rechter oordeelt dan (zo nodig ambtshalve) opnieuw over de proceskostenveroordeling. Daar hoort bij dat de partij die overwegend in het ongelijk wordt gesteld, in beginsel wordt veroordeeld in de proceskosten. Het processuele debat in deze zaak noopt niet tot een ander oordeel. Het achterwege laten van een voorwaardelijke vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid in eerste aanleg beschouwt het hof niet als een verzuim van [appellant] dat tot een andere beslissing over de proceskosten zou moeten leiden. De beslissing in het tussenarrest berust derhalve op goede gronden.
4.23
Het hof begroot de proceskosten in reconventie in eerste aanleg op nihil, omdat na beoordeling van de vordering in conventie tot opheffing van de erfdienstbaarheid geen debat overblijft in reconventie.
4.24
Partijen zijn in hoger beroep over en weer deels in het ongelijk gesteld, hetgeen ertoe leidt dat het hof de kosten van het hoger beroep zal compenseren.
4.25
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [appellant] tot terugbetaling van datgene wat hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald toewijsbaar is zoals hierna bepaald.
4.26
Het hof zal het bestreden vonnis ten behoeve van de leesbaarheid geheel vernietigen en opnieuw recht doen zoals hierna bepaald.

5.Beslissing

Het hof:
5.1
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2022 en, opnieuw rechtdoende:
5.2
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen een vooraf te betalen schadevergoeding van € 500,- te gedogen dat de gasleiding voor de aanvoer van gas via de nog te verplaatsen gaskast naar de woning van [appellant] door of onder [perceel 2] gaat;
5.3
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen een dwangsom van € 100,- per dag, een gedeelte van een dag als een gehele gerekend, dat [geïntimeerde] de veroordeling in r.o. 5.2 niet naleeft, tot een maximum van € 15.000 is bereikt;
5.4
heft op de erfdienstbaarheid van weg van en naar de [straat 1] , zoals gevestigd bij de notariële akte van 23 juni 1987 beschreven in 3.5 van het tussenarrest, voor zover perceel kadastraal bekend: [gemeente 2] , [sectie] [perceel 3] dienend erf is en perceel kadastraal bekend: [gemeente 2] , [sectie] , [perceel 2] heersend erf is;
5.5
wijst het over en weer meer of anders gevorderde af;
5.6
compenseert de kosten van de eerste aanleg in conventie in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg in reconventie, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op nihil;
5.8
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest terug te betalen aan [appellant] al hetgeen [appellant] op grond van het vonnis in eerste aanleg aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [appellant] ;
5.9
compenseert de kosten van het hoger beroep in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.1
verklaart de onderdelen 5.2, 5.3 en 5.8 van dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. F.M. Bus, mr. H.M.H. Speyart van Woerden en mr. R. Wesseling en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800, NJ 2008/553.