In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 mei 2023. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling, waarbij hij op 5 oktober 2019 in Delft het slachtoffer met een glas in het gezicht heeft gestompt, wat heeft geleid tot ernstig lichamelijk letsel. In eerste aanleg werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de verdachte een regeling getroffen met het slachtoffer en de volledige schadevergoeding voldaan. Het hof heeft deze regeling in overweging genomen bij de straftoemeting. Het hof heeft de strafoplegging gewijzigd en een gevangenisstraf opgelegd die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, namelijk drie dagen, en daarnaast een taakstraf van 200 uren. Het hof heeft geoordeeld dat vergelding als strafdoel niet langer op de voorgrond staat, gezien het tijdsverloop en de mededeling van het slachtoffer dat hij geen behoefte heeft aan een gevangenisstraf. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verantwoordelijkheid voor zijn handelen en het feit dat hij sinds het bewezenverklaarde niet meer met justitie in aanraking is gekomen. De vordering van de benadeelde partij is in hoger beroep niet meer aan de orde, omdat het slachtoffer heeft aangegeven dat hij tot een regeling is gekomen met de verdachte.