ECLI:NL:GHDHA:2025:2299

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
22-004040-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van poging tot zware mishandeling met veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van (poging tot) zware mishandeling, maar het hof heeft de verdachte nu wel veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 juli 2024, waarbij de verdachte de aangever in de lift van hun flatgebouw heeft geslagen, wat resulteerde in ernstig oogletsel. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, maar achtte de meer subsidiaire tenlastelegging van mishandeling wel bewezen. De verdachte kreeg een taakstraf van 120 uur opgelegd en de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van €10.000,00 eiste, werd toegewezen. Het hof heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij de strafoplegging. De verdachte is eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar deze eerdere veroordeling is niet in strafverzwarende zin meegenomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004040-24
Parketnummer: 10-252347-24
Datum uitspraak: 28 oktober 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 november 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1983,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juli 2024 te Rotterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (weg)gezakt oog in de oogkas en/of verminderd zicht aan het oog en/of staar, althans trauma aan het oog en/of de oogkas, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal een vinger in het oog en/of de oogkas te steken en/of te duwen en/of tegen/in het oog te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juli 2024 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal een vinger in het oog en/of de oogkas heeft gestoken en/of heeft geduwd en/of tegen/in het oog heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juli 2024 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal een vinger in het oog en/of de oogkas te steken en/of te duwen en/of tegen/in het oog te slaan; terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (weg)gezakt oog in de oogkas en/of verminderd zicht aan het oog en/of staar, althans trauma aan het oog en/of de oogkas, ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak primair en subsidiair tenlastegelegde en bewijsoverweging meer subsidiair tenlastegelegde
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde is van belang of de verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Naar het oordeel van het hof is van vol opzet in deze zaak geen sprake. Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Nu het hof op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet voldoende nauwkeurig kan vaststellen op welke wijze en met welke kracht de verdachte de aangever heeft geslagen, kan het hof niet vaststellen dat de verdachte door zijn handelen (naar de uiterlijke verschijningsvorm) het risico op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk heeft aanvaard. Hoewel het hof tot de conclusie komt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer en dat dat het gevolg is van het bewezenverklaarde handelen, is het een feit van algemene bekendheid dat het oog een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is dat ook bij de uitoefening van relatief geringe kracht al ernstig beschadigd kan worden. Daar staat tegenover dat niet elke klap op het oog een (poging tot) zware mishandeling oplevert. Door welk(e) specifiek aspect(en) van verdachtes handelen of de gesteldheid van het slachtoffer het letsel is ontstaan kan niet worden vastgesteld, zodat geen conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de vraag welk risico voor het ontstaan van dat letsel hieruit voortvloeide en in hoeverre de verdachte door zijn handelen de kans daarop heeft aanvaard. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Het hof acht echter wel wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer subsidiair is tenlastegelegd. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. Op 9 juli 2024 waren de verdachte en aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) samen in de lift van het flatgebouw waarin zij destijds allebei woonden, hetgeen de verdachte ook zelf heeft verklaard. In de lift heeft de verdachte de aangever met zijn vuist geslagen. Kort daarna voelde de aangever een stekende pijn aan de rechterkant van zijn gezicht ter hoogte van zijn oog en een stekende pijn aan zijn rechteroogkas. Toen de aangever korte tijd later thuis was, merkte hij dat hij niet meer kon zien met zijn rechteroog. Getuige [getuige] (hierna: [getuige]), de vrouw van de aangever, heeft tegen de politie verklaard dat zij zag dat de aangever die dag binnenkwam, dat hij geëmotioneerd was en dat hij tegen haar had gezegd dat hij in de lift door de verdachte op zijn gezicht bij zijn rechteroog was geslagen. [getuige] heeft naar het oog van de aangever gekeken en zag dat het erop leek dat zijn oog was ingedrukt. De verbalisanten die kort na het incident ter plaatse zijn gekomen, hebben waargenomen dat het rechteroog van de aangever waterig was, dat zijn oogwit bloeddoorlopen was en dat zijn rechteroog iets in zijn oogkas was gezakt. Door de mishandeling had aangever pijn aan zijn rechteroog en hoofd. Hij kon niet meer door
zijn rechteroog kijken. Voor de mishandeling had plaatsgevonden kon hij nog wel met zijn rechteroog zien. De dag na het feit is de aangever met spoed aan zijn oog geopereerd.
Het door de verdediging geschetste scenario dat de aangever het letsel aan zichzelf heeft toegebracht, wordt door het hof als ongeloofwaardig terzijde gesteld. Hierbij neemt het hof allereerst in aanmerking dat dit zou betekenen dat het slachtoffer, teneinde een schadevergoeding van de verdachte te krijgen, zichzelf zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Bij het ontbreken van aanwijzingen voor een hevige gemoedsbeweging of geestelijke instabiliteit aan de kant van het slachtoffer is dit op zichzelf al een weinig voor de hand liggende veronderstelling. Daarnaast neemt het hof de wisselende verklaringen van de verdachte in aanmerking. Zo heeft de verdachte kort na het feit verklaard dat hij niet wist wat er gebeurd was. In zijn eerste verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat het letsel is ontstaan doordat de aangever zijn hoofd tegen een flesje aan heeft geslagen. In een politieverhoor van een paar dagen later heeft hij aanvankelijk verklaard dat de aangever zijn hoofd tegen een broodtrommel heeft aan geslagen, maar aan het einde van dit verhoor heeft hij verklaard dat de aangever zijn hoofd tegen een fles aansloeg. Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte bij zijn verklaring gebleven dat de aangever zichzelf heeft geslagen met een fles in zijn hand, echter ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de aangever zichzelf heeft geslagen met een broodtrommel, dan wel dat hij zijn hoofd tegen die broodtrommel, die hij tegen de liftwand zou hebben gehouden, heeft geslagen.
Gezien het voorgaande acht het hof het alternatieve scenario ongeloofwaardig. Het hof verwerpt het verweer en acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer subsidiair is tenlastegelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks9 juli 2024 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door
meermalen, althans eenmaal een vinger in het oog en/of de oogkas te steken en/of te duwen en/ofhemtegen/in het oog te slaan
,terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een
(weg
)gezakt oog in de oogkas en
/ofverminderd zicht aan het oog
en/of staar, althans trauma aan het oog en/of de oogkas,ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een medebewoner van het flatgebouw waar hij destijds woonde, als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het slachtoffer verklaard dat hij nog dagelijks de gevolgen ondervindt van het feit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Mede in aanmerking genomen dat deze veroordeling van langere tijd geleden is, zal het hof deze niet in strafverzwarende zin betrekken bij de strafoplegging.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 10.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarmee is sprake van een grond voor toekenning van een schadevergoeding. Het hof is – gelet op de gevolgen van het handelen van de verdachte - van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding heeft het hof alle omstandigheden van het geval betrokken, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de leeftijd van het slachtoffer alsmede de onderbouwing van de vordering. Voorts heeft het hof gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend en in dat verband ook acht geslagen op de zogeheten Rotterdamse schaal.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 10.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
9 juli 2024.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk, als voorzitter, en mr. B.P. de Boer en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 oktober 2025.