ECLI:NL:GHDHA:2025:2399

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
22-000846-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorbedachte raad en toerekeningsvatbaarheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1998, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar voor poging tot moord op [slachtoffer 1] en voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2]. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 juli 2022, waarbij de verdachte met een mes [slachtoffer 1] heeft gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van voorbedachte raad, ondanks de verdediging van de verdachte dat hij handelde in paniek. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd en de verdachte volledig toerekeningsvatbaar verklaard, ondanks zijn psychische problemen en alcoholgebruik. De verdachte is ook veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] in 2019. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] toegewezen, met inbegrip van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De totale gevangenisstraf is vastgesteld op tien jaar, met de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling na het uitzitten van een deel van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000846-24
Parketnummers: 10-192445-22, 10-741056-20 en
10-047497-22 (TUL)
Datum uitspraak: 19 november 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2024 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte in de zaak met parketnummer 10-192445-22 ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 10-741056-20 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) van de verdachte gelast, met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf, een en ander zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-192445-22:1.
hij op of omstreeks 30 juli 2022 te [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, één of meermalen, met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, in de buik en/of borst van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 30 juli 2022 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- achter die [slachtoffer 2] aan te rennen en/of
- vlak voor en/of nabij de woning van die [slachtoffer 2] , die [slachtoffer 2] vanachteren te benaderen en/of
- die [slachtoffer 2] bij de bovenarmen vast te pakken en/of
- die [slachtoffer 2] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of voor te houden en/of op de keel van die [slachtoffer 2] te zetten en/of te houden en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "als je meerwerkt, dan doe ik je niets en houdt je mond, hé", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 2] te dwingen de voordeur van haar woning te openen en/of
-(vervolgens) die [slachtoffer 2] , onder bedreiging van voornoemde mes, de woning via de trap, te betreden en/of
- één of meerlalen tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "lopen", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juli 2022 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijftegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 2] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of voor te houden en/of op de keel van die [slachtoffer 2] te zetten en/of te houden en/of
- ( daartbij) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "als je meerwerkt, dan doe ik je niets en houdt je mond, hé?", althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking;
Zaak met parketnummer 10-741056-20 (gevoegd):
hij op of omstreeks 30 augustus 2019 te Rotterdam openlijk, te weten, op/aan de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 3] door (tegen) die [slachtoffer 3]
- te duwen en/of te trekken en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- ( vervolgens) vast te pakken en/of vast te houden en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam te slaan en/of te schoppen, terwijl die [slachtoffer 3] werd vastgehouden en/of
- ( vervolgens) bij de nek en/of de hals en/of de keel vast te pakken en/of vast te houden, waardoor die [slachtoffer 3] op de grond viel en/of
- ( vervolgens) te trachten de benen van die [slachtoffer 3] naar beneden te duwen en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam te slaan en/of te schoppen en/ofte stampen en/of een knie te geven, terwijl die [slachtoffer 3] in een wurggreep op de grond werd vastgehouden en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen, terwijl die [slachtoffer 3] in bewusteloze toestand op de grond lag en/of
- te roepen: "maak hem dood, sla hem bewusteloos", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 1 en 2 primair en in de zaak met parketnummer 10741056-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-192445-22:1.
