ECLI:NL:GHDHA:2025:2302

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
22-002218-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met terroristisch misdrijf in tram(tunnel) met ontoerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1969 en ten tijde van de zitting gedetineerd, werd beschuldigd van bedreiging met een terroristisch misdrijf in een tram en tramtunnel. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan bedreigende uitlatingen, waaronder het roepen van 'Allah Akbar' en het dreigen met een bom. In eerste aanleg was de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar het hof heeft de zaak herzien. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een paranoïde psychotische stoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, waardoor hij niet in staat was zijn wil en gedrag in vrijheid te bepalen. Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld met voorwaarden, waaronder klinische behandeling en reclasseringstoezicht. Tevens is een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de bedreiging schade heeft geleden. De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst, met inachtneming van de op te leggen voorwaarden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002218-24
Parketnummers: 09-330369-23 en 09-119720-22 (TUL)
Datum uitspraak: 28 oktober 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2024 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te Gouda op [geboorteplaats] 1969,
ten tijde van de zitting in hoger beroep gedetineerd in [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 aan hem tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging en is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts is aan de verdachte een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (hierna: gvm) op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgelegd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf is beslist zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 december 2023 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, één of meer (onbekend gebleven) personen met een terroristisch misdrijf en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, heeft bedreigd, door in het openbaar vervoer (tram) te roepen:
- " Allah Akbar" en/of
- " Ik heb een bom" en/of
- " Dan ga ik wel een Moskee opblazen" en/of
- " Jullie mogen de tram niet uit, anders blaas ik jullie op",
terwijl hij daarbij een legerhelm en/of legerkleding droeg, zijn hand onder zijn jas stak en iets vast hield en/of zijn linkerhand omhoog stak, althans woorden en/of uitlatingen en/of gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 11 december 2023 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, één of meer (onbekend gebleven) personen met een terroristisch misdrijf en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, heeft bedreigd, door meermalen in het openbaar (op het perron van de tramtunnel) te roepen:
- " Allah Akbar" en/of
- " Ik blaas mijzelf op, ik heb een bom"
terwijl hij daarbij één van zijn handen in zijn rugzak stopte en/of [slachtoffer] om haar nek vast pakte, althans woorden en/of uitlatingen en/of gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten worden bewezen verklaard en dat de verdachte ter zake van deze feiten zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden conform het advies van de reclassering zal worden opgelegd, dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard en dat aan de verdachte de gvm zoals bedoeld in artikel 38z Sr zal worden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt geschorst – met daaraan te verbinden voorwaarden – met ingang vanaf de dag dat de verdachte (in het kader van de tbs-maatregel) klinisch wordt opgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt ten aanzien van de bewijsbeslissing en de aan de verdachte opgelegde tbs-maatregel.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks10 december 2023 te ‘s-Gravenhage
, althans in Nederland, één of meer(onbekend gebleven) personen met een terroristisch misdrijf
en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling,heeft bedreigd, door in
het openbaar vervoer (detram
)te roepen:
- " Allah Akbar" en
/of
- " Ik heb een bom" en
/of
- " Dan ga ik wel een Moskee opblazen" en
/of
- " Jullie mogen de tram niet uit, anders blaas ik jullie op",
terwijl hij daarbij een legerhelm en
/oflegerkleding droeg, zijn hand onder zijn jas stak en iets vast hield en
/ofzijn linkerhand omhoog stak
, althans woorden en/of uitlatingen en/of gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op
of omstreeks11 december 2023 te ‘s-Gravenhage
, althans in Nederland, één of meer(onbekend gebleven) personen met een terroristisch misdrijf
en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling,heeft bedreigd, door meermalen
in het openbaar (op het perron van de tramtunnel
)te roepen:
- "Allah Akbar" en/of
- " Ik blaas mijzelf op, ik heb een bom"
terwijl hij daarbij één van zijn handen in zijn rugzak stopte en
/of[slachtoffer] om haar nek vast pakte
, althans woorden en/of uitlatingen en/of gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:

bedreiging met een terroristisch misdrijf.

Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de bewezenverklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend en dat de verdachte om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het psychologisch onderzoek van drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog, van 2 juli 2025, en het psychiatrisch onderzoek van drs. M.M. Loomans, psychiater, van 8 juli 2025, zoals opgenomen in het meest actuele pro-Justitiarapport.
