Uitspraak
3GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[geïntimeerde 1] ,
De Baerdemaeker L.V.,
[geïntimeerde 2],
1.De zaak in het kort
.
2.Procesverloop in hoger beroep
- de memorie van grieven van de Staat;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] c.s., met producties;
- de producties 3, 4 en 5 die de Staat ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
bedrijven met onbenutte onomkeerbare investeringsverplichtingen” niet in de knelgevallenregeling op te nemen. De Commissie Kalden heeft dat onder meer als volgt toegelicht [5] :
De commissie is van oordeel dat de groep ondernemers die een financieel knellende situatie ervaart als gevolg van de introductie van het fosfaatrechtenstelsel zeer divers is en dat er grote verschillen zijn in achterliggende oorzaken voor de ervaren financiële knel. De commissie is tot de conclusie gekomen dat deze bedrijven niet als groep af te bakenen zijn. Een scherpe afbakening is echter wel essentieel om disproportionele consequenties voor bedrijven die worden geconfronteerd met de generieke korting te voorkomen.(…)
- “
vrouwelijke opfokkalveren voor de vleesveehouderij tot 1 jaar”; en
- een deel van het “
jongvee ouder dan 1 jaar, te weten alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren”
in de zin van artikel 1 lid 1 onder kk sub 2 en 3 Meststoffenwet. Om die situatie te verhelpen heeft de minister op 19 juli 2018 de beleidsregel fosfaatrechten jongvee vastgesteld (hierna: de Beleidsregel). [7] De Beleidsregel hield in dat alleen jongvee dat bestemd is om een zoogkoe te worden, zou worden aangemerkt als melkvee voor de doeleinden van het stelsel. Dat had tot gevolg dat ten aanzien van bepaalde jongveehouders in het najaar van 2018 herzieningsbesluiten werden genomen, waarbij aan deze veehouders minder fosfaatrechten werden toegekend dan zij oorspronkelijk hadden gekregen. Dat heeft geleid tot bestuursrechtelijke procedures over de vraag of de minister voor de uitleg van de definitie van melkvee in de Meststoffenwet mocht uitgaan van de invulling gegeven in de Beleidsregel.
desgevraagd bevestigd dat de “vleesveekwestie” niet uitdrukkelijk aan bod is gekomen bij de Europese Commissie. Dat, zoals verweerder stelt, de Europese Commissie met de term “dairy cattle” zou zijn uitgegaan van een enger begrip dan het begrip “melkvee” zoals neergelegd in de Msw[bedoeld is: de Meststoffenwet, toevoeging hof]
is niet onderbouwd en blijkt ook niet uit de tekst van de goedkeuringsbeschikking. De Europese Commissie heeft goedkeuring verleend aan de wijziging van de Msw in verband met de invoering van het fosfaatrechtenstelsel. Dit impliceert dat, zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend, voor zover deze wetswijziging meebrengt dat vleesvee ook onder het fosfaatrechtenstelsel valt, verlening van fosfaatrechten niet in strijd is met de regels met betrekking tot staatssteun”.
4.Procedure bij de rechtbank
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] moeten als ‘knelgevallen’ worden beschouwd omdat zij vóór de peildatum van 2 juli 2015 onomkeerbare investeringsverplichtingen zijn aangegaan met het oog op een uitbreiding van hun melkveestapel, maar hun melkveestapel op de peildatum nog niet hadden uitgebreid. Zij hebben daarom niet de hoeveelheid gratis fosfaatrechten gekregen die nodig was om de beoogde uitbreiding van hun melkveestapel te realiseren en zo hun investeringen terug te verdienen. Dat zou anders zijn geweest als geen gratis fosfaatrechten waren toegekend aan houders van (jong) vleesvee. In dat geval zouden er meer fosfaatrechten beschikbaar zijn geweest voor de compensatie van knelgevallen. [geïntimeerde 1] c.s. stellen daarnaast dat het ‘
- De concurrentie tussen Nederlandse vleesveehouders en Belgische vleesveehouders als De Baerdemaeker is verstoord doordat Nederlandse vleesveehouders hebben geprofiteerd van de toekenning van gratis fosfaatrechten.