hij op
of omstreeks30 juli 2022 te [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, één ofmeermalen, met een mes,
althans een scherp of puntig voorwerp,in de buik en
/ofborst van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks30 juli 2022 te [plaats 2]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
/hebbenberoofd
en/of beroofd gehouden,door
- achter die [slachtoffer 2] aan te rennen en/of
-
vlak voor en/ofnabij de woning van die [slachtoffer 2] ,
die [slachtoffer 2] vanachteren te benaderen en/of
-die [slachtoffer 2] bij de bovenarmen vast te pakken en
/of
- die [slachtoffer 2] een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerpte tonen en
/ofvoor te houden en
/ofop de keel van die [slachtoffer 2] te zetten en
/ofte houden en
/of
-
(daarbij
)tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "als je
meewerkt, dan doe ik je niets en
houdje mond, hé",
althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekkingen
/of
- die [slachtoffer 2] te dwingen de voordeur van haar woning te openen en
/of
-
(vervolgens
)die [slachtoffer 2] , onder bedreiging van voornoemde mes, de woning via de trap, te betreden en
/of
-
één ofmeermalentegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "lopen"
, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
Zaak met parketnummer 10-741056-20 (gevoegd):
hij op
of omstreeks30 augustus 2019 te Rotterdam openlijk, te weten,
op/aan de [straat]
, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 3] door (tegen) die [slachtoffer 3]
- te duwen en
/ofte trekken en
/of
-
(vervolgens
)meermalen
, althans eenmaaltegen het hoofd en
/ofhet lichaam te slaan en
/of
-
(vervolgens
)vast te pakken en
/ofvast te houden en
/of
-
(vervolgens
)meermalen
, althans eenmaaltegen het lichaam te slaan en
/ofte schoppen, terwijl die [slachtoffer 3] werd vastgehouden en
/of
-
(vervolgens
)bij de nek en
/ofde hals en
/ofde keel vast te pakken en
/ofvast te houden, waardoor die [slachtoffer 3] op de grond viel en
/of
-
(vervolgens
)te trachten de benen van die [slachtoffer 3] naar beneden te duwen en
/of
-
(vervolgens
)meermalen
, althans eenmaaltegen het lichaam te slaan en
/ofte schoppen en
/ofte stampen en
/ofeen knie te geven, terwijl die [slachtoffer 3] in een wurggreep op de grond werd vastgehouden en
/of
-
(vervolgens
)meermalen
, althans eenmaaltegen het hoofd en
/ofhet lichaam te schoppen, terwijl die [slachtoffer 3] in bewusteloze toestand op de grond lag en
/of
- te roepen: "maak hem dood, sla hem bewusteloos"
, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig haar overgelegde pleitnota – bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord, nu er volgens de verdediging geen sprake is geweest van handelen met voorbedachte raad. De raadsvrouw stelt dat de verdachte heeft gehandeld “in paniek” en “in een reflex”. Er was sprake van een ogenblikkelijke hevige gemoedsopwelling. Hij wilde wel de confrontatie met [slachtoffer 1] aangaan, maar had niet de intentie iemand te doden.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Toetsingskader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling).
Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan.
Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat er sprake is van voorbedachte raad.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de nacht van 29 op 30 juli 2022 vertrokken de verdachte en zijn vriend [vriend] vanaf de woning van de verdachte in [plaats 1] naar de woning van de ex-partner van de verdachte, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), in [plaats 2] . De verdachte had enkele uren daarvoor een aanvaring gehad met de nieuwe partner van [slachtoffer 2] , slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) bij een nachtclub in Rotterdam. De verdachte had [slachtoffer 1] daarbij de eerste klap gegeven. Voordat de verdachte en [vriend] naar de woning van [slachtoffer 2] reden, ging de verdachte zijn woning binnen en pakte hij een mes van ongeveer dertig centimeter uit de keuken, en nam dat mee. Beide mannen hadden bovendien iets bij zich om het gelaat te bedekken.
De verdachte en [vriend] kwamen omstreeks 04:05 uur aan bij de woning van [slachtoffer 2] . Zij wachtten daar ongeveer vijf minuten en zagen toen [slachtoffer 2] aankomen. Toen [slachtoffer 2] uit haar auto stapte en naar haar voordeur liep, benaderde de verdachte haar van achteren en pakte hij haar bij haar beide armen vast. Hij stak zijn rechterhand met het mes onder haar oksel door omhoog en zette het mes op haar keel. Ze moest van hem de deur openen.
De verdachte liep vervolgens samen met [slachtoffer 2] , steeds met het mes op haar keel, de woning binnen en de trap op. [slachtoffer 1] en een derde persoon bevonden zich op dat moment eveneens in die woning.
Deze derde persoon had zich op het toilet op de eerste verdieping opgesloten. De verdachte hoorde daar kennelijk iets en probeerde het slot van die wc-deur met de punt van zijn mes te openen. Dat lukte niet direct, en toen hij hoorde dat [slachtoffer 1] van boven af “hallo” riep, liep de verdachte door naar boven, daarbij [slachtoffer 2] voor zich uitduwend en nog steeds met het mes in zijn hand op ongeveer dertig centimeter vanaf haar keel. [slachtoffer 1] was op dat moment in de slaapkamer van [slachtoffer 2] , op de tweede verdieping van de woning. De verdachte liet [slachtoffer 2] op de tweede verdieping los en probeerde de slaapkamerdeur te openen. [slachtoffer 1] hield die deur dicht; de verdachte trapte de deur vervolgens in en ging die slaapkamer in. Eenmaal binnen ging hij met het mes op [slachtoffer 1] af, rende achter [slachtoffer 1] aan en maakte stekende bewegingen naar [slachtoffer 1] . Gelet op het geconstateerde letsel heeft hij tenminste vijf keer raak gestoken in het bovenlichaam van [slachtoffer 1] (er was onder meer sprake van twee perforaties van de maag waarbij de maagwand was beschadigd en een insnijding van de bovenkwab van de long). Toen het slachtoffer op de grond lag en het opgaf werd hij nog in de borst geraakt en ook nog een keer bij zijn linker oksel gestoken.
