[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats]
voor deze zaak als correspondentieadres: [correspondentieadres], [plaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 juni 2024 tot en met 3 juli 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan
hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
- zijn woning aan de [adres] beschikbaar te stellen en/of
- een drukspersframe met persstempels en/of een of meer hydraulische drukpersen en/of een zeef en/of een of
meer weegschalen en/of een mixer en/of gewichten voorhanden te hebben en/of
- een of meer zakken met (mengsels van) versnijdingsmiddelen (waaronder paracetemol) voorhanden te hebben;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meerdere (tot op heden) onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 5 juni 2024 tot en met 3 juli 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te
bevorderen,
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 5 juni 2024 tot en met 3juli 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk de gelegenheid en/of de middelen en/of de inlichtingen heeft
verschaft door
- zijn woning aan de [adres] beschikbaar te stellen;
hij in of omstreeks de periode van 5 juni 2024 tot en met 3 juli 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 75 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd te beslissen zoals de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
in of omstreeks de periode van 5 juni 2024 tot en metop3 juli 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van heroïne
, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen
, vervoermiddelen,enstoffen
, gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan
hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
- zijn woning aan de [adres] beschikbaar te stellen en/of
- een
drukpersframemet persstempels en
/of een of meerhydraulische drukpersen en
/ofeen zeef en
/of een of
meerweegschalen en
/ofeen mixer en
/ofgewichten voorhanden te hebben en
/of
-
een of meerzakken met (mengsels van) versnijdingsmiddelen (waaronder paracet
amol) voorhanden te hebben;
hij
in of omstreeks de periode van 5 juni 2024 tot en metop3 juli 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad
,ongeveer 75 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij – kort samengevat - aangevoerd dat de verdachte gedurende de tenlastegelegde periode geen toegang had tot zijn woning en op basis van het dossier ook niet in de woning kan worden geplaatst. Volgens de raadsman kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van en beschikkingsmacht heeft gehad over de in zijn woning aangetroffen goederen.
Het hof overweegt in dit verband als volgt.
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat op 3 juli 2024 in de woning van de verdachte verschillende voorwerpen zijn aangetroffen die zijn te relateren aan de productie van en handel in harddrugs, zoals drukpersen, een mixer, weegschalen en versnijdingsmiddelen (waaronder paracetamol). Ook is er 74,6 gram heroïne aangetroffen. De verdachte is huurder van de woning. Hij heeft verklaard de enige bewoner te zijn en dat er geen anderen zijn die een sleutel hebben van zijn woning.
Het hof neemt als uitgangspunt dat als ervaringsregel heeft te gelden dat een huurder en enig bewoner in beginsel wetenschap heeft van hetgeen zich in zijn woning bevindt (vgl. Hoge Raad 20 oktober 2014, ECLI:NL:2014:3056, r.o. 2.4).
De verdachte heeft na zijn aanhouding op 3 juli 2024 verklaard dat hij zijn huissleutel ongeveer vier weken daarvoor is kwijtgeraakt. Hij heeft tijdens het uitgaan zijn sleutel aan een hem onbekende man gegeven, zodat deze man gebruik kon maken van het toilet in de woning van de verdachte. De verdachte heeft niet gemerkt dat hij de sleutel niet heeft teruggekregen. Sindsdien was hij zijn sleutel kwijt en kon hij zijn woning niet meer in. Hij is sindsdien vier keer bij zijn woning langsgegaan. Over zijn hond heeft de verdachte op 3 juli 2024 verklaard dat hij deze ongeveer negen dagen daarvoor bij zijn nicht had ondergebracht.
Het hof acht de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. Dat de verdachte zijn huissleutel aan een vreemde heeft gegeven en vervolgens gedurende vier weken nauwelijks actie heeft ondernomen om zich op andere wijze (bijvoorbeeld met behulp van een slotenmaker) toegang tot zijn woning te verschaffen, acht het hof op zichzelf al weinig aannemelijk. Daarnaast is de verklaring van de verdachte in strijd met de overige inhoud van het dossier. Zo heeft de zus van de verdachte verklaard dat zij ongeveer tweeëneenhalve week voor zijn aanhouding nog in de woning is geweest en zij alleen de woning in kan als de verdachte er is. Ook hebben meerdere omwonenden verklaard de verdachte in de paar weken voorafgaand aan zijn aanhouding regelmatig – al dan niet met zijn hond - bij zijn woning te hebben gezien. Een van hen heeft zelfs verklaard de verdachte voor het laatst de dag voor zijn aanhouding te hebben gezien, terwijl de hond volgens die omwonende al die tijd bij de verdachte was. Tot slot overweegt het hof dat het in zijn algemeenheid weinig plausibel is dat – de verklaring van de verdachte volgend – iemand buiten medeweten van de bewoner voorwerpen als hier aan de orde, waaronder een hoeveelheid harddrugs met een aanzienlijke straatwaarde, in diens woning plaatst, terwijl de bewoner zich op elk moment toegang tot die woning zou kunnen verschaffen en/of de politie zou kunnen waarschuwen. Het hof schuift de verklaring van verdachte dan ook als niet aannemelijk geworden ter zijde.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verdachte als huurder en enige bewoner wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen voorwerpen in zijn woning.
Het hof is verder van oordeel dat de verdachte beschikkingsmacht had over de in zijn woning aangetroffen voorwerpen. Dat de verdachte op het moment van de doorzoeking op 3 juli 2024 niet in of bij de woning is aangetroffen maakt dat niet anders, nu de verdachte als enige bewoner feitelijke macht over deze voorwerpen kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken (vgl. Hoge Raad 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945, r.o. 3.3.2.). Resumerend acht het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben in zijn woning van ongeveer 75 gram heroïne en het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen die bestemd zijn voor de productie van heroïne. Zoals algemeen bekend is het gebruik van harddrugs zoals heroïne verslavend en zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Ook gaan gebruik van en handel in harddrugs veelal gepaard met (andere vormen van) criminaliteit. De productie en verspreiding van deze middelen dient derhalve tegengegaan te worden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 2 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat de verdachte een lichte verstandelijke beperking heeft, zoals blijkt uit het psychologisch onderzoek dat door de raadsman is overgelegd. De verdachte is door het onderhavige feit zijn woning kwijtgeraakt. Daarnaast ervaart de verdachte sinds de doorzoeking van zijn woning en zijn aanhouding veel stress, waardoor hij ook lichamelijke klachten heeft. Hij heeft daardoor op dit moment geen werk of andere dagbesteding. De verdachte zou volgens de raadsman wel in staat zijn een taakstraf uit te voeren.
Het hof is, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, zal het hof die gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel in duur gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Het voorwaardelijke deel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Om recht te doen aan de ernst van het bewezenverklaarde zal het hof tevens een taakstraf opleggen van na te melden duur.
De inbeslaggenomen heroïne, met betrekking tot welke het onder 2 bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bovendien geldt dat deze op basis van de Opiumwet aan het verkeer dient te worden onttrokken.
De inbeslaggenomen drukpersen, stampers, mixer, weegschalen en versnijdingsmiddelen, met betrekking tot welke het onder 1 primair bewezenverklaarde is begaan en waarvan niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoon stelt het hof vast dat er geen verband is tussen de telefoon en bewezenverklaarde. Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten.
De verdachte heeft in eerste aanleg kennelijk afstand gedaan van de inbeslaggenomen blikjes, het flesje en de sigarettenpeuk. Het hof zal daarover dan ook geen verdere beslissing nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10, 10a en 13a van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.