ECLI:NL:GHDHA:2025:2051

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
22-003164-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van 900 kg cocaïne, deelname aan criminele organisatie en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1971 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot 48 maanden gevangenisstraf voor het medeplegen van de invoer van 900 kg cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat de opgelegde straf niet in overeenstemming was met de procesafspraken die waren gemaakt tussen de verdachte en het openbaar ministerie. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof oordeelde dat de rechtbank niet gebonden was aan deze afspraken en een hogere straf had opgelegd dan was overeengekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van cocaïne vanuit Ecuador en dat hij een actieve rol speelde in de criminele organisatie. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de herkomst van de aangetroffen gelden en goederen, wat leidde tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugshandel.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003164-24
Parketnummer: 71-027618-22
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 september 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum] 1971,
BRP-adres: [woonadres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de in beslag genomen goederen als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 mei 2016 via de Westerschelde en/of de Nederlandse territoriale wateren en/of te Rotterdam en/of te Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 900 kilogram cocaïne, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 10 mei 2022 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Rotterdam, althans te Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer anderen welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid Opiumwet;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 10 mei 2022 te Amsterdam, althans te Nederland en/of Birmingham, althans elders in het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen meermalen althans eenmaal (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag met een totale waarde van I. 700.000 euro en/of 2.000.000 Britse ponden en/of een VW Polo en/of horloges (Jaeger Le Goitre en/of Rolex Yacht Master Horloge), althans enig(e) voorwerp(en)
Sub a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was en/of wie het voorhanden had,
Sub b) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf,
en hij, verdachte, van het plegen van witwassen aldus een gewoonte heeft gemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en dat de verdachte – conform de tussen de verdachte en het openbaar ministerie overeengekomen procesafspraken - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben ondertekende procesafspraken overgelegd en het hof verzocht dienovereenkomstig te oordelen.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 [1] volgt dat als de rechter tot een (wezenlijk) ander oordeel over de bewezenverklaring of de straftoemeting komt dan in het afdoeningsvoorstel is opgenomen, het in de rede ligt dat de procespartijen in de gelegenheid zijn of worden gesteld om zich erover uit te laten hoe in dat geval de zaak zou moeten worden afgedaan. Tevens volgt uit voornoemd arrest dat de eisen van een behoorlijke procesorde en/of een eerlijk proces in zo’n geval met zich kunnen brengen dat de rechter – zo nodig na heropening van het onderzoek ter terechtzitting – het openbaar ministerie en de verdediging in de gelegenheid stelt nader het woord te voeren.
Volgens de procesafspraken in eerste aanleg zou de rechtbank, indien zij die procesafspraken zou volgen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 33 maanden opleggen. De rechtbank heeft ter zitting laten weten dat de hoogte van de strafeis haar was opgevallen en dat zij niet gebonden was aan de procesafspraken. Vervolgens heeft de rechtbank uitspraak gedaan en daarbij de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden, welke straf wezenlijk verschilt van de in het afdoeningsvoorstel genoemde straf. Het hof constateert dat hierdoor niet is voldaan aan het in het arrest van de Hoge Raad genoemde kader en vernietigt daarom het vonnis van de rechtbank.