De psycholoog, drs. Lander, heeft gerapporteerd dat er bij de verdachte in de periode van de tenlastegelegde feiten sprake was van een paranoïde psychotische stoornis en van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tevens was er sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol (in remissie), en een stoornis in het gebruik van cocaïne. Op basis van de paranoïde psychotische stoornis had de verdachte de overtuiging dat hij achtervolgd en bedreigd werd en dat hij zou worden geliquideerd. Door de paranoïde psychotische stoornis had de verdachte niet het vermogen om zijn wil en gedrag in vrijheid te bepalen. Vanwege het causale verband tussen de vastgestelde stoornis en de tenlastegelegde feiten, wordt geadviseerd om de tenlastegelegde feiten in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
De psychiater, drs. Loomans, heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed, namelijk een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Er was tevens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten cluster b persoonlijkheidsproblematiek met specifieke kenmerken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en borderline kenmerken. De psychotische symptomatologie stond ten tijde van het tenlastegelegde nadrukkelijk op de voorgrond. Door deze paranoïde psychotische stoornis heeft de verdachte zijn wil en gedrag niet in vrijheid kunnen bepalen, daar hij in volledige mate werd beheerst door de psychotische symptomen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde – indien bewezen – in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen uit de onderliggende onderzoeken, neemt deze conclusies over en maakt deze tot de zijne. Het hof zal de bewezenverklaarde feiten dan ook niet aan de verdachte toerekenen, zodat de verdachte voor deze feiten niet strafbaar is. Gelet hierop zal het hof de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde ontslaan van alle rechtsvervolging.
Motivering van de op te leggen maatregelen
Door het hof geraadpleegde bronnen
Het hof heeft bij de beoordeling of en welke maatregelen aan de verdachte dienen te worden opgelegd, acht geslagen op de volgende rapportages:
  • een psychiatrisch onderzoek pro Justitia, opgesteld en ondertekend door dr. J. van der Meer, psychiater, van 18 april 2024;
  • een psychologisch onderzoek pro Justitia, opgesteld en ondertekend door drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog, van 22 april 2024;
  • een psychologisch onderzoek pro Justitia, opgesteld en ondertekend door drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog, van 2 juli 2025;
  • een psychiatrisch onderzoek pro Justitia, opgesteld en ondertekend door drs. M.M. Loomans, psychiater, van 8 juli 2025;
  • een reclasseringsadvies van Verslavingsreclassering GGZ/Tactus betreffende tbs met voorwaarden, opgesteld en ondertekend door [reclasseringswerker 1], reclasseringswerker, van 21 mei 2024;
  • een reclasseringsadvies van Verslavingsreclassering GGZ/Fivoor betreffende tbs met voorwaarden, opgesteld en ondertekend door [reclasseringswerker 2], reclasseringswerker, van 11 september 2025.
Tevens heeft het hof acht geslagen op hetgeen de klinisch psycholoog Lander, de psychiater Loomans en de reclasseringswerker [reclasseringswerker 2] ter terechtzitting in hoger beroep als deskundigen hebben verklaard.
Conclusies van de psychologische en psychiatrische onderzoeken pro Justitia
Uit de voormelde door de gedragsdeskundigen opgestelde rapporten blijkt – zoals hiervoor reeds overwogen - dat er bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een paranoïde psychotische stoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van middelen.
Het risico op recidive werd in de in eerste aanleg opgestelde pro-Justitiarapportages als matig-hoog ingeschat bij het uitblijven van een behandeling. Om dat risico te verminderen, was volgens de gedragsdeskundigen een klinische behandeling noodzakelijk. De maatregel van tbs met voorwaarden werd niet haalbaar geacht, omdat niet werd verwacht dat de verdachte aan de voorwaarden zou meewerken dan wel dat hij daartoe in staat was.
In de in hoger beroep opgestelde pro Justitia rapportages wordt gerapporteerd dat ten tijde van het onderzoek sprake is van een evident ander toestandsbeeld bij de verdachte dan ten tijde van de eerste rapportages. Het recidiverisico wordt momenteel door de psycholoog als laag-matig ingeschat. De psychiater schat het recidiverisico binnen de huidige gestructureerde omstandigheden als ten minste matig in, waarbij een aantal risicofactoren aanwezig blijft, zoals de invloed van stresserende psychosociale situaties op de ontwikkeling van de psychotische denkbeelden bij de verdachten. Het recidiverisico wordt dan ook vooral gezien in het weder optreden van dergelijke complexe en stresserende situaties, waardoor adequate hulpverlening en begeleiding langdurig noodzakelijk wordt geacht.
Gelet op de complexiteit van de pathologie en het recidiverisico bij het onbehandeld blijven van de stoornissen van de verdachte is het volgens de gedragsdeskundigen van belang dat behandeling in een stevig kader wordt vormgegeven. Het advies is om de behandeling binnen het kader van tbs te laten plaatsvinden. Tbs met voorwaarden wordt op dit moment en in tegenstelling tot de rapportages uit 2024 haalbaar geacht. Van belang is dat er een juridisch kader is om langdurig toezicht op de verdachte te houden en te interveniëren wanneer dit nodig is. Om dit te bewerkstelligen, wordt geadviseerd om een gvm op te leggen die na de periode van tbs met voorwaarden getoetst en ten uitvoer gelegd zou kunnen worden.
