Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- van de zijde van de vrouw, het procesdossier uit eerste aanleg, ingekomen op 25 november 2024;
- een brief van de zijde van de man (met bijlagen) van 30 juni 2025, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vrouw tevens houdende wijziging van haar verzoeken over de (voorlopige) partneralimentatie en vermeerdering van haar verzoek ten aanzien van de verbouwingskosten (met bijlagen), van 30 juni 2025, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de man (met bijlage) van 2 juli 2025, ingekomen op diezelfde datum.
3.De feiten
- partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] ;
- uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren die inmiddels meerderjarig zijn;
- partijen zijn gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende dat tussen partijen geen enkele gemeenschap van goederen dan wel deelgenootschap zal ontstaan. De huwelijkse voorwaarden bevatten voorts een (jaarlijks) periodiek verrekenbeding;
- de man heeft op 12 december 2022 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Partijen zijn het er over eens dat als peildatum voor de verrekening van hun vermogen en de verdere afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de ontbinding van hun huwelijk geldt 31 december 2022;
- de echtscheiding is uitgesproken bij de bestreden beschikking van 18 juli 2024 en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 25 maart 2025.
4.De omvang van het geschil
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot voorlopige partneralimentatie gedurende de echtscheidingsprocedure;
- bepaald dat de man een zodanige alimentatiebijdrage moet betalen dat de vrouw per saldo na aftrek van de eventuele belasting die wordt geheven over dit inkomensbestanddeel een bedrag van CHF 9.398,- netto per maand overhoudt, met ingang van de datum waarop de bestreden beschikking na echtscheiding onherroepelijk is tot het moment dat de vrouw de pensioenleeftijd bereikt conform het Zwitserse AHV statuut (thans 2034);
- bepaald dat de alimentatie jaarlijks per 1 januari zal worden geïndexeerd en op welke wijze;
- de wijze van verdeling gelast van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen (de woning te [plaats 1] , en de vakantiewoningen in [land] te [plaats 3] , [plaats 4] en [plaats 5] ), onder voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- bepaald dat de man ter zake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw zal voldoen:
- bepaald dat de man jegens de vrouw een vergoedingsrecht heeft ter zake van de verbouwingskosten van de echtelijke woning en advocaatkosten van de vrouw van in totaal CHF 356.990 en bepaald dat de man dit bedrag in mindering mag brengen op hetgeen hij uit hoofde van het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding aan de vrouw verschuldigd is;
- de beschikking – met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- bepaald dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
Mitsdien: Appellante het Gerechtshof verzoekt om de beschikking van de rechtbank Den Haag d.d. 18 juli 2024 (gedeeltelijk) te vernietigen voor wat betreft de aangevoerde grieven en opnieuw te beslissen over de daaraan ten grondslag liggende verzoeken gedaan in eerste aanleg ten aanzien van de verrekenvordering op grond van art. 6 van de huwelijksvoorwaarden voor wat betreft de waarde van de aandelen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] en de hoogte van de bonus 2022, de vaststelling van voorlopige alimentatie, de hoogte van de alimentatie, de brutering van de alimentatie, de alimentatieduur, de alimentatie-indexering en de verdeling van de woning in [plaats 1] (waarde en belastingdruk), zulks bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking en voorts, eveneens bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, bij wege van eisvermeerdering:
De na de peildatum betaalde belastingen over de jaren 2020 tot en met 2022 ad CHF 592.000 in de verrekening te betrekken, aldus door aan de zijde van de man in de verdeel- en verrekenstaat een schuld ad -/- CHF 592.000 op te nemen en de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van CHF 296.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023;
De vrouw te veroordelen tot het verstrekken aan de man van haar aangifte IB 2023 binnen 1 week na de beschikking van het hof, onder verbeurte van een dwangsom van CHF 500 per dag(deel) dat zij daarmee in gebreke blijft;
De vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van CHF 69.969,28 van de door haar terugontvangen belastingen over 2023 althans een dusdanig bedrag als uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren, zulks binnen twee weken na de ten deze te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontvangst door de vrouw althans vanaf een dusdanige datum als uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren,
Voorwaardelijk, voor het geval de man in de totale afwikkeling van het (huwelijks)vermogen tussen partijen minder aan de vrouw verschuldigd is, dan het door hem betaalde voorschot ad CHF 1.000.000, te bepalen dat de vrouw het verschil aan hem moet terugbetalen binnen twee weken na de ten deze te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 althans vanaf een dusdanige datum als uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren,
Voorwaardelijk, voor het geval het hof een voorlopige alimentatie zou bepalen die lager is dan hetgeen de man voor de vrouw heeft voldaan, de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van het te veel betaalde, zulks met vermelding van het bedrag, en te vermeerderen met de wettelijke rente over het te veel betaalde in 2023 vanaf 1 januari 2024 en over het te veel betaalde in 2024 vanaf 1 januari 2025, althans vanaf een dusdanige datum als uw hof in goede justitie mag vermenen te behoren.”