- Houders van (jong) vleesvee niet tot de kring van begunstigden waarop het goedkeuringsbesluit betrekking heeft. Daarom komt de toekenning van gratis fosfaatrechten aan deze groep bedrijven neer op onrechtmatige staatssteun. Om te kunnen aantonen dat de toekenning van gratis fosfaatrechten aan houders van (jong) vleesvee buiten de reikwijdte van het goedkeuringsbesluit valt, dienen [geïntimeerde 1] c.s. inzage te krijgen in de staatsteunmelding en de correspondentie tussen de Europese Commissie en de Nederlandse autoriteiten naar aanleiding van deze melding.
- [geïntimeerde 1] c.s. hebben een rechtmatig belang bij inzage in de gevraagde gegevens omdat er discussie mogelijk is over de reikwijdte van het begrip ‘
- [geïntimeerde 1] c.s. hebben aangegeven in welke gegevens zij inzage willen hebben, dus het gaat om ‘bepaalde bescheiden’ in de zin van artikel 843a Rv (oud).
- Het is voldoende aannemelijk dat er sprake is van een rechtsbetrekking tussen De Baerdemaeker en de Staat in de zin van deze bepaling. De toekenning van gratis fosfaatrechten aan Nederlandse vleesveehouders vormt immers onrechtmatige staatssteun als de Europese Commissie daarvoor geen goedkeuring heeft verleend. Die staatssteun is onrechtmatig tegenover Belgische vleesveehouders, die concurreren met Nederlandse vleesveehouders en mogelijk schade lijden als aan hun Nederlandse concurrenten een voordeel wordt toegekend.
- Ook tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en de Staat kan een rechtsbetrekking bestaan. Want als er geen gratis fosfaatrechten zouden zijn toegekend aan vleesveehouders, dan zou er mogelijk meer ruimte zijn geweest om knelgevallen als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te compenseren. Als de toekenning van gratis fosfaatrechten aan Nederlandse vleesveehouders buiten de reikwijdte van het goedkeuringsbesluit valt, kan dat dus ook onrechtmatig zijn tegenover [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
- In het geval van [geïntimeerde 1] kan de toekenning van gratis fosfaatrechten aan vleesveehouders bovendien hebben geleid tot een verstoring van het ‘
- Een ‘behoorlijke rechtsbedeling’ in de zin van artikel 843a Rv (oud) is niet mogelijk zonder de gevraagde gegevens, aangezien de gevraagde gegevens in principe van belang zijn voor het bepalen van de reikwijdte van het goedkeuringsbesluit.
- Er zijn geen gewichtige redenen die zich tegen inzage verzetten. Het is niet aannemelijk dat de verzochte informatie valt onder de geheimhoudingsplicht van artikel 30 van Verordening (EU) 2015/1589 (hierna: de Procedureverordening Staatssteun)
5.Vorderingen in hoger beroep
eerste griefis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen gewichtige redenen zijn die zich tegen inzage verzetten. De
tweede griefbestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde 1] c.s. een rechtmatig belang hebben bij inzage omdat onduidelijkheid bestaat over de reikwijdte van het begrip ‘
dairy cattle’ in het goedkeuringsbesluit. Voor zover dat al zo zou zijn, bestrijdt de Staat verder dat uit het Unierecht volgt dat inzage in de gevraagde gegevens moet worden verleend. De
derde griefkomt op tegen het (impliciete) oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde 1] c.s. een bewijsbelang hebben bij hun inzageverzoek. Volgens de Staat ontbreekt dat belang omdat de uitleg van het goedkeuringsbesluit neerkomt op een rechtsvraag die door de rechter moet worden beslist. Met de
vierde griefbetoogt de Staat dat een ‘behoorlijke rechtsbedeling’ al is gewaarborgd omdat rechters verschillende mogelijkheden hebben om onduidelijkheden over het goedkeuringsbesluit op te helderen. De
vijfde griefis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] enerzijds en de Staat anderzijds een rechtsbetrekking bestaat. De
zesde griefbestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de Staat ongeclausuleerde inzage moet verstrekken in de gevraagde gegevens. De Staat betoogt dat aan een eventuele verstrekking van informatie de voorwaarde moet worden verbonden daarover geen mededeling te doen aan derden, met uitzondering van het gebruik in een eventuele procedure tegen de Staat. De
zevende griefis gericht tegen de proceskostenveroordeling.
