[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Ook is het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard. Voorts is het Openbaar Ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2024 tot en met 20 maart 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het voorhanden hebben van
- een of (deal)telefoon(s) en/of
- meerdere (contante) geldbedragen in kleine coupures en/of
- plastic zakjes, kennelijk bestemd voor het verpakken van drugs en/of
- een weegschaaltje en/of
- een hoeveelheid voorverpakte (kleine) hoeveelheden (hard)drugs;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 101,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur van 100 uren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het in beslag genomen geldbedrag wordt verbeurd verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2024 tot en met 20 maart 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken,verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren
, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne,
in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen,
vervoermiddelen,enstoffen
, gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte
en/of zijn mededader(s), wist
(en)of ernstige reden had
(den)om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het voorhanden hebben van
- een
of (deal
)telefoon
(s)en
/of
- meerdere (contante) geldbedragen in kleine coupures en/of
- plastic zakjes, kennelijk bestemd voor het verpakken van drugs en
/of
- een weegschaaltje en
/of
-
een hoeveelheidvoorverpakte
(kleine)hoeveelheden
(hard
)drugs;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 101,221,3gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het binnentreden in de woning van de verdachte en de daaropvolgende doorzoeking onrechtmatig zijn geweest. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de schriftelijke machtiging tot binnentreden van de woning ontbreekt. Daarmee is sprake van een vormverzuim dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het dossier bevindt zich een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, waarin is opgenomen dat de politie op 20 maart 2024 de woning is binnengetreden en dat er op het moment van binnentreden een machtiging tot binnentreding was afgegeven. Uit het dossier blijkt voorts dat de rechter-commissaris de desbetreffende doorzoeking geopend heeft en dat het doorzoeken van de woning ook onder leiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden.
Hoewel een schriftelijke machtiging tot binnentreden inderdaad in het dossier ontbreekt, gaat het hof er op basis van het voorgaande van uit dat die machtiging wel degelijk is afgegeven. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud van voornoemd proces-verbaal. Dat betekent dat is binnengetreden met een machtiging en dat zich geen vormverzuim heeft voorgedaan. Het verweer wordt verworpen.
Voorbereidingshandelingen?
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Daartoe heeft zij – kort weergegeven – aangevoerd dat het dossier geen concrete aanknopingspunten bevat dat de aangetroffen voorwerpen bestemd zijn voor het plegen of bevorderen van drugshandel.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. De verdachte is door de politie aangehouden en bij hem werden cocaïnebolletjes en een mobiele telefoon aangetroffen. De mobiele telefoon is door de politie uitgelezen. Daarbij werden veel korte inkomende gesprekken aangetroffen met onder meer personen die bij de politie bekend zijn als (hard)drugsgebruikers.
De politie heeft de woning waar de verdachte samen met zijn vader en grootvader woont doorzocht. Tijdens deze doorzoeking zijn op de kamer van de verdachte 21,3 gram voorverpakte cocaïne, een weegschaaltje en plastic zakjes aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat de spullen die op zijn kamer zijn aangetroffen van hem zijn.
Naar het oordeel van het hof zijn de aangetroffen voorwerpen, in onderlinge samenhang en naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien, bestemd tot de handel in cocaïne en wist de verdachte van die bestemming. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de aangetroffen hoeveelheid van 21,3 gram cocaïne een handelshoeveelheid betreft, geschikt voor verdeling in kleinere hoeveelheden met behulp van de eveneens aangetroffen plastic zakjes en weegschaal. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat het belpatroon op de telefoon van de verdachte, namelijk hoofdzakelijk inkomende oproepen van (zeer) korte duur, onder meer afkomstig van personen met drugsantecedenten, zeer goed past bij de handel in drugs. De verdachte heeft wisselend verklaard over deze belcontacten. Bij de politierechter verklaarde hij dat het vrienden betreft met wie hij af en toe drugs gebruikt, maar ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde hij dat het contacten betreft met wie hij alleen voor de gezelligheid afspreekt en niet voor het gebruiken van drugs. Deze wisselende verklaringen doen naar het oordeel van het hof afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Het hof merkt de telefoon onder de gegeven omstandigheden dan ook aan als dealertelefoon. In het licht van het voorgaande hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat de aangetroffen cocaïne op zijn kamer voor eigen gebruik was.
Het verweer wordt verworpen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, omdat van een nauwe en bewuste samenwerking niet is gebleken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het dossier bevat aanknopingspunten dat ook de vader van de verdachte harddrugs aanwezig heeft gehad en voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten behoeve van de handel daarin. Het hof acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat tussen de verdachte en zijn vader – noch tussen de verdachte en enig andere persoon – een daarop gerichte nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan. Dat zij in één huis woonden en dat de verdachte op straat stond op het moment dat zijn vader beweerdelijk in een woning drugs afleverde, acht het hof daartoe onvoldoende. Dat betekent dat de verdachte van het ten laste gelegde medeplegen wordt vrijgesproken. Dat betekent ook dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor in de woning aangetroffen harddrugs die mogelijk aan zijn vader toebehoorden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op: