ECLI:NL:GHDHA:2025:2297

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
22-001830-25
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens valsheid in geschrifte en poging tot oplichting van IND

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor valsheid in geschrifte en poging tot oplichting van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De verdachte had een schijnrelatie opgezet om een verblijfsstatus in Nederland te verkrijgen. Hij ondersteunde zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met een valselijk opgemaakte relatieverklaring. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging. De wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep stond niet in de weg aan de bevestiging van het vonnis. Gezien het procesverloop, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het grote tijdsverloop sinds de feiten, legde het hof een aanzienlijk lagere gevangenisstraf op dan eerder door de rechtbank was opgelegd. De verdachte had geen eerdere justitiële contacten, wat in zijn voordeel werd meegewogen. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde, maar deze werd vastgesteld op 40 dagen, gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001830-25
Parketnummer: 09-797276-15
Datum uitspraak: 28 oktober 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 mei 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([land 1]) op [geboortedatum] 1977,
adres (door raadsvrouw opgegeven): [woonadres], [woonplaats] ([land 2]).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 01 februari 2014 te ‘s-Gravenhage in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een relatieverklaring partner EU-burger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar valselijk binnen die verklaring verklaard dat hij verdachte per 13 mei 2013 een duurzame relatie heeft en/of een gemeenschappelijke huishouding voert en/of feitelijk samenwoont met [medeverdachte], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in/of omstreeks de periode van 13 mei 2013 tot en met 21 april 2015 te ‘s-Gravenhage, althans op Nederlands grondgebied ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Immigratie- en Naturalisatiedienst te bewegen tot de afgifte van een verblijfsvergunning, althans een document als bedoeld in artikel 9 eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- zijn medeverdachte (in strijd met de werkelijkheid) in het GBA ingeschreven op zijn verblijfadres en/of (vervolgens)
- bij de IND een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend en/of (vervolgens)
- ter onderbouwing van die aanvraag vals opgemaakte relatieverklaring en/of arbeidsovereenkomst aan de IND heeft overhandigd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de straf, en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest en een proeftijd voor de duur van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Het hof overweegt met betrekking tot de tenlastelegging als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 29 september 2016 heeft de officier van justitie gevorderd dat de tenlastelegging zal worden gewijzigd. De rechtbank heeft toen medegedeeld dat op een nadere terechtzitting zal worden beslist of de vordering van de officier van justitie zal worden toegelaten. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 3 mei 2017 is deze vordering toen niet meer aan de orde gekomen. In het vonnis van de rechtbank van 17 mei 2017 staat desondanks vermeld dat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 mei 2017 is gewijzigd. De rechtbank heeft kennelijk per abuis gemeend dat de tenlastelegging was gewijzigd en is bij de bewezenverklaring van die veronderstelde wijziging uitgegaan. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de tenlastelegging alsnog zal worden gewijzigd en deze vordering is inhoudelijk gelijkluidend aan de hierboven genoemde vordering van de officier van justitie. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen, waardoor de inhoud van de tenlastelegging in hoger beroep gelijkluidend is met de tekst waarvan de rechtbank in haar vonnis is uitgegaan.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep niet in de weg staat aan een (gedeeltelijke) bevestiging van het vonnis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een schijnrelatie gehad met de medeverdachte [medeverdachte], teneinde op grond daarvan een verblijfstitel in Nederland te verkrijgen. Zijn aanvraag van een verblijfsvergunning heeft hij onder meer ondersteund door middel van het indienen van een valselijk opgemaakte relatieverklaring. Door op dergelijke oneigenlijke gronden te trachten zich een verblijfstitel te verschaffen, wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake de bestrijding van illegale toegang tot en illegaal verblijf in Nederland doorkruist, maar wordt ook een illegaal circuit in stand gehouden, waarin misbruik wordt gemaakt van publieke voorzieningen. Door de gepleegde valsheid in geschrift heeft de verdachte bovendien een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van officiële documenten moet kunnen worden gesteld.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte afgezien van deze zaak niet met justitie in aanraking is gekomen.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof oog gehad voor hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht over het procesverloop, de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte en voorts in aanmerking genomen dat sprake is van een groot tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten. Daarin vindt het hof aanleiding om een aanmerkelijk lagere gevangenisstraf op te leggen dan eerder door de rechtbank was opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest -een passende en geboden reactie vormt. Het hof is, anders dan de raadsvrouw en ondanks het lange tijdsverloop tussen de bewezenverklaarde feiten en het wijzen van dit arrest, van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, als voorzitter, en mr. J.W. van den Hurk en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 oktober 2025.