ECLI:NL:GHDHA:2025:2300

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
22-001836-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens opzettelijk aanwezig hebben van GHB voor eigen gebruik en afwijzing van vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van GHB, een middel dat onder de Opiumwet valt. De feiten zijn als volgt: op 6 februari 2024 werd de verdachte in Zoetermeer staande gehouden door de politie, nadat een melder een verdachte situatie had gemeld. Bij de controle bleek de verdachte in het bezit te zijn van ongeveer 117 gram GHB. Het hof oordeelde dat er voldoende grond was voor een redelijk vermoeden van diefstal of heling, wat de rechtmatigheid van de staandehouding en aanhouding bevestigde. De verdachte was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar het hof hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden en de beperkte ernst van het huidige feit. De opgelegde straf bestond uit een taakstraf van 30 uur. Daarnaast werden vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde gevangenisstraffen afgewezen, omdat de verdachte in deze zaak geruime tijd in voorarrest had gezeten en de huidige omstandigheden niet leidden tot een passende uitvoering van die straffen. Het hof heeft de bijzondere voorwaarden van eerdere veroordelingen opgeheven, gezien de afwezigheid van recente justitiecontacten en de aard van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001836-24
Parketnummer: 09-042625-24; 10-105075-22 (TUL);
10-206707-23 (TUL) en 22-001782-22 (TUL)
Datum uitspraak: 28 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2024 en de van dat vonnis deeluitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen met aftrek van voorarrest. Tevens zijn beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging en de inbeslaggenomen voorwerpen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Den Haag vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1, 3 primair en 3 subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 6 februari 2024 te Zoetermeer, althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 117 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer over vormverzuim ex artikel 359a Sv
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat – zakelijk weergegeven – de resultaten van het verhoor na de staandehouding van de verdachte en het controleren van het vervoersbewijs, alsmede de daarop volgende aanhouding van de verdachte zijn aan te merken als onherstelbare vormverzuimen die moeten leiden tot bewijsuitsluiting van hetgeen is verkregen na deze vormverzuimen.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof stelt op basis van het proces-verbaal van aanhouding (p. 18 e.v.) het volgende vast.
Op 6 februari 2024 werden de verbalisanten door het operationeel centrum naar station Zoetermeer-Oost gestuurd met de mededeling dat men een melder aan de telefoon had die een verdachte situatie had waargenomen. De melder had een man (hierna: de verdachte) zien lopen bij een fietsenstalling bij het station en had verder waargenomen dat de man vermoedelijk onder invloed was en dat er slijptol was, dat de fiets los was, dat de verdachte daar moeizaam op wegfietste met een oranje kratje op de fiets en dat de verdachte ook bij een DIXI bezig was geweest. De melder had ook een signalement opgegeven van de verdachte.
De verbalisanten zijn ter plaatse gegaan en zagen de eerder omschreven man op het perron van het treinstation staan. Verbalisant [verbalisant] is naar het perron gelopen, heeft de verdachte zien staan met een fiets met een oranje kratje en heeft de verdachte vervolgens staande gehouden. De verbalisanten zagen vervolgens dat de verdachte zeer vaak voorkwam in hun politiesystemen ter zake gebruik drugs, fietsendiefstal en andere strafbare feiten waarvan de laatste fietsendiefstal in augustus van 2023 was gepleegd. Nadat de verbalisanten aan hem de cautie hadden medegedeeld, verklaarde de verdachte dat hij snel weg moest, aangezien de trein naar Den Haag kwam. De verbalisanten hadden echter gezien dat er weliswaar kort daarna een trein kwam, maar dat dat de trein naar Gouda was. Verder had de verdachte verklaard dat hij bij de poortjes was ingecheckt met zijn telefoon. De verbalisanten hadden echter gezien dat de verdachte zijn telefoon aanbood bij het uitchecken en dat er stond ‘u bent niet ingecheckt’. Tevens had de verdachte verklaard dat hij een kaartje voor naar Den Haag in zijn jas had, maar toonde hij aan de verbalisanten een kaartje voor een enkele reis tussen Rotterdam en Nieuwerkerk. De verdachte haalde vervolgens een slijptol uit zijn rugzak en toonde deze aan de verbalisanten. De verbalisanten zagen dat in een bigshopper in het oranje kratje van de fiets nog een slijptol en een boormachine zaten. Bovendien hadden de verbalisanten gezien dat op de fiets die de verdachte bij zich had een QR-code aanwezig was die deels was overspoten met zwarte lak waardoor de verbalisanten de fiets niet meer konden natrekken. De verbalisanten hebben de verdachte vervolgens aangehouden.
Het hof is van oordeel dat de bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, een toereikende grondslag vormen voor het aannemen van een redelijk vermoeden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan (een poging tot) diefstal dan wel aan heling. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de staandehouding en de daarop volgende aanhouding van de verdachte rechtmatig waren. Van een (onherstelbaar) vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is voor bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering. Het verweer wordt verworpen.