Beoordeling
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Het ging niet zomaar om een potje vechten waarbij de verdachte, voorzien van gezichtsbedekking en een mes – ter verdediging, zoals verdachte heeft aangevoerd – uiteindelijk ‘in paniek’ heeft gehandeld. Het besluit om [slachtoffer 1] te gaan steken is naar het zich laat aanzien genomen op het moment dat hij op pad ging van [plaats 1] naar [plaats 2] , maar ten laatste toen hij door de komst van [slachtoffer 2] bij de woning een kans zag om binnen te komen en het mes daadwerkelijk te gebruiken. Hij had zich kunnen bezinnen toen hij de hevige angst bij [slachtoffer 2] zag (ze ‘schrok zich de tering’, heeft hij zelf verklaard). Zijn verklaring dat hij, door haar schrik toen ze hem bij haar voordeur zag, vanwege ‘paniek’ naar haar toeging en haar beetpakte en met het mes bedreigde, is volstrekt onaannemelijk. Integendeel, de verdachte zag een kans binnen in haar huis te komen, en heeft niet geaarzeld geweld te gebruiken en dwang op haar uit te oefenen met het mes, teneinde binnen naar [slachtoffer 1] te kunnen zoeken. Ook de omstandigheid dat hij de wc-deur op de eerste verdieping probeerde te openen met zijn mes, omdat [slachtoffer 1] daar mogelijk zat, wijst niet op panisch handelen maar op een zekere koelbloedigheid, en ook dat was een moment waarop hij zich nog had kunnen bezinnen. Tenslotte is hij, toen hij hoorde dat [slachtoffer 1] boven in de slaapkamer was, nóg een trap opgelopen, met [slachtoffer 2] voor zich uit, ‘om afstand te houden’, zoals hij heeft verklaard – en ook dat wijst op doelbewust en weloverwogen handelen en niet op paniek. Er was nog steeds een mogelijkheid om zich te beraden, ook omdat hij niet gemakkelijk de slaapkamer binnen kon gaan ( [slachtoffer 1] hield de deur dicht), maar de verdachte is willens en wetens doorgegaan, heeft de slaapkamerdeur ingetrapt en is meteen achter de vluchtende [slachtoffer 1] aangegaan, stekende bewegingen makend, en heeft [slachtoffer 1] zelfs nog gestoken toen die weerloos op de grond lag. Dit alles gebeurde weliswaar in korte tijd, maar toch niet zodanig kort dat van kalm beraad en rustig overleg geen sprake kan zijn geweest. Als gezegd waren er meerdere momenten waarop hij zich had kunnen bezinnen.
Dat er sprake was van een zekere opwinding en adrenaline bij de verdachte, die bovendien flink ontremd lijkt te zijn geweest door overmatig alcoholgebruik, wil het hof aannemen, maar dat maakt niet dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Naar het oordeel van het hof is die contra-indicatie niet aanwezig.
Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Naar het oordeel van het hof kunnen voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, niet anders uitgelegd worden dan dat de verdachte het vooropgezette plan had om het slachtoffer van het leven te beroven. Het hof neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging tot moord bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 1 bewezenverklaarde levert op:

poging tot moord.

Het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.

Het in de zaak met parketnummer 10-741056-20 bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer 1] , de nieuwe partner van zijn ex-vriendin. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren met een mes in zijn buik en borst gestoken. De verdachte heeft daarbij zelfs - toen het slachtoffer weerloos op de grond lag, hij zich over gaf en zich niet langer verweerde - het slachtoffer nog een keer in zijn oksel gestoken. Het slachtoffer heeft hierbij potentieel dodelijk letsel opgelopen. Uit de forensische medische letselrapportage blijkt dat het slachtoffer onder meer twee maagperforaties, een insnijding in de long en een breuk van de rib heeft opgelopen en dat meerdere operaties nodig zijn geweest om de aangerichte schade te herstellen. Voorts blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring dat het tenlastegelegde voor het slachtoffer zeer traumatiserend is geweest en dat hij nog altijd, naast fysieke klachten, ook psychische klachten ervaart. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] , zijn ex-vriendin. Hij heeft haar onder bedreiging van een mes gedwongen de voordeur van haar woning te openen, zodat hij bij het slachtoffer [slachtoffer 1] kon komen. Door zijn handelwijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de bewegingsvrijheid van het slachtoffer. Zij heeft daarbij ernstige gevoelens ervaren van onveiligheid en angst.
