ECLI:NL:GHDHA:2025:2194

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
22-002227-24.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorbereidingshandelingen Opiumwet met betrekking tot cocaïne en dealtelefoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, voor het voorbereiden van de handel in cocaïne. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal in overweging heeft genomen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het gebruik van een dealtelefoon. Het hof oordeelde dat er geen vormverzuim was bij het binnentreden van de woning van de verdachte, ondanks het ontbreken van een schriftelijke machtiging. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking met anderen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met teruggave van het in beslag genomen geldbedrag van € 1.375,00, omdat er geen grond voor verbeurdverklaring was. Het hof verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002227-24
Parketnummers: 09-097615-24 en 09-249777-23 (TUL)
Datum uitspraak: 14 oktober 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 juni 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Ook is het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard. Voorts is het Openbaar Ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2024 tot en met 20 maart 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het voorhanden hebben van
- een of (deal)telefoon(s) en/of
- meerdere (contante) geldbedragen in kleine coupures en/of
- plastic zakjes, kennelijk bestemd voor het verpakken van drugs en/of
- een weegschaaltje en/of
- een hoeveelheid voorverpakte (kleine) hoeveelheden (hard)drugs;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 101,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur van 100 uren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het in beslag genomen geldbedrag wordt verbeurd verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2024 tot en met 20 maart 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken,verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren
, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne,
in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen,
vervoermiddelen,enstoffen
, gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte
en/of zijn mededader(s), wist
(en)of ernstige reden had
(den)om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het voorhanden hebben van
- een
of (deal
)telefoon
(s)en
/of
- meerdere (contante) geldbedragen in kleine coupures en/of
- plastic zakjes, kennelijk bestemd voor het verpakken van drugs en
/of
- een weegschaaltje en
/of
-
een hoeveelheidvoorverpakte
(kleine)hoeveelheden
(hard
)drugs;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 101,221,3gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Vormverzuim?
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het binnentreden in de woning van de verdachte en de daaropvolgende doorzoeking onrechtmatig zijn geweest. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de schriftelijke machtiging tot binnentreden van de woning ontbreekt. Daarmee is sprake van een vormverzuim dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het dossier bevindt zich een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, waarin is opgenomen dat de politie op 20 maart 2024 de woning is binnengetreden en dat er op het moment van binnentreden een machtiging tot binnentreding was afgegeven. Uit het dossier blijkt voorts dat de rechter-commissaris de desbetreffende doorzoeking geopend heeft en dat het doorzoeken van de woning ook onder leiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden.
Hoewel een schriftelijke machtiging tot binnentreden inderdaad in het dossier ontbreekt, gaat het hof er op basis van het voorgaande van uit dat die machtiging wel degelijk is afgegeven. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud van voornoemd proces-verbaal. Dat betekent dat is binnengetreden met een machtiging en dat zich geen vormverzuim heeft voorgedaan. Het verweer wordt verworpen.
Voorbereidingshandelingen?
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Daartoe heeft zij – kort weergegeven – aangevoerd dat het dossier geen concrete aanknopingspunten bevat dat de aangetroffen voorwerpen bestemd zijn voor het plegen of bevorderen van drugshandel.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. De verdachte is door de politie aangehouden en bij hem werden cocaïnebolletjes en een mobiele telefoon aangetroffen. De mobiele telefoon is door de politie uitgelezen. Daarbij werden veel korte inkomende gesprekken aangetroffen met onder meer personen die bij de politie bekend zijn als (hard)drugsgebruikers.
De politie heeft de woning waar de verdachte samen met zijn vader en grootvader woont doorzocht. Tijdens deze doorzoeking zijn op de kamer van de verdachte 21,3 gram voorverpakte cocaïne, een weegschaaltje en plastic zakjes aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat de spullen die op zijn kamer zijn aangetroffen van hem zijn.
Naar het oordeel van het hof zijn de aangetroffen voorwerpen, in onderlinge samenhang en naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien, bestemd tot de handel in cocaïne en wist de verdachte van die bestemming. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de aangetroffen hoeveelheid van 21,3 gram cocaïne een handelshoeveelheid betreft, geschikt voor verdeling in kleinere hoeveelheden met behulp van de eveneens aangetroffen plastic zakjes en weegschaal. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat het belpatroon op de telefoon van de verdachte, namelijk hoofdzakelijk inkomende oproepen van (zeer) korte duur, onder meer afkomstig van personen met drugsantecedenten, zeer goed past bij de handel in drugs. De verdachte heeft wisselend verklaard over deze belcontacten. Bij de politierechter verklaarde hij dat het vrienden betreft met wie hij af en toe drugs gebruikt, maar ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde hij dat het contacten betreft met wie hij alleen voor de gezelligheid afspreekt en niet voor het gebruiken van drugs. Deze wisselende verklaringen doen naar het oordeel van het hof afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Het hof merkt de telefoon onder de gegeven omstandigheden dan ook aan als dealertelefoon. In het licht van het voorgaande hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat de aangetroffen cocaïne op zijn kamer voor eigen gebruik was.
Het verweer wordt verworpen.
Medeplegen?
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, omdat van een nauwe en bewuste samenwerking niet is gebleken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het dossier bevat aanknopingspunten dat ook de vader van de verdachte harddrugs aanwezig heeft gehad en voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten behoeve van de handel daarin. Het hof acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat tussen de verdachte en zijn vader – noch tussen de verdachte en enig andere persoon – een daarop gerichte nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan. Dat zij in één huis woonden en dat de verdachte op straat stond op het moment dat zijn vader beweerdelijk in een woning drugs afleverde, acht het hof daartoe onvoldoende. Dat betekent dat de verdachte van het ten laste gelegde medeplegen wordt vrijgesproken. Dat betekent ook dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor in de woning aangetroffen harddrugs die mogelijk aan zijn vader toebehoorden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

