Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding met daarin de grieven vermeld, van 16 mei 2024, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2024;
- het tussenarrest van 18 juni 2024 waarbij een mondelinge behandeling is gelast welke op verzoek van partijen niet is doorgegaan;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met bijlagen, van 18 oktober 2024;
- de aanvullende producties E-22 tot en met E-29 die [appellante] op 7 juli 2025 heeft overgelegd ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- de producties G13 en G14 die [geïntimeerde] op 9 juli 2025 heeft overgelegd ten behoeve van de mondelinge behandeling.
3.Feitelijke achtergrond
(i) Lightning Holding B.V., met als bestuurder [naam 3] (57,5%),
(ii) [naam 1] Holding B.V. (15%),
(iii) [naam 2] (15%),
(iv) [appellante] (7,6%), en
(v) [geïntimeerde] (4,9%).
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
te allen tijdezijn aanbod in te trekken, dus ook na aanvaarding in de zin van artikel 20.2 PAO, en wel tot uiterlijk een maand nadat hem definitief bekend was geworden aan welke gegadigden hij de aandelen kon verkopen en tegen welke prijs. Voor zover [appellante] al heeft willen betogen dat enige gebondenheid aan artikel 12B lid 8 Statuten een uitlegkwestie zou zijn, dan geldt (gezien hetgeen hiervoor in rov. 6.4 is overwogen) dat de Statuten in beginsel objectief, naar de letterlijke tekst, moeten worden uitgelegd (CAO-maatstaf). Partijen twisten er nog over wanneer precies aan [geïntimeerde] bekend is geworden dat [appellante] zijn aandelen wilde overnemen, maar dat kan naar oordeel van het hof in het midden blijven.
wanneer[geïntimeerde] zijn aanbod heeft ingetrokken en of die intrekking conform de regeling in artikel 12B lid 8 Statuten tijdig is gedaan. [appellante] stelt terecht dat [geïntimeerde] zijn aanbod niet reeds heeft ingetrokken op 20 oktober 2020. Het hof leest anders dan de rechtbank in de e-mail van 20 oktober 2020 geen intrekking van het aanbod, maar een uitleg daarvan. [geïntimeerde] heeft zijn aanbod naar oordeel van het hof wel op 29 oktober 2020 ingetrokken. Deze intrekking heeft tijdig plaatsgevonden. [geïntimeerde] heeft immers op 29 oktober 2020, en dus binnen de termijn van artikel 12B lid 8 Statuten, van zijn intrekkingsrecht gebruikgemaakt. De aanbiedingsregeling (waarin artikel 20 PAO voorziet en) die had kunnen leiden tot een overdracht van de aandelen aan [naam 4] of (een van) de aandeelhouders werd door die intrekking beëindigd. Uitgaande van de aanvaarding van het aanbod door [appellante] in de e-mail van 28 oktober 2020, kon [geïntimeerde] nog tot en met 28 november 2020 zijn aanbod intrekken.
aan welke gegadigdenhij de aangeboden aandelen kan verkopen
en tegen welke prijs. Als de uitleg van [appellante] juist zou zijn, dan had voor de hand gelegen dat in de PAO, uitdrukkelijk in afwijking van de regeling in artikel 12B lid 8 Statuten, was bepaald dat het aanbod alleen kan worden ingetrokken (gedurende een maand) nadat het de aanbieder bekend is geworden tegen welke
prijshij de aandelen zou kunnen overdragen.
te allen tijdekan worden ingetrokken. De Statuten en de PAO zijn volgens [appellante] dan ook met elkaar in strijd op dit punt. Ingevolge artikel 14.2 PAO, prevaleert de PAO in dat geval. Ten tweede geldt dat iedere partij op grond van 14.3 PAO verplicht is om alle stemrechten, bevoegdheden en andere rechten aan te wenden om tijdig en volledige uitvoering te geven aan de bepalingen van de PAO. Een beroep op het statutaire intrekkingsrecht is volgens [appellante] in strijd met laatstgenoemd artikel; immers in dat geval wordt artikel 20 PAO zinledig, omdat een aanbiedende aandeelhouder dan steeds het recht heeft om een aandelenoverdracht, nadat de overeenkomst daarvoor op grond van de PAO door aanbod en aanvaarding tot stand is gekomen, met een beroep op de Statuten te verhinderen.
iedereuitoefening van het uitkooprecht (en het meesleeprecht en het aanhaakrecht) te frustreren, aldus [appellante] . Dat argument is evenwel op voorhand weinig overtuigend omdat artikel 12B Statuten ook voorziet in een aanbiedingsplicht. [appellante] heeft zich – terecht – niet op het standpunt gesteld dat deze
statutaireaanbiedingsregeling ook zinledig moet worden geacht, gelet op het bepaalde in artikel 12B lid 8 Statuten.
drag along(meesleeprecht) en
tag along(aanhaakrecht) regeling. In zoverre valt het bepaalde in artikel 20.2 PAO dan ook te beschouwen als een nadere uitwerking of aanvulling op het bepaalde in artikel 12A en 12B Statuten. Het zou ook voor de hand hebben gelegen dat indien met artikel 20.2 PAO zou zijn bedoeld af te wijken van het bepaalde in artikel 12 lid 8 Statuten zoals [appellante] betoogt – en aldus artikel 20.2 PAO niet alleen een uitwerking en aanvulling op de statutaire aanbiedingsregeling zou betreffen, maar ook van een beperking van de rechten van de aanbiedende aandeelhouder onder de statutaire aanbiedingsregeling zou inhouden – dit met zoveel worden in de PAO zou zijn bepaald.