ECLI:NL:GHDHA:2025:303

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
200.330.333/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beheersregeling appartement in Surinaamse nalatenschap met vier erfgenamen

In deze zaak gaat het om een geschil over de beheersregeling van een appartement dat deel uitmaakt van een Surinaamse nalatenschap. De weduwnaar van de erflaatster, [de man], wenst het appartement alleen te gebruiken, terwijl de andere erfgenamen, [kind 1], [kind 2] en [kind 3], ook aanspraak maken op het gebruik. De erflaatster overleed in 2016 zonder testament, waardoor de wettelijke erfrechtregels van toepassing zijn. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd, waarin werd bepaald dat alle erfgenamen recht hebben op gebruik van het appartement. Het hof oordeelt dat de weduwnaar niet heeft aangetoond dat het appartement zijn hoofdverblijfplaats was en dat hij geen zwaarwegend belang heeft bij exclusief gebruik. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is op 12 februari 2025 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.330.333/01
rekestnummer rechtbank : VZ VERZ 23-2308
zaaknummer rechtbank : 10372886
beschikking van de meervoudige kamer van 12 februari 2025
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [de man] ,
advocaat mr. M.J.P. Schipper te Alkmaar,
en
[kind 1] ,
wonende te [woonplaats] (Suriname),
hierna te noemen: [kind 1] ,
en
[kind 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [kind 2] ,
en
[kind 3] ,
wonende te [woonplaats] (Suriname),
hierna te noemen: [kind 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de geïntimeerden,
advocaat mr. S.J. Hasselaar-Veltkamp te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[de man] is op 26 juli 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De geïntimeerden hebben op 11 september 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
2.3
[de man] heeft op 20 oktober 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een brief van de zijde van [de man] (met bijlage) van 10 augustus 2023, ingekomen op 11 augustus 2023;
  • een brief van de zijde van [de man] (met bijlage) van 21 augustus 2023, ingekomen op 22 augustus 2023;
  • een brief van de zijde van [de man] (met bijlagen) van 22 augustus 2023, ingekomen op 24 augustus 2023;
  • een brief van de zijde van geïntimeerden (met bijlagen) van 10 december 2024, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van [de man] (met bijlagen) van 12 december 2024, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 december 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [de man] (via een digitale verbinding) bijgestaan door mr. A. Lof als waarnemer van zijn advocaat (aanwezig in de zittingszaal);
- [kind 1] en [kind 3] (via een digitale verbinding) en [kind 2] (aanwezig in de zittingszaal) bijgestaan door hun advocaat (aanwezig in de zittingszaal).
2.6
Tijdens de mondelinge behandeling was tot aan de schorsing de digitale verbinding gebrekkig, maar na de schorsing goed. De advocaten hebben namens hun cliënten de standpunten gedurende de gehele mondelinge behandeling goed naar voren kunnen brengen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Op [datum] 2016 overleed in [plaats] (Duitsland) [erflaatster] , hierna: 'erflaatster'. [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zijn de kinderen van erflaatster. [de man] is haar weduwnaar. [de man] is niet de vader van de kinderen.
3.3
Erflaatster en [de man] waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Evenmin voorzagen de huwelijkse voorwaarden in enige (andere) onderlinge financiële regeling.
3.4
De nalatenschap wordt in Suriname en naar Surinaams recht afgewikkeld.
3.5
[kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [de man] zijn, ieder voor een vierde deel, erfgenaam van erflaatster. Tot haar nalatenschap hoort een appartement met het adres [adres] . Uit de processtukken volgt dat erflaatster niet bij testament over haar nalatenschap heeft beschikt. Uitgegaan moet derhalve worden van het wettelijke erfrecht.