Conclusies van de reclassering
De reclassering adviseert positief ten aanzien van tbs met voorwaarden, gelet op de motivatie van de verdachte en het lage onttrekkingsrisico (laag-gemiddeld). De reclassering maakt hierbij de kanttekening dat het van belang is dat er een langdurige klinische behandeling binnen een stringent kader plaatsvindt om de risico’s op herhaling en delictgedrag te verminderen. Hierbij zijn het aanleren van adequate copingmechanismen, vooral gericht op stress en overvraging, en abstinentie van middelen belangrijke behandeldoelen. Volgens de reclassering is een stringent kader nodig vanwege de complexe pathologie, om structuur te behouden en een geleidelijke resocialisatie te bewerkstelligen. De reclassering adviseert om als voorwaarden te stellen: klinische behandeling middels opname in een zorginstelling (waaronder ook verplicht medicijngebruik valt), aansluitend wonen in een beschermde woonvorm, ambulante behandeling en begeleiding, een drugs- en alcoholverbod en de daarmee samenhangende middelencontrole, een verbod om naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk te reizen zonder toestemming van de reclassering, meewerken aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), zoeken en behouden van dagbesteding, geen strafbare feiten plegen, meewerken aan schuldhulpverlening, onder begeleiding en toezicht van de reclassering en met dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
Bij een veroordeling tot tbs met voorwaarden adviseert de reclassering ook een gvm op te leggen, om langdurig toezicht mogelijk te kunnen maken.
Oordeel van het hof over de op te leggen tbs-maatregel
Het hof is van oordeel dat is voldaan aan de vereisten die de wet in artikel 37a Sr stelt aan het opleggen van een tbs-maatregel. Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde betreft misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van deze feiten gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten onder meer een paranoïde psychotische stoornis, een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline kenmerken. Naar het oordeel van het hof vereist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat aan de verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd, aangezien de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis en het daaruit voortkomende recidiverisico van zodanige aard zijn dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld te laten terugkeren in de maatschappij. Hiertoe verwijst het hof naar de conclusies van de gedragsdeskundigen in hun recente onderzoeken, zoals hiervoor weergegeven. Het hof betrekt bij zijn oordeel ook de ernst van de feiten: de verdachte heeft in een tram en in een tramtunnel gedreigd met een terroristisch misdrijf, hetgeen voor degenen die daarvan getuige zijn geweest zeer angstaanjagend moet zijn geweest.
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd, zoals de rechtbank heeft bevolen, of dat kan worden volstaan met het stellen van voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte.
Het hof constateert dat de gedragsdeskundigen – anders dan in eerste aanleg - thans tbs met voorwaarden hebben geadviseerd, zulks na zorgvuldige afweging van de bestaande juridische kaders en de ontwikkelingen rondom het psychiatrisch toestandsbeeld van de verdachte. Ook de reclassering heeft thans - anders dan in eerste aanleg – tbs met voorwaarden geadviseerd. De ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde reclasseringswerker heeft verklaard dat de verdachte reeds is aangenomen door de Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) Den Haag. Eveneens anders dan in eerste aanleg heeft de verdachte zich thans bereid verklaard tot naleving van hem in het kader van een tbs-maatregel te stellen voorwaarden. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de in het reclasseringsadvies van 11 september 2025 opgenomen voorwaarden aan de verdachte voorgehouden en de verdachte heeft zich tot naleving al die voorwaarden bereid verklaard.
Gelet op het voorgaande, waarbij het hof de conclusies van de psycholoog, psychiater en reclasseringswerker ten aanzien van de vorm van de tbs-maatregel overneemt, is het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging - van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen thans niet eisen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd, maar dat die veiligheid voldoende kan worden beschermd door aan de verdachte de nader in het dictum aan te geven – aan het reclasseringsadvies van 11 september 2025 ontleende – voorwaarden te stellen.
Het hof overweegt dat de tbs wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, lid 1, Sr. De onder 2 bewezenverklaarde bedreiging met een terroristisch misdrijf werd gevolgd en ondersteund door fysiek agressief gedrag ten opzichte van [slachtoffer], die door de verdachte om haar nek is gepakt.
Het hof zal op grond van het bepaalde in artikel 38, lid 6, Sr bevelen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Daartoe is redengevend dat, zoals hiervoor reeds is toegelicht, de complexiteit van de pathologie en het recidiverisico van zodanige aard zijn, dat het onverantwoord is vanuit veiligheidsoogpunt de verdachte onbehandeld in de maatschappij te laten terugkeren.