Feit 1: invoer cocaïne
Uit chats kan worden afgeleid dat de verdachte met de medeverdachten in de periode april - mei 2016 communiceerde over (de financiering van) de invoer vanuit Ecuador van een partij van bijna 900 kilo cocaïne. In de chats werd gesproken over een partij van bijna 900 kilo
cocaïne die op 25 mei 2016 door de douane in de Rotterdamse haven in beslag was genomen. De verdachte schrijft op 31 mei 2016, met verwijzing naar websites die over de inbeslaggenomen drugsberichten, dat de politie ‘de 900’ ‘van ons’ heeft gepakt. De communicatie voorafgaand aan, tijdens en na het transport geeft een beeld van een organisatie waarbinnen iedere deelnemer zijn eigen rol heeft. De verdachte was betrokken
bij de financiering van het transport. Hij communiceerde met ‘ [naam] ’, die in opdracht van de verdachte regelde dat er betalingen werden verricht in – onder meer – Ecuador. Over deze betalingen wisselden de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] informatie uit. Uit de chats blijkt dan ook dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] en anderen. De verdachte had daarbij een eigen rol van voldoende gewicht. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Feit 2: deelname criminele organisatie
Een criminele organisatie in de zin van artikel 1lb van de Opiumwet vereist een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad dat als oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3-5, artikel 10a lid 1 of artikel 11 lid 3-5 van de Opiumwet. Niet vereist is dat een betrokkene verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Van deelneming aan het samenwerkingsverband kan slechts dan sprake zijn, indien een betrokkene behoort tot het samenwerkings-verband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Op grond van de chatberichten in het dossier concludeert het hof dat de verdachte in de periode van maart 2020 tot en met 10 mei 2022 (de dag van de aanhouding van de verdachte) zich in een georganiseerd verband heeft beziggehouden met de invoer, doorvoer en uitvoer van verdovende middelen. Ook [medeverdachte 1] , met wie de verdachte in 2016 had samengewerkt (feit 1), en andere niet geïdentificeerde personen behoorden tot het samenwerkingsverband. De verdachte had een aandeel in de feiten die door de organisatie werden gepleegd. Zo zorgde hij voor betalingen in diverse landen, was hij betrokken bij de logistiek rondom de import en export van drugs en onderhandelde hij over prijzen. Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Feit 3: witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vaststaat dat een voorwerp – middellijk of onmiddellijk – afkomstig is uit enig misdrijf. Dat hoeft niet een nauwkeurig aangeduid misdrijf te zijn. Als er geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het
voorwerp en een delict, kan toch bewezen worden geacht dat het ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Het is aan het openbaar ministerie om dergelijke feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het betreffende voorwerp. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Uit het dossier blijkt dat er in de periode van maart 2020 tot en met 10 mei 2022 diverse geldtransacties hebben plaatsgevonden in Engeland en Nederland waarbij de verdachte
betrokken was. Hij had zicht had op de totale verrekening van de bedragen in Nederland en Engeland. In en bij zijn woning zijn grote contante geldbedragen en/of voorwerpen
aangetroffen die niet kunnen worden verklaard op basis van het legale vermogen en/of inkomen van de verdachte en zijn partner. Op grond van dit beeld is sprake van een gerechtvaardigd witwasvermoeden. Uit het dossier en de voorgaande bewezenverklaringen volgt dat de verdachte wist dat het geld waar in de chats over gesproken werd afkomstig moet zijn geweest enig misdrijf, namelijk de drugshandel van de organisatie waartoe hij behoorde.
De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de herkomst van de aangetroffen gelden en goederen, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld. Ook heeft hij niets willen zeggen over de bedragen waar in de chats over gesproken werd. Er is dus geen verklaring
waarnaar nader onderzoek had kunnen plaatsvinden en waardoor het vermoeden van witwassen had kunnen worden ontkracht. Dit betekent dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft gepleegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op één of meer tijdstippenin de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 mei 2016 via
de Westerschelde en/of de Nederlandse territoriale wateren en/of teRotterdam
en/of te Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
althans opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehadongeveer 900 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 maart 2020 tot en met 10 mei 2022
te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Rotterdam, althanste Nederland
,heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]en
/of één of meeranderen
,welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid Opiumwet;
3.