Het hof merkt ten overvloede op dat de staandehouding en de aanhouding van de verdachte niet plaatsvonden in het kader van het voorbereidend onderzoek van het in deze zaak tenlastegelegde opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C Opiumwet gegeven verbod, zodat zelfs wanneer wel sprake zou zijn geweest van enige aan de staande- of aanhouding klevende onrechtmatigheid, dit niet tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering op grond van artikel 359a Sv zou leiden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks6 februari 2024 te Zoetermeer
, althans in Nederlandopzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 117 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van GHB. Zoals algemeen bekend is vormt GHB een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het gebruik ervan in veel gevallen tot verslaving daaraan.
Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van drugs zoals GHB. Het bezit van GHB, ook al is dit voor eigen gebruik, dient derhalve tegengegaan te worden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Het hof heeft hierbij wel in aanmerking genomen dat veroordelingen voor soortgelijke strafbare feiten van langere tijd geleden zijn.
Het hof heeft bij de oplegging van de straf – zoals bepleit door de verdachte - rekening gehouden met het feit dat voor de inhoud van het flesje een netto volume van 85 milliliter is vastgesteld. Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting wordt 5 milliliter gelijkgesteld aan 0,5 gram, zodat in deze zaak voor de straftoemeting uitgegaan wordt van 8,5 gram. Voor het aanwezig hebben van deze hoeveelheid GHB is een geldboete het uitgangspunt. Echter mede gelet op de justitiële documentatie van de verdachte is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere straf dan een taakstraf.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Het hof zal – voor zover deze nog niet zijn teruggegeven - de teruggave gelasten aan de verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder 1 tot en met 9 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 april 2022 onder parketnummer 10-105075-22 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf afgewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er echter termen aanwezig voor afwijzing van de vordering. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte in deze zaak geruime tijd in voorarrest heeft gezeten, terwijl aan hem slechts een taakstraf van beperkte duur wordt opgelegd.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Vordering tenuitvoerlegging

Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 mei 2023 onder rolnummer 22-001782-22 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf afgewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er echter termen aanwezig voor afwijzing van de vordering. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte in deze zaak geruime tijd in voorarrest heeft gezeten, terwijl aan hem slechts een taakstraf van beperkte duur wordt opgelegd.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2023 onder parketnummer 10-206707-23 is de verdachte veroordeeld tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren, met bevel dat die plaatsing niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Gelet echter op de actuele persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de afwezigheid van recente justitiecontacten, de aard en relatief geringe ernst van het in deze zaak bewezenverklaarde feit en de verklaring van de reclasseringsmedewerker ter terechtzitting in hoger beroep (op grond waarvan het hof er niet van overtuigd is geraakt dat bij de huidige stand van zaken het tenuitvoerleggen van de ISD-maatregel passend en geboden is), acht het hof termen aanwezig om de vordering af te wijzen.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Tevens acht het hof het om dezelfde redenen passend en geboden om – zoals eerder ook al is gebeurd in de zaak met parketnummer 10-105075-22 - de bijzondere voorwaarden die zijn gekoppeld aan de voorwaardelijk opgelegde plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te heffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast – voor zover deze nog niet zijn teruggegeven - de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Slijpmachine (Omschrijving: PL1500-2024038821-3089867, Groen, merk: Metabo);
- 4 STK Gereedschap (Omschrijving: PL1500-2024038821-3089870);
- 1 STK Slijpmachine (Omschrijving: PL1500-2024038821-3089885, Groen, merk: Metabo);
- 1 STK Boormachine (Omschrijving: PL1500-2024038821-3089887, Zwart, merk: Metabo);
- 1 STK Computer (Omschrijving: PL1500-2024038821-3089966, Phomemo);
- 1 STK Slijpmachine (Omschrijving: PL1500-2024038821-3089980, Werckmann);
- 1 STK Computer (Omschrijving: PL1500-2024038821-3090015);
- 1 STK Fiets Heren (Omschrijving: Elektrisch (fiets) PL1500-2024038821-3090533, Gsd);
- 1 STK Accu (Omschrijving: Accu van een fiets, PL1500-2024038821-3089955).
Wijst afde vordering van de officier van justitie van 25 maart 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 april 2022, parketnummer 10-105075-22, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van 25 maart 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 mei 2023, rolnummer 22-001782-22, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van 24 april 2024, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2023, parketnummer 10-206707-23, voorwaardelijk opgelegde plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Heft opde bijzondere voorwaarden zoals opgelegd bij de voorwaardelijk opgelegde plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2023, met parketnummer 10-206707-23.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, als voorzitter, en mr. J.W. van den Hurk en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 oktober 2025.