5.De beoordeling
trading windowin april/mei 2022.
trading windowaan [bedrijf 1] (terug)verkocht worden tegen een prijs gelijk aan de fiscaal relevante waarde van de aandelen op 31 december van het voorgaande jaar. De aandelen kunnen dus niet op de vrije markt verkocht worden noch voor een andere prijs. Gelet hierop acht het hof het redelijk om voor de waardering van de aandelen [bedrijf 1] aan te sluiten bij de waarde van € 12,46 / CHF 12,30 zoals vastgesteld door [advieskantoor] en goedgekeurd door de Zwitserse belastingdienst.
matching shares, tot het te verrekenen vermogen behoort waarbij bovendien ten onrechte geen rekening is gehouden met een belastinglatentie.
matching shares) er bij zou krijgen, conform het LTI-plan. Op dat moment was de hoogte van zijn bonus nog niet bekend, wel dat de man een bonus over het jaar 2022 zou ontvangen. De man heeft zijn keuze om de helft van zijn bonus om te zetten in aandelen uitgebracht op 6 december 2022. Vervolgens is de man per brief van 1 maart 2023 door [bedrijf 1] geïnformeerd dat zijn bonus over het jaar 2022 CHF 546.000 bedraagt, waarvan de helft in geld aan hem zou worden uitbetaald en de andere helft zou worden omgezet in aandelen. Nu de aanspraak op de bonus in 2022 is ontstaan, is het hof van oordeel dat de gehele geldwaarde van de bonus van CHF 546.000 tot het te verrekenen vermogen behoort, maar niet de ten laste van de bonus verkregen aandelen. De helft van de bonus is namelijk pas in 2023 besteed aan het aanschaffen van aandelen [bedrijf 1] . Het hof is daarom van oordeel dat de aandelen op de peildatum nog niet tot het vermogen van de man behoorden.
In de huwelijkse voorwaarden van de man en de vrouw(productie 2) isgéénfatale termijn afgesproken voor betaling (zie art 6. lid 2). Daarom was de mannietper 31 december 2022 direct in verzuim. Er is dus geen wettelijke rente gaan lopen. De vrouw heeft nimmer schriftelijk aanspraak gemaakt op een verrekenvordering uit hoofde van het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding met een daarbij een termijn voor betaling. Er loopt dus geen wettelijke rente.” Voor het geval er wel een wettelijke rente verschuldigd is, acht de man dit niet redelijk en billijk. Door de man wordt in de randnummers 20 tot en met 23 een onderbouwing gegeven voor zijn stelling. Door de man is onder meer aangevoerd: a) de wettelijke rente is aanzienlijk gestegen, b) het vermogen van de man ligt geheel opgesloten in onverdeeld onroerend goed en onverhandelbare aandelen, c) de procedure in eerste aanleg heeft lang stilgelegen omdat partijen in overleg waren, d) de vrouw heeft regelmatig uitstel gevraagd en de procedure vertraagd, e) pas op 16 april 2024 ruim 16 maanden na de peildatum heeft de vrouw aanspraak gemaakt op de wettelijke rente.
De jaarlijkse bijdrage in de kosten van de huishouding verschuldigd ingevolge artikel 5 lid 1 en de aanspraken op de verdeling van gespaarde inkomsten ingevolge artikel 6 dienen te worden vastgesteld binnen twee jaren na afloop van het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft onderscheidenlijk waarin de besparing van inkomsten plaatsvond. [..]”Voorts volgt uit het betoog van de vrouw dat er geen gronden aanwezig zijn om de wettelijke rente te matigen. Artikel 6:119 BW is een dwingendrechtelijke regeling die schade tracht te reguleren via de wettelijke rente. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden kan van artikel 6:119 BW worden afgeweken. In de visie van de vrouw is de hoogte van de wettelijke rente geen uitzonderlijke omstandigheid. Voorts is de vrouw van mening dat de man bekend had kunnen zijn met de wettelijke rente. Ook wordt door de vrouw betoogd dat de man voldoende financiële mogelijkheden had om de verrekeningsvordering van de vrouw te voldoen, desnoods had hij een lening kunnen afsluiten. Tot slot stelt de vrouw dat zij de procedure niet moedwillig heeft vertraagd.
-/-405.963,15 =] CHF 3.140.890,65 aan de vrouw moet betalen. Dit is meer dan het door hem betaalde voorschot van CHF 1.000.000. Het hof zal daarom het voorwaardelijk verzoek van de man afwijzen.
- OV, taxidiensten, carwash en parkeerkosten CHF 1.048 per jaar.
- Hond CHF 544 per jaar.
- Cadeaus CHF 319 per jaar.