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 maart 2020 tot en met 10 mei 2022 te Amsterdam
, althans te Nederlanden
/ofBirmingham,
althans elders in het Verenigd Koninkrijk,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleenmeermalen
althans eenmaal(van) een voorwerp, te weten een geldbedrag met een totale waarde van 1.700.000 euro en/of 2.000.000 Britse ponden en
/ofeen VW Polo en
/ofhorloges (Jaeger Le Coultre en
/ofRolex Yacht Master Horloge),
althans enig(e) voorwerp(en)Sub a)de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was en/of wie het voorhanden had,Sub b)heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen,
heeft omgezeten/of gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s)wist
(en)dat
datdievoorwerp
en– onmiddellijk of middellijk – afkomstig
waswarenuit enig misdrijf,
en hij, verdachte, van het plegen van witwassen aldus een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezen-verklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in art. 10 lid 3-5, art. 10a lid 1 of art. 11 lid 3-5 van de Opiumwet.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Procesafspraken en strafmotivering
De procesafspraken
Op 20 juni 2025 heeft de advocaat-generaal het hof aangekondigd voornemens te zijn met de verdachte te komen tot procesafspraken. Op 30 juli 2025 ontving het hof van de advocaat-generaal een op 19 juni 2025 gedateerde door de verdachte, diens raadsman en de advocaat-generaal ondertekende overeenkomst waarin de procesafspraken en de redenen waarom is besloten de zaak middels proces-afspraken af te doen, worden beschreven.
De procesafspraken luiden als volgt:
1. In deze zaak kan een bewezenverklaring volgen van het ten laste gelegde, zijnde het medeplegen van de invoer van 900 kilogram cocaïne, deelname aan een criminele (drugs)organisatie en het medeplegen van witwassen;
2. De verdediging doet afstand van reeds ingediende onderzoekswensen en zal geen nadere en/of nieuwe onderzoekswensen indienen;
3. Het Openbaar Ministerie eist voor de tenlastegelegde feiten een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden;
4. Verdachte doet afstand van alle in beslag genomen voorwerpen en geldbedragen, conform de bij de procesafspraken in eerste aanleg aangehechte beslaglijst;
5. Er zal geen ontnemingsvordering worden ingediend.
Tijdens de terechtzitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat het de bedoeling van partijen is dat de dagen die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht van de op te leggen gevangenisstraf worden afgetrokken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal conform de procesafspraken gerekwireerd.
De raadsman heeft conform de procesafspraken gepleit.
Het toetsingskader inzake procesafspraken van de Hoge Raad: waarborging van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252) overwogen dat de rechter alleen acht kan slaan op een door het openbaar ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel (ook: procesafspraken) als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het EVRM stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt de afspraak dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.
Het hof overweegt hieromtrent in de onderhavige zaak als volgt.
Ter terechtzitting heeft het hof de procesafspraken met de aanwezige verdachte en zijn raadsman besproken en zich ervan vergewist dat partijen elkaar over en weer voldoende en duidelijke informatie hebben verstrekt, wat zowel de verdachte als zijn raadsman hebben bevestigd. De verdachte heeft voldoende gelegenheid gehad om weloverwogen tot een ondubbelzinnige beslissing te komen en heeft, bijgestaan door zijn raadsman, zich rekenschap kunnen geven van de inhoud, de strekking en de rechtsgevolgen van de procesafspraken. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de gemaakte procesafspraken en is, naar het hof heeft vastgesteld, vrijwillig tot deze beslissing gekomen. In deze zaak zijn geen slachtoffers of benadeelde partijen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het acht kan slaan op de voorliggende procesafspraken.
Strafmotivering
Gelet op het beslissingsmodel van de artikelen 348-350 van het Wetboek van Strafvordering is de door het hof vervolgens te beantwoorden vraag of de procesafspraken voor wat betreft de op te leggen straf in redelijke verhouding staan tot de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, gezien de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze zijn gebleken uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft zich in 2016, samen met anderen, schuldig gemaakt aan de invoer van bijna 900 kilo cocaïne en aan deelname aan een criminele organisatie die zich tussen 2020 en 2022 bezig hield met de invoer en de handel in (hard)drugs. De rol van de verdachte daarbij was structureel en niet te onderschatten: steeds was hij betrokken bij omvangrijke geldstromen ten behoeve van diverse drugstransporten of bij het opzetten en (doen)
uitvoeren van de transporten zelf.