3.6
Bij beschikking van 4 oktober 2023 met zaaknummer 200.330.333/02 heeft het hof het verzoek van [de man] tot het treffen van een incident, te weten schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter als volgt beslist:
“4.1 stelt wat het genot; het gebruik en het beheer van de woning op [adres] betreft de volgende beheersregeling vast:
a. ieder, dus zowel [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] als [de man] , heeft het recht de woning drie maanden per jaar te gebruiken, in die zin dat ieder van hen in die drie maanden het volledige en onbelemmerde gebruik van de woning heeft, wat betekent dat geen enkele kamer op slot gedaan mag worden, zodat ieder die in `zijn periode' het gebruik van de woning heeft, toegang heeft tot de volledige woning;
b. [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] hebben in de zeven vakantiemaanden (maart, april, mei, augustus, september, oktober en december) het gebruiksrecht van de woning in verband met de schoolvakanties, [de man] kan wat de overige vijf maanden betreft zijn voorkeur uitspreken over in welke maanden hij gebruik wil maken van de woning en [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] kunnen de woning in de resterende twee maanden gebruiken;
C. ieder is gerechtigd eigen spullen in de woning te plaatsen, ter inrichting van de woning, niet ter opslag;
d. de woning moet na ieder gebruik schoon en opgeruimd worden achtergelaten;
e. de vaste lasten van de woning (waaronder gas en elektra. Onroerend zaakbelasting, regionale belastingen, waterschapslasten, opstal- en inboedelverzekering) worden met een automatische incasso van een nog te openen rekening betaald en de overige lasten, zoals de onderhoudskosten, worden, na overeenstemming daarover, van de ervenrekening betaald;
f. slechts de kosten die met betaalbewijzen kunnen worden aangetoond mogen van de nog te openen rekening en van de ervenrekening worden betaald;
g. als over de kosten geen overeenstemming bestaat wordt bij meerderheid van stemmen beslist: ieder van de deelgenoten heeft één stem;
h. acute kosten worden voorgeschoten door degene die ze moet maken en na akkoord van de overige deelgenoten voldaan van de te openen rekening. Als geen overeenstemming wordt bereikt over deze kosten, worden deze kosten meegenomen en beoordeeld bij de afwikkeling van de nalatenschap;
i. ieder van de deelgenoten stort jaarlijks € 750,00 op de te openen rekening en als het totale saldo onder de € 500,00 uitkomt, stort ieder opnieuw een bedrag van € 750,00;
j. voor de nieuw te openen rekening geldt dat [de man] en één van de kinderen gemachtigd zijn tot die rekening en dat met de bank wordt afgesproken dat overboekingen slechts na akkoord van beide gemachtigden plaats kunnen vinden.
4.2.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders
verzochte af.”
4.2
De grieven van [de man] richten zich tegen de afwijzing van zijn verzoek in eerste aanleg, de door de kantonrechter vastgelegde beheersregeling en de motivering van de kantonrechter bij de beslissing tot compensatie van de proceskosten. [de man] verzoekt het hof in het principaal hoger beroep (zo begrijpt het hof) de bestreden beschikking te vernietigen waar het gaat om de beheersregeling, en opnieuw rechtdoende het verzoek van geïntimeerden als verzoekers in eerste aanleg alsnog af te wijzen en een beheersregeling te treffen inhoudende dat [de man] bij uitsluiting zal zijn gerechtigd tot het gebruik van het gemeenschapsgoed staande en gelegen aan [adres] tot het moment dat de verdeling hiervan is geëffectueerd.
4.3
De geïntimeerden zijn het niet eens met het verzoek van [de man] in het principaal hoger beroep. Zij vinden dat [de man] niet-ontvankelijk is in het principaal hoger beroep dan wel dat het principaal hoger beroep moet worden afgewezen. Zij verzoeken [de man] te veroordelen in de kosten van het geding.
4.4
De geïntimeerden hebben het incidenteel hoger beroep ter zitting ingetrokken, voor zover het de beheersregeling betreft. Zij handhaven hun grief over de proceskosten. Zij verzoeken het hof de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2023 onder overweging 4.2 te vernietigen en opnieuw rechtdoende [de man] te veroordelen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg.
4.5
[de man] is het niet eens met de verzoeken van de geïntimeerden in het principaal en in het incidenteel hoger beroep. Hij vindt dat de geïntimeerden niet-ontvankelijk zijn in het incidenteel hoger beroep dan wel dat het incidenteel hoger beroep van de geïntimeerden moet worden afgewezen.
4.6
Het hof zal de grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot het treffen van een beheersmaatregel ten aanzien van het appartement gelegen aan [adres] . Het Nederlands recht is op die beslissing van toepassing.
De beheersregeling
5.2
Het appartement aan [adres] (hierna: het appartement) maakt deel uit van de nalatenschap van erflaatster. Nu het appartement in Nederland ligt en het appartement tot een onverdeelde gemeenschap behoort kan naar Nederlands recht een beheersregeling worden vastgesteld in de zin van art 3:168 BW.
5.3
[de man] stelt dat het appartement zijn hoofdverblijfplaats was, en ook dat het appartement voor hem en erflaatster gold als hun echtelijke woning. Daarnaast stelt [de man] dat het centrum van zijn belangen in Nederland ligt, omdat hij daar veel mensen kent en medische zorg krijgt. [de man] stelt dat hij ten minste acht maanden per jaar in Nederland verbleven heeft, en dat wil hij graag kunnen voortzetten door bij uitsluiting van geïntimeerden gebruik te kunnen maken van het appartement. [de man] stelt dat hij door de beheersregeling uit de woning is gezet die voor hem gold als zijn hoofdverblijfplaats, en dat hij nu noodgedwongen in Suriname verblijft omdat hij in Nederland geen andere woonruimte heeft. Volgens [de man] moet zijn belang bij het uitsluitend gebruik van het appartement, mede gelet op zijn leeftijd en het feit dat hij naar Surinaams recht als echtgenoot van erflaatster geen bescherming geniet, zwaarder wegen dan het belang van geïntimeerden om het appartement af en toe als vakantiehuis te kunnen gebruiken.
5.4
Geïntimeerden beroepen zich er op dat zij ieder gelijk gerechtigd zijn tot het gebruik van het appartement, en dat de door de kantonrechter vastgestelde beheersregeling daarom bekrachtigd moet worden. Zij betwisten dat [de man] een zwaarwegend belang heeft bij het uitsluitend gebruik van het appartement, zij betwisten dat het appartement de echtelijke woning was van [de man] en erflaatster, en zij betwisten dat [de man] zijn hoofdverblijfplaats in het appartement heeft (gehad). Het appartement is zowel voor erflaatster en [de man] als voor de kinderen altijd een vakantiehuis geweest.
5.5
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft beslist, en na een eigen afweging komt het hof tot dezelfde conclusie. [de man] heeft niet aangetoond dat het appartement gold als de (enige) echtelijke woning en/of als zijn hoofdverblijfplaats. Op het moment van overlijden van erflaatster in 2016, stonden erflaatster en [de man] beiden ingeschreven in Suriname, en niet in Nederland. Voorts staat [de man] sinds 21 september 2021 weliswaar in Nederland op het adres van het appartement ingeschreven, maar (in ieder geval op dat moment) ook nog in Suriname op het adres van een van de andere tot de nalatenschap behorende woningen. Waar [de man] staat ingeschreven zegt in dit geval dus niets beslissends over zijn hoofdverblijfplaats. Het feit dat [de man] sinds 2021 in Nederland een verblijfsvergunning had, zoals hij stelt, betekent evenmin hij ook daadwerkelijk enkel in Nederland woonde in het appartement. Ook hetgeen [de man] verder heeft gesteld is naar het oordeel van het hof onvoldoende om tot het oordeel te komen dat het appartement zijn hoofdverblijfplaats was of is. Uit de stukken die [de man] heeft overgelegd, blijkt op geen enkele manier dat [de man] steeds gemiddeld acht maanden per jaar in het appartement verbleef, zoals hij ter zitting heeft gesteld. De door hem overgelegde kassabonnetjes van winkels in de regio van het appartement, zien slechts op één à twee weken per kalenderjaar.
5.6
Voorts is het hof van oordeel dat [de man] , afgezien van de vraag over de hoofdverblijfplaats, ook anderszins onvoldoende heeft gesteld om tot de conclusie te komen dat het billijk zou zijn dat hij met uitsluiting van de kinderen gebruik zou moeten kunnen maken van het appartement. Wat betreft zijn positie als ‘langstlevende echtgenoot’ merkt het hof op dat erflaatster en [de man] beiden meerdere woningen hadden al dan niet in mede-eigendom, onder andere in de Verenigde Staten, op Curaçao en in Suriname. [de man] en erflaatster waren onder uitsluiting van iedere gemeenschap gehuwd en het appartement was eigendom van erflaatster. Erflaatster heeft geen testament opgesteld. Het wettelijk erfrecht van Suriname is van toepassing op de afwikkeling van de nalatenschap. Het Surinaams erfrecht kent geen regeling op grond waarvan de weduwe of weduwnaar bij uitsluiting van de andere erfgenamen gebruik mag blijven maken van de echtelijke woning. Als erflaatster wilde dat [de man] die mogelijkheid kreeg, had zij dat kunnen regelen middels het opstellen van een testament. Dat heeft zij niet gedaan.
5.7
Voorts heeft het hof geconstateerd dat [de man] als gevolg van de door de kantonrechter vastgestelde beheersregeling niet zonder onderdak is komen te verkeren. Hij heeft namelijk kennelijk (ook) woonruimte in Suriname en verbleef daar ook ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof. Het hof ziet in de aangedragen argumenten van [de man] geen grond om af te wijken van het uitgangspunt dat de deelgenoten in beginsel in gelijke mate gerechtigd zijn tot het gebruik van het appartement, en zal het principaal hoger beroep van [de man] daarom afwijzen.
Proceskosten
5.8
Geïntimeerden grieven dat de rechtbank de proceskosten in eerste aanleg ten onrechte heeft gecompenseerd. Zij stellen dat [de man] weigerde met hen in overleg te treden, en weigerde om hen gebruik te laten maken van het appartement, waardoor zij genoodzaakt waren om een gerechtelijke procedure te starten. Zij willen dat [de man] in de proceskosten in beide instanties wordt veroordeeld.
5.9
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de beslissing van de rechtbank over de proceskosten in eerste aanleg bekrachtigen, en de proceskosten in hoger beroep compenseren. Anders dan geïntimeerden, ziet het hof geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A. Zonneveld en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. S. Richtersz als griffier en is op 12 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.