6.Beoordeling in hoger beroep
Inleiding
level playing field’ tussen [geïntimeerde 1] en kapitaalkrachtiger concurrenten van [geïntimeerde 1] is verstoord, doordat deze concurrenten extra fosfaatrechten hebben kunnen opkopen van vleesveehouders. Ook in dat opzicht geeft het hof de Staat gelijk. [geïntimeerde 1] had immers ook extra fosfaatrechten van vleesveehouders kunnen opkopen, op dezelfde voet als zijn concurrenten. Er was dus geen ongelijk speelveld. Als [geïntimeerde 1] ten gevolge van zijn geringe kapitaalkracht geen fosfaatrechten heeft kunnen opkopen, ligt dat aan specifieke situatie van [geïntimeerde 1] ; niet aan een ongelijk speelveld.
farmers active in the milk sector”; volgens het goedkeuringsbesluit wordt de behoefte aan fosfaatrechten van een individueel bedrijf onder meer gebaseerd op de “
cow milking equipment” van het bedrijf; en het aantal bedrijven dat volgens het goedkeuringsbesluit fosfaatrechten nodig heeft (meer dan 17.800) stemt vrijwel overeen met het aantal melkveehouders dat in 2017 in Nederland actief was (17.774). Daarbij zijn de woorden “
meer dan” die de Europese Commissie in verband met dat aantal gebruikt te onbestemd om de conclusie te kunnen trekken dat zij had begrepen dat het stelsel ook betrekking zou hebben op jongveebedrijven. De minister heeft bovendien zelf in de procedures waarin het CBb op 16 april 2019 uitspraak heeft gedaan, betoogd dat de Europese Commissie in het goedkeuringsbesluit ervan is uitgegaan dat jongvee dat nooit melk zal geven, niet onder de definitie van melkvee valt (zie rechtsoverweging 5.6 van de uitspraken van het CBb, hiervoor aangehaald in 3.14).
melkvee” in die wet mede betrekking zou hebben op jongvee dat wordt gehouden door bedrijven waar dat jongvee overwegend voor de vleesveesector wordt gehouden, maakt het voorgaande niet anders, omdat de Staat niet heeft aangevoerd dat de minister deze toelichting ook met de Europese Commissie heeft gedeeld. Ook het bericht van een ambtenaar van de Europese Commissie in antwoord op een vraag van [maatschap] naar de reikwijdte van het goedgekeurde stelsel, waarin deze ambtenaar verwijst naar de wettelijke definitie van “
melkvee”, is te onbestemd om de hiervoor beschreven onzekerheid weg te nemen.
vleesveekwestie” niet uitdrukkelijk aan bod is gekomen bij de Europese Commissie, maar de enige manier om daar helderheid over te krijgen is door middel van inzage in de aanmeldingsstukken.
Kahla Thüringen, rechtsoverweging 45 [10] , en de zaak
Carrefour Hypermarchés, rechtsoverweging 38 [11] (vgl. rechtsoverweging 5.11 van het bestreden vonnis). Het hof is het eens met de rechtbank dat uit deze arresten volgt dat voor de uitleg van een besluit van de Europese Commissie waarin een steunmaatregel is goedgekeurd, en dus voor de bepaling van de reikwijdte van de aldus goedgekeurde maatregel, niet alleen de tekst van het besluit, maar ook de aanmelding van de lidstaat en de antwoorden van de nationale autoriteiten op vragen van de Europese Commissie van belang kunnen zijn. Dat erkent de Staat overigens zelf ook in 3.4.2 van de memorie van grieven, waar hij stelt: “
Uit de arresten volgt alleen dat deze stukken relevant kunnen zijn voor de duiding van het goedkeuringsbesluit”. Deze arresten vormen dus een bevestiging van het rechtmatig belang van [geïntimeerde 1] c.s. bij inzage in deze gegevens. Dat deze arresten geen betrekking hadden op verzoeken tot inzage in documenten, maar op de vraag of een bepaalde steunmaatregel al dan niet moest worden geacht te vallen onder een reeds gegeven goedkeuring van de Europese Commissie, maakt dat niet anders. De kritiek van de Staat in 3.4 van de memorie van grieven gaat - anders dan het kopje van deze paragraaf suggereert - niet over de vraag of [geïntimeerde 1] c.s. een rechtmatig belang hebben bij inzage, maar over de vraag of vertrouwelijke stukken van een lidstaat die steun verleent, openbaar moeten worden gemaakt. Die vraag komt hierna aan de orde, bij de beoordeling of er sprake is van gewichtige redenen die zich tegen inzage verzetten.
fishing expedition’. Anders dan de Staat betoogt, zijn er wel degelijk aanwijzingen dat de minister bij de aanmelding en de verdere toelichting van het fosfaatrechtenstelsel als steunmaatregel de kring van begunstigden mogelijk nauwer heeft afgebakend dan uit de wettelijke definitie van melkvee valt af te leiden.
