ECLI:NL:GHDHA:2025:2296

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
22-002630-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en poging zware mishandeling met veroordeling voor rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, maar veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel van de aangevers, twee politieagenten, bewust heeft aanvaard. De verdachte had op 3 april 2024 met een auto gereden zonder rijbewijs en was daarbij door de politie klemgereden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet op de agenten is ingereden, maar eerder wegstuurde van hen. Hierdoor is de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar is hij wel veroordeeld tot een hechtenis van zes maanden voor het rijden zonder rijbewijs, gezien zijn recidive.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002630-24
Parketnummer: 09-116344-24
Datum uitspraak: 28 oktober 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 juli 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1995,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [verblijfplaats] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken, ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 april 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (werkzaam als wijkagent bij de eenheid Den Haag), opzettelijk van het leven te beroven, met een door hem, verdachte, bestuurde auto snel op te trekken en/of met hoge snelheid, althans met enige snelheid en/of zonder te remmen op die [slachtoffer 1] af/in te rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 april 2024 te 's-Gravenhageter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (wijkagent bij de eenheid Den Haag), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een door hem, verdachte, bestuurde auto
- snel heeft opgetrokken en/of
- met hoge snelheid, althans met enige snelheid en/of
- zonder snelheid te (ver)minderen
op die [slachtoffer 1] is af-/ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 3 april 2024 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, [slachtoffer 2] (wijkagent werkzaam bij de eenheid Den Haag), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door hem, verdachte, bestuurde auto
- snel heeft opgetrokken en/of
- met hoge snelheid, althans met enige snelheid en/of
- zonder snelheid te (ver)minderen
op de rechterzijde van het politievoertuig, waar deze [slachtoffer 2] net wilde uitstappen, is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op of omstreeks 3 april 2024 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (een blauwe MG, voorzien van kenteken [kenteken]) heeft gereden op de weg, de [straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest en dat de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair en feit 2
Het hof is van oordeel dat de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag, de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en de onder 2 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van bovengenoemde feiten is van belang dat vastgesteld kan worden dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Naar het oordeel van het hof is van vol opzet in deze zaak geen sprake. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij een ander – aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder het ter zitting uitvoerig bekijken van de in het dossier aanwezige beelden, is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat in de gegeven situatie sprake is geweest van de aanmerkelijke kans dat aangever [slachtoffer 1] ten gevolge van het handelen van de verdachte (het wegrijden) zou worden gedood dan wel dat hij ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en evenmin dat (ware dat anders geweest) de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van aangever [slachtoffer 1] bewust heeft aanvaard. Gelet op de positie van de aangever ten opzichte van de auto waarin de verdachte reed, kan het hof niet vaststellen dat de verdachte op enig moment is af- dan wel ingereden op de aangever. De verdachte betoogt stellig dat hij vooral wegstuurde van de aangever, hetgeen steun vindt in de beelden. Daarop is immers te zien dat de door de verdachte bestuurde auto tijdens het wegrijden (steeds meer) wegdraait van deze aangever, terwijl naar het oordeel van het hof niet vast is komen te staan dat de verdachte op enig moment in de richting van de aangever reed. Dat aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte op hem afreed/-kwam en dat de verdachte opzettelijk op hem inreed maakt dat niet anders, nu het hof aan hetgeen naar het oordeel van het hof is waar te nemen op de beelden in dit verband meer waarde hecht dan aan hoe de aangever deze gebeurtenis heeft beleefd.
Daarnaast is het hof van oordeel dat eveneens niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [slachtoffer 2] bewust heeft aanvaard. Hoewel het dossier steun biedt aan de stelling dat de auto waarin de verdachte reed bij het wegrijden in aanraking is gekomen met het bijrijdersportier van de politiebus, is naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijk of [slachtoffer 2] door dat portier geraakt had kunnen worden. De door de verdachte bestuurde auto heeft het portier blijkens de zich in het dossier bevindende foto’s immers geraakt op de kopse kant ervan. Dat het portier door die aanraking een dichtgaande beweging zou (kunnen) maken op het moment dat deze aangever zich tussen het portier en de auto bevond valt ook uit het onderlinge verband tussen die foto’s en de bewegende beelden niet op te maken. Een dergelijke dichtgaande beweging op het vermoedelijke moment van de aanraking heeft het hof op die bewegende beelden niet kunnen vaststellen, terwijl er naar het oordeel van het hof niet zonder meer van uitgegaan kan worden dat het dichtslaan van de deur (tegen [slachtoffer 2]) het gevolg had kunnen zijn van het op deze wijze wegrijden door de verdachte. Daar komt nog bij dat het hof ook niet de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte zich bewust was van een dergelijk risico én van de door de steller van de tenlastelegging veronderstelde kans op het daarmee toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten overvloede overweegt het hof nog dat zich in deze zaak niet de situatie voordoet dat het gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte niet anders kan zijn dan dat de verdachte – kort gezegd – voorwaardelijk opzet had op de eerdergenoemde gevolgen. Uitgaande van wat het hof heeft gezien op de beelden probeerde de verdachte – na door de politie te zijn klemgereden - weliswaar zo snel mogelijk weg te rijden, maar kan niet worden vastgesteld dat hij daarbij op enig moment in de richting van de agenten heeft gereden. Het wegrijden is kwalijk en de daaropvolgende achtervolging is ongetwijfeld gevaarzettend geweest, maar dat levert naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden geen poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling op.
Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1 primair, onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde feiten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks3 april 2024 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (een blauwe MG, voorzien van kenteken [kenteken]) heeft gereden op de weg, de [straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs, onder meer terwijl hij werd achtervolgd door de politie. Hiermee heeft hij de door de overheid in het kader van de verkeersveiligheid gestelde regels genegeerd en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend. Dit rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig eerder (laatstelijk op 12 februari 2024) onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Gelet op het aantal eerdere onherroepelijke veroordelingen wegens het rijden zonder rijbewijs en de omstandigheden waaronder het feit in deze zaak is begaan ziet het hof aanleiding om de voor dit feit geldende maximale vrijheidsstraf op te leggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke hechtenis van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 550,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 550,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk, als voorzitter, en mr. B.P. de Boer en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 oktober 2025.