eendaadse samenloop van

om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit

en

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit en bijbehorende vormen van criminaliteit. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien leiden handel in en gebruik van harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 september 2025. Daaruit blijkt dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige feiten.
Gezien de aard en ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andersoortige straf dan een gevangenisstraf. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Deze straf is lager dan de straf die de politierechter heeft opgelegd en dan de eis van de advocaat-generaal, omdat het hof tot een geringere bewezenverklaring komt.
Beslag
Onder de verdachte is een geldbedrag van € 1.375,00 in beslag genomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het geldbedrag verbeurd zal worden verklaard.
Naar het oordeel van het hof komt het in beslag genomen geldbedrag niet voor verbeurdverklaring in aanmerking.
Ten laste van de verdachte wordt bewezen verklaard – kort gezegd – dat hij voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de handel in drugs en drugs aanwezig heeft gehad. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het geldbedrag door middel van deze strafbare feiten heeft verkregen; het betreft immers feiten die op zichzelf niet winstgevend zijn. De daadwerkelijke handel in harddrugs is dat wél, maar die is niet tenlastegelegd. Evenmin kan worden vastgesteld dat deze feiten zijn begaan of voorbereid met betrekking tot of met behulp van het geldbedrag. Niet is gebleken dat het inbeslaggenomen geldbedrag een rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van drugshandel of bij drugsbezit. Ook van een andere grond voor verbeurdverklaring als bedoeld in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht is het hof niet gebleken.
Het hof zal de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte gelasten, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 12 januari 2024 onder parketnummer 09-249777-23 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met het bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde straf, omdat het vonnis van 12 januari 2024 niet onherroepelijk is.
Het hof volgt de advocaat-generaal in haar standpunt en zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1375 eur ibn: 20-03-2024.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd in de zaak met parketnummer 09-249777-23.
Dit arrest is gewezen door mr. R. Brand, als voorzitter, mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. B.W. Mulder, leden, in bijzijn van de griffier mr. C.R. Genee.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2025.
Mr. R. Brand is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.