De (internationale) handel in verdovende middelen vormt
een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien gaat deze handel in binnen- en buitenland gepaard met geweld en andere vormen van criminaliteit en leidt deze handel tot ontwrichting van de samenleving. Hiertegen dient dan ook streng te worden opgetreden.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, hetgeen een bedreiging vormt voor de legale economie en de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast. Met geld van criminele herkomst worden ook weer andere strafbare feiten gepleegd
en mogelijk gemaakt. Daarnaast profiteren criminelen doordat geld dat verdiend is met criminele activiteiten omgezet kan worden in legaal vermogen. De verdachte heeft zich van deze maatschappelijke gevolgen niets aangetrokken en slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Uit het reclasseringsadvies van 25 februari 2025 volgt dat de reclassering het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden inschat als laag.
Uit de gemaakte procesafspraken volgt dat het de verdachte duidelijk is dat hij verkeerd heeft gehandeld en dat hij weet dat hij in het vervolg andere keuzes moet maken. Hij lijkt hiermee verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden en heeft verklaard in de bewezen-verklaring te berusten.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 juli 2025, waaruit blijkt dat hij in een verder verleden onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Het hof zal deze veroordeling niet in strafverzwarende zin meewegen.
Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek van voorarrest een passende en geboden reactie vormt. Bij de vaststelling van de hoogte van de straf heeft het hof acht geslagen op de rol van de verdachte in het geheel van de bewezen-verklaarde feiten, de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en de omstandigheid dat de verdachte – blijkens zijn meest recente Justitiële Documentatie – geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd sinds de pleegdata van de onderhavige feiten, ook niet in de periode dat zijn voorlopige hechtenis geschorst was. Verder acht het hof het van belang dat de zaak, mede met het oog op het aanzienlijke tijdsverloop, voortvarend wordt afgehandeld.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en geldbedragen zullen verbeurd worden verklaard:
- 400 euro, omschrijving 719714;
- 2500 euro, omschrijving 719722;
- 3200 euro, omschrijving 719723:
- 6000 euro, omschrijving 719724;
- 19.900 euro, omschrijving 719725;
- 10.000 euro, omschrijving 719726:
- 710 euro, omschrijving 719729;
- 4000 euro, omschrijving 719730;
- 450 euro, omschrijving 719731;
- 500 euro, omschrijving 719732;
- 4550 euro, omschrijving 719735;
- 7000 euro, omschrijving 719736;
- Armband, omschrijving 719733;
- Horloge, omschrijving 719734;
- Horloge, omschrijving 720471;
- 93,67 euro, omschrijving 722124;
- Rekenmachine, omschrijving 719719;
- Administratie, omschrijving 719719;
- Administratie, omschrijving 719718;
- Simkaart van zaktelefoon, omschrijving 750376.
Voornoemde voorwerpen en geldbedragen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu de verdachte deze geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden, nu deze geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen en nu de bewezen feiten met betrekking tot of met behulp van deze voorwerpen en geldbedragen zijn begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 24, 33, 33a, 47, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
33 (drieëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 400 euro, omschrijving 719714;
- 2500 euro, omschrijving 719722;
- 3200 euro, omschrijving 719723:
- 6000 euro, omschrijving 719724;
- 19.900 euro, omschrijving 719725;
- 10.000 euro, omschrijving 719726:
- 710 euro, omschrijving 719729;
- 4000 euro, omschrijving 719730;
- 450 euro, omschrijving 719731;
- 500 euro, omschrijving 719732;
- 4550 euro, omschrijving 719735;
- 7000 euro, omschrijving 719736;
- Armband, omschrijving 719733;
- Horloge, omschrijving 719734;
- Horloge, omschrijving 720471;
- 93,67 euro, omschrijving 722124;
- Rekenmachine, omschrijving 719719;
- Administratie, omschrijving 719719;
- Administratie, omschrijving 719718;
- Simkaart van zaktelefoon, omschrijving 750376.
Dit arrest is gewezen door mr. R. van der Hoeven, voorzitter, en mr. M.E.L. Hendriks en mr. A.E. Harteveld, leden, in bijzijn van de griffier mr. E. Wouters.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 augustus 2025.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 29 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, r.o. 5.7.4.