Oordeel van het hof over de op te leggen gvm
Aan de wettelijke vereisten voor de opleggen van een gvm als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr is voldaan. De verdachte wordt ter beschikking gesteld. Daarnaast heeft het volgende te gelden.
Gelet op de aard van de bij de verdachte bestaande stoornissen – stoornissen die niet van voorbijgaande aard zijn en waarvan de verdachte niet zal genezen – is het hof met de gedragsdeskundigen en de reclassering van oordeel dat langdurige waarborgen met het oog op toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen noodzakelijk zijn. Daarom acht het hof het geraden om naast de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden een gvm zoals bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Daarmee kan – indien dit met het oog op alsdan bestaande risico’s noodzakelijk is – worden bewerkstelligd dat de verdachte na afloop van de tbs-maatregel onder toezicht wordt gesteld. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan de verdachte opgelegde tbs met voorwaarden plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
De voorlopige hechtenis
Het hof zal bevelen dat de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt geschorst. Die schorsing houdt verband met de op te leggen dadelijk uitvoerbare tbs. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven terwijl dit arrest nog niet onherroepelijk is, dan bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd. Het hof verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729, r.o. 6.5. Aan de schorsing zal het hof dezelfde voorwaarden verbinden als te stellen in het kader van de tbs. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de gedragsdeskundigen benadrukt dat de klinische opname van de verdachte aansluitend aan zijn detentie dient plaats te vinden. Daarom zal het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en zoals geadviseerd door de reclassering - de voorlopige hechtenis van de verdachte schorsen met ingang van het moment waarop de verdachte in de FPA Den Haag of soortgelijke instelling is opgenomen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 1.220,10.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde materiële schade heeft geleden. De vordering is niet betwist, zodat het hof het volledige gevorderde bedrag van € 120,10 zal toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 februari 2024 (moment van indienen van de vordering) tot aan de dag der algehele voldoening.
Naar het oordeel van het hof is voorts komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde immateriële schade in de vorm van onder meer lichamelijk letsel heeft geleden, te weten letsel aan haar nek en bovenrug. De vordering is niet betwist, zodat het hof het volledige gevorderde bedrag van € 1.100,00 zal toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.220,10 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 28 juli 2022 onder parketnummer 09-119720-22 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 dagen, met een proeftijd van twee jaren, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de vordering tot tenuitvoerlegging reeds bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 november 2023 onder parketnummer 09-209228-23 is toegewezen en dat de niet tenuitvoergelegde straf is omgezet in een taakstraf.
Gelet op het voorgaande zal het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 38z en 285 Sr, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld,
Verklaart de verdachte niet strafbaaren
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.

Stelt daarbij de volgende voorwaarden:

1. de verdachte zal zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. de verdachte zal meewerken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
de verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
de verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
de verdachte verstrekt de reclassering een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
de verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
de verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
de verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
de verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als de reclassering dat nodig vindt;
3. de verdachte kan, als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, voor een time-out worden opgenomen in een FPC of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4. de verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van de reclassering;
5. de verdachte laat zich opnemen in de FPA Den Haag of een andere forensische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen dan wel toedienen van medicijnen vallen en de controle daarop, als de zorginstelling en de reclassering dat nodig vinden. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. de verdachte zal aansluitend aan zijn klinische behandeling zich laten behandelen door een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen dan wel toedienen van medicijnen vallen en de controle daarop, als de zorgverlener en de reclassering dat nodig vinden;
7. de verdachte verblijft, aansluitend op zijn klinische behandeling, in een beschermde woonvorm of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en de verblijfsinstelling dat nodig vinden. De verdachte zet zich in voor woonbegeleiding, houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. de verdachte gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en ademonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
9. de verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van passende dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
10. de verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Beveelt dat de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Schorst het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het moment waarop de verdachte is opgenomen in de FPA Den Haag of soortgelijke instelling,onder dezelfde voorwaarden als die het hof heeft gesteld bij de tbs-maatregel.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.220,10 (duizend tweehonderdtwintig euro en tien cent)bestaande uit
€ 120,10 (honderdtwintig euro en tien cent) materiële schadeen
€ 1.100,00 (duizend honderd euro) immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde
een bedrag te betalen van € 1.220,10 (duizend tweehonderdtwintig euro en tien cent)bestaande uit
€ 120,10 (honderdtwintig euro en tien cent) materiële schadeen
€ 1.100,00 (duizend honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
22 (tweeëntwintig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 februari 2024 en de immateriële schade op 11 december 2023.
Verklaart het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 09-119720-22.
Dit arrest is gewezen door mr. B.W. Mulder, als voorzitter, mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. L.C. van Walree, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Huynh.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 oktober 2025.