Voorts heeft de verdachte zich in 2019 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] . De verdachte heeft tijdens een uitgaansavond samen met anderen het slachtoffer veelvuldig geslagen en geschopt, waarbij onder andere het hoofd van het slachtoffer is geraakt. Zelfs toen het slachtoffer buiten bewustzijn was geraakt en roerloos op de grond lag, zijn zij doorgegaan met het toepassen van het geweld en is het slachtoffer nogmaals tegen het hoofd getrapt. Het slachtoffer heeft door de bewezenverklaarde handelingen zowel fysiek als psychisch letsel opgelopen. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het strafblad van de verdachte
Het hof heeft in acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder meerdere geweldsdelicten.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen de over de persoon van de verdachte opgemaakte pro Justitia rapportages en het reclasseringsadvies.
In eerste aanleg is de verdachte ambulant onderzocht door de psychiater A.C. Hoek en psycholoog R.A.R. Bullens. Zij hebben op respectievelijk 16 en 21 december 2022 een pro Justitia rapport opgemaakt. Tevens is door de GGZ Antes op 16 februari 2023 een reclasseringsadvies opgemaakt.
De verdachte is na het vonnis waarvan beroep onderzocht in het Pieter Baan Centrum. De psychiater M.D. van Ekeren en de psycholoog A.J. van Eck hebben op 30 juli 2025 een nieuwe pro Justitia rapportage opgemaakt. Op verzoek van het openbaar ministerie is de psychiater M.D. van Ekeren ter terechtzitting in hoger beroep als deskundige gehoord.
In de pro Justitia rapportage d.d. 30 juli 2025 stellen Van Ekeren en Van Eck vast dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken en van een stoornis in alcoholgebruik, licht in ernst, in remissie in een gereguleerde omgeving. Van deze stoornissen was sprake ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten. Zij stellen voorts vast dat er bij de verdachte beperkingen zijn in de verstandelijke vermogens, maar dat er classificerend geen licht verstandelijke beperking kan worden vastgesteld op basis van wat bekend is over het adaptief functioneren van de verdachte. De bij de verdachte vastgestelde zwakbegaafdheid wordt dus door de deskundigen niet als een forensisch relevante beperking gezien en wordt dus niet zodanig als een stoornis diagnostisch gekwalificeerd.
Als het gaat om de vraag of voornoemde stoornissen de tenlastegelegde feiten hebben beïnvloed, stellen Van Ekeren en Van Eck vast dat de pathologie van de verdachte weliswaar een faciliterende, maar geen oorzakelijke rol bij de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten heeft gehad. De handelings- of keuzevrijheid van de verdachte was door de stoornissen niet beperkt. Om die reden adviseren de gedragsdeskundigen de verdachte de tenlastegelegde feiten volledig toe te rekenen.
Deze conclusies wijken af van hetgeen door Hoek en Bullens in 2022 is vastgesteld. Dit kan, aldus door de psychiater Van Ekeren nog toegelicht ter terechtzitting, onder meer verklaard worden doordat bij de vernieuwde versie van de DSM-5, de DSM-5-TR, bij het vaststellen van een beperking in de intelligentie gekeken wordt naar het adaptieve vermogen in het dagelijkse leven en hier thans geen forensisch relevante beperking wordt gezien. Voorts (eveneens nog ter zitting toegelicht door de psychiater) stellen Van Ekeren en Van Eck met betrekking tot de stoornis in het alcoholgebruik vast dat de verdachte ook bij het gebruik van alcohol in staat blijkt te zijn om keuzes te maken en zijn wil te bepalen. Zo kiest hij bewust om geen alcohol te nuttigen als hij de volgende dag moet werken en is hij zich bewust van de invloed die alcohol op hem heeft.
Nu de conclusies van de gedragsdeskundigen gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen op de terechtzitting is gebleken, neemt het hof die conclusies over. Het hof zal de bewezenverklaarde feiten om die reden volledig aan de verdachte toerekenen.
De op te leggen straf
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het opleggen van een maatregel?
De rechtbank heeft voor de oplegging van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege gebruik gemaakt van de pro Justitia rapportages van A.C. Hoek en R.A.R. Bullens van respectievelijk 16 en 21 december 2022.
De verdachte heeft voorts meegewerkt aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum.