Technische Glaswerke Ilmenau, rechtsoverweging 51 [12] en het arrest van het Gerecht in de zaak
Hércules Club de Fútbol, rechtsoverweging 31. [13] In beide zaken ging het om situaties waarin de mogelijke begunstigde van een staatssteunmaatregel, hangende het onderzoek van de Europese Commissie naar deze maatregel, op grond van Verordening 1049/2001 [14] (de Europese regeling inzake toegang tot bij de instellingen van de EU berustende documenten) toegang had gevraagd tot stukken uit het onderzoeksdossier, en de Europese Commissie die toegang had geweigerd met een beroep op de uitzondering van artikel 4 lid 2 aanhef en derde streepje van die Verordening. Die uitzondering geeft de instellingen van de EU de mogelijkheid om toegang tot een document te weigeren wanneer de openbaarmaking daarvan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits. En in beide zaken heeft de Unierechter het beroep van de Europese Commissie op die uitzondering goedgekeurd, gelet op haar belang bij de bescherming van het doel van haar onderzoek.
Technische Glaswerke Ilmenauen
Hércules Club de Fútboldoor er rekening mee te houden dat laatstgenoemde arresten betrekking hebben op een situatie waarin belanghebbenden inzage in stukken hebben gevraagd
tijdens de betrokken staatssteunprocedure. Daarmee is niet uitgesloten dat
na afloop van de procedureinzage in deze stukken kan worden verleend, als dat van belang kan zijn voor de uitleg van het besluit. Het hof vindt steun voor deze gedachtegang in het arrest van het Gerecht in de zaak
Duitsland/Commissie, rechtsoverweging 77 en volgende, [15] dat is aangehaald door [geïntimeerde 1] c.s. Daarin overweegt het Gerecht dat de Europese Commissie, na het verzoek van een derde om toegang tot stukken met betrekking tot een inbreukprocedure van de Europese Commissie tegen Duitsland, terecht een beroep van Duitsland op de hiervoor bedoelde uitzondering van artikel 4 lid 2 aanhef en derde streepje Verordening 1049/2001 heeft geweigerd, omdat er geen reden is om die inzage te weigeren met het oog op het verloop van de procedure
nadat die procedure is geëindigd. Weliswaar ging het in die zaak om een ander type procedure, maar er is geen reden om hier anders over te denken in het geval van de hier aan de orde zijnde, geëindigde staatssteunprocedure.
melkvee” in de Meststoffenwet. Het kan niet worden uitgesloten dat de Europese Commissie dat opnieuw zal doen als het hof de Europese Commissie om informatie of om advies zou vragen. Het valt bovendien niet in te zien waarom [geïntimeerde 1] c.s. deze omweg zouden moeten bewandelen als de Staat zelf over de verzochte informatie beschikt. Van [geïntimeerde 1] c.s. kan niet worden gevraagd dat zij eerst de andere mogelijkheden om inzage te krijgen uitputten voordat zij op grond van artikel 843a Rv (oud) een vordering tegen de Staat aanhangig maken (Hoge Raad 29 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2518). Grief 4 heeft dus geen succes.
7.Beslissing
- vernietigt de beslissing onder 6.1 van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 november 2023, voor zover de rechtbank de Staat daarin heeft veroordeeld afschriften van de aldaar genoemde stukken aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te verstrekken;
- vernietigt de veroordeling van de Staat in de proceskosten in 6.2 en 6.3 van het vonnis, en compenseert de proceskosten in beide instanties;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- bepaalt dat de Staat in de stukken genoemd in de beslissing onder 6.1 van het bestreden vonnis persoonsgegevens en vertrouwelijke gegevens van individuele bedrijven weg mag laten c.q. onleesbaar mag maken;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd.