In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 oktober 2025 een herstelbeschikking gegeven in hoger beroep. De zaak betreft een verzoekster, aangeduid als 'de moeder', en een verzoeker, aangeduid als '[appellant 2]', die beiden in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere beschikking van 2 april 2025. De eerdere beschikking had een omissie, waarbij een belangrijke passage in het dictum ontbrak. Het hof heeft ambtshalve geconstateerd dat deze passage, die betrekking heeft op de verzending van een afschrift van de beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, niet was opgenomen.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven over het voorgenomen herstel. Zowel de bijzondere curator als de advocaat van de verweerder hebben geen bezwaar gemaakt tegen het herstel. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een kennelijke fout die voor eenvoudig herstel in aanmerking komt.
De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van 2 april 2025 wordt gewijzigd door de ontbrekende passage toe te voegen. Het hof heeft ook bepaald dat de verbeterde beschikking aan de partijen moet worden verstrekt en dat de eerder verstrekte afschriften binnen twee weken aan de griffier moeten worden teruggestuurd. De beschikking van 2 april 2025 blijft voor het overige ongewijzigd. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.