Zoals reeds uiteengezet stelt het hof – op basis van de pro Justitia rapportage d.d. 30 juli 2025 – vast dat de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten leed aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken en van een stoornis in alcoholgebruik. Desalniettemin worden de bewezenverklaarde gedragingen volledig aan de verdachte toegerekend. De deskundigen van het PBC hebben op basis van hun bevindingen gesteld dat een behandeling in strafrechtelijk kader om het recidivegevaar te beperken niet in de rede ligt. Het hof neemt ook die conclusie over en komt niet tot het opleggen van enige tbs-maatregel.
Tijdens de tenuitvoerlegging van de hierna te noemen straf en de periode van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling kan gekeken worden welke hulp en eventuele behandeling de verdachte nodig heeft om het op dat moment aanwezige recidivegevaar tot aanvaardbare omvang terug te brengen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 56.867,46.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 56.867,46.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 51.573,06, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 23.839,98 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de betreffende materiële schade niet door de benadeelde partij zelf is geleden, zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt het hof als volgt. Artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten onder meer twee maagperforaties, een insnijding in de long en een breuk van de rib.
Aldus is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 27.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 51.339,98 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 2 primair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 4.710,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 4.710,50.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Materiële schade
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de gevorderde kosten voor het vervangen van het beddengoed onvoldoende onderbouwd is omdat er geen bonnetjes zijn overgelegd. Ten aanzien van de gevorderde kosten die gemaakt zijn voor de opvang van haar moeder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze kosten eveneens onvoldoende onderbouwd zijn, nu de Richtlijn Huishoudelijke hulp van de Letselschaderaad waar in de vordering naar verwezen is in de onderhavige situatie niet van toepassing is.
Het hof overweegt dienaangaande dat de bewijsstukken die zijn aangeleverd ter onderbouwing van de schadeposten ‘kosten vervangen beddengoed’ en ‘kosten opvang moeder’ voor het hof voldoende toereikend zijn om gebruik te kunnen maken van zijn schattingsbevoegdheid. Het hof zal de schade schatten op een bedrag van respectievelijk € 150,00 en € 772,00.
De overige gestelde schadeposten zijn door de verdediging niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij gelet op het vorenstaande de gestelde materiële schade ter hoogte van € 1.210,50 geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 2 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde op andere wijze in de persoon is aangetast als bedoeld artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De aard van de normschending en de door de advocaat van de benadeelde partij voldoende onderbouwde gevolgen daarvan brengen met zich dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Aldus is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 2 primair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 3.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.710,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] .
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10741056-20 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 6.623,13.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 10-741056-20 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een hersenschudding, een gecompliceerd gebroken ringvinger, verschillende wonden in het gezicht en rugklachten.
Aldus is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 10-741056-20 bewezenverklaarde.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 6.623,13 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] .
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2022 onder parketnummer 1004749722 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van drie jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er echter geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 141, 282 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 1 en 2 primair en in de zaak met parketnummer 10741056-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 1 en 2 primair en in de zaak met parketnummer 10741056-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 51.339,98 (eenenvijftigduizend driehonderdnegenendertig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 23.839,98 (drieëntwintigduizend achthonderdnegenendertig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 27.500,00 (zevenentwintigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 51.339,98 (eenenvijftigduizend driehonderdnegenendertig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 23.839,98 (drieëntwintigduizend achthonderdnegenendertig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 27.500,00 (zevenentwintigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 240 (tweehonderdveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 januari 2024 en van de immateriële schade op 30 juli 2022.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-192445-22 onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.710,50 (vierduizend zevenhonderdtien euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.210,50 (duizend tweehonderdtien euro en vijftig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 10192445-22 onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.710,50 (vierduizend zevenhonderdtien euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.210,50 (duizend tweehonderdtien euro en vijftig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 57 (zevenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 februari 2024 en van de immateriële schade op 30 juli 2022.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-741056-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.623,13 (zesduizend zeshonderddrieëntwintig euro en dertien cent) bestaande uit € 4.123,13 (vierduizend honderddrieëntwintig euro en dertien cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-741056-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.623,13 (zesduizend zeshonderddrieëntwintig euro en dertien cent) bestaande uit € 4.123,13 (vierduizend honderddrieëntwintig euro en dertien cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 68 (achtenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 augustus 2019.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Dordrecht van 9 november 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2022, parketnummer 10-047497-22, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga, als voorzitter, en mr. J.M. Reinking en mr. A.C.J. van Dooijeweert, leden, in bijzijn van de griffier mr. V.V. de Lange.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 november 2025.