ECLI:NL:GHDHA:2025:304

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
200.335.681/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling en toepasselijk recht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De rechtbank had eerder bepaald dat het Nederlands recht van toepassing is op de afwikkeling van het huwelijksvermogen. De vrouw, die de Spaanse nationaliteit heeft, is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing en heeft aanvankelijk verzocht om het Engelse recht toe te passen. In de procedure heeft zij haar verzoeken gewijzigd en aangevuld, maar het hof heeft geoordeeld dat deze wijzigingen in strijd zijn met de goede procesorde en de tweeconclusieregel. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw geen rechtens relevante omstandigheden heeft aangevoerd die haar in staat zouden stellen haar verzoek te wijzigen. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van het verzoek en het hof heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten zijn die een wijziging rechtvaardigen. De zaak is aangehouden voor een mondelinge behandeling waarin partijen hun standpunten verder kunnen toelichten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.335.681/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-6270
zaaknummer rechtbank : C/09/617957
beschikking van de meervoudige kamer van 19 februari 2025
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , Spanje,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. O. Huisman te Rotterdam,
tegen
[de man] ,
in de basis registratie personen geregistreerd als niet ingezetene,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.J. Montanus te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 13 december 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 27 maart 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 26 april 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend, en daarbij tevens haar verzoeken in het principaal hoger beroep aangevuld.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een brief van de zijde van de vrouw (met bijlagen) van 9 januari 2024, ingekomen op 10 januari 2024;
  • een brief van de zijde van de vrouw met wijziging van haar verzoeken in het principale hoger beroep (met bijlagen) van 19 november 2024, ingekomen op 20 november 2024;
  • een brief van de zijde van de man (met bijlagen) van 19 november 2024, ingekomen op 20 november 2024;
  • een brief van de zijde van de vrouw (met bijlagen) van 20 november 2024, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
Het hof heeft partijen bij e-mail van 21 november 2024 geïnformeerd dat tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2024 enkel de procesrechtelijke aspecten van de zaak worden behandeld.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 29 november 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en [tolk] als tolk in de Engelse taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [tolk 2] als tolk in de Spaanse taal.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2010 te [plaats 1] .
3.3
Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , Spanje,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , Spanje.
3.4
De vrouw heeft de Spaanse nationaliteit en de man heeft de Britse nationaliteit.
3.5
Het huwelijk van partijen is op [datum] 2022 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Den Haag van [datum] 2022.
3.6
Bij beschikking van 15 november 2022 heeft de rechtbank Den Haag onder meer bepaald dat op het huwelijksvermogen van partijen het Nederlands recht van toepassing is. De vrouw is van deze beslissing in hoger beroep gekomen. Het hof Den Haag heeft bij beschikking van 16 oktober 2024 de beslissing van de rechtbank Den Haag bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank alle nog voorliggende verzoeken van partijen tot verdeling/afwikkeling van het huwelijksvermogen afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag de door de vrouw genoemde bescheiden aan de vrouw dient te verstrekken, afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1. de man te bevelen om binnen een week na de ten deze te wijzen beschikking aan de vrouw te verstrekken:
- bankafschriften over de periode van 12 augustus 2020 t/m 12 februari 2021 van de rekening(en) ten name van [achternaam] , waaronder bij de [bank 1] , [bank 2] , [bank 3] , [bank 4] en [bank 5] ;
- de hoogte van de door hem opgebouwde [bedrijf X] ;
- de hoogte van het door hem opgebouwde pensioen bij de [bank 6] ;
- de hoogte van het door hem opgebouwde pensioen bij [bedrijf Y] met polisnummer [polisnummer] ;
- de waarde van de polis bij [bedrijf Z] met polisnummer [polisnummer 2] ;
- een kadastraal uittreksel waaruit de onroerend za(a)k(en) van de man in het Verenigd Koninkrijk blijken;
- stukken waaruit de door hem ontvangen erfenis blijkt;
2. te bepalen dat de man een dwangsom verbeurt van € 500,00 per dag dat hij geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan het onder punt 1 voornoemd verzochte te voldoen;
3. het huwelijksvermogen te verdelen zoals is vermeld in productie 5 appel voornoemd, in het bijzonder het perceel met woning [adres] aan de vrouw toe te bedelen alsmede het voorhuwelijksvermogen en de erfenis die de man terzake de nalatenschap van zijn vader heeft ontvangen aan de vrouw toe te bedelen, e.e.a. zonder dat de man het recht heeft op verrekening van de helft van de waarde jegens de vrouw;
4. althans een in goede justitie te bepalen beslissing te nemen;
5. de bestreden beschikking voor het overige te bevestigen.
4.3
De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw in hoger beroep. Hij vindt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in het principaal hoger beroep althans dat het hoger beroep van de vrouw moet worden afgewezen.
4.4
De grieven van de man in het incidenteel hoger beroep richten zich tegen de bestreden beschikking in zijn geheel. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de man, de wijze van de verdeling van het huwelijksvermogen te gelasten c.q. de verdeling van het huwelijksvermogen vast te stellen conform het in productie 83 gehechte webformulier verdelen en verrekenen, alsnog toe te wijzen voor zover Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogen.
4.5
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man in het incidenteel hoger beroep. De vrouw verzoekt:
het incidenteel appel van de man voor zover het betreft de beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 september 2023 te vernietigen, toe te wijzen;
de door de man verzochte verdeling van het huwelijksvermogen van partijen af te wijzen.
Daarnaast heeft de vrouw bij haar verweerschrift op het incidenteel hoger beroep van de man, haar verzoeken in het principaal hoger beroep gewijzigd en aangevuld. Zij verzoekt:
primair
3. het huwelijksvermogen te verdelen c.q. af te wikkelen zoals is vermeld in productie 5 van de vrouw in appel, in het bijzonder het perceel met woning [adres] aan de vrouw toe te bedelen alsmede het voorhuwelijksvermogen en de erfenis die de man terzake de nalatenschap van zijn vader heeft ontvangen aan de vrouw toe te bedelen, e.e.a. zonder dat de man het recht heeft op verrekening van de helft van de waarde jegens de vrouw.
Subsidiair
4. Voor zover Nederlands recht van toepassing zou zijn op het huwelijksvermogensregime van partijen,
a. de verdeling van het huwelijksvermogen van partijen vast te stellen zoals verzocht vermeld in de punten 7 t/m 34 voornoemd, althans die op een in goede justitie te bepalen wijze vast te stellen;
b. de man te veroordelen aan de vrouw een vergoeding van € 19.756,74 te betalen terzake de hypotheeklasten van de woning in [plaats 2] in de periode van 10 mei 2021 tot december 2022 en de hypotheeklasten van de woning in Spanje in de periode van december 2022 t/m april 2024;
c. de man te veroordelen om aan de vrouw een vergoeding te betalen van € 257,68 per maand terzake de hypotheeklasten van de woning in Spanje over de periode van april 2024 tot het moment dat die woning is verdeeld danwel overgedragen aan een derde;
d. voor recht te verklaren dat de door de man van 3 juli 2010 tot 14 december 2022 opgebouwde pensioenen bij [X] tussen partijen moeten worden verevend;
e. voor recht te verklaren dat de door de man van 3 juli 2010 tot 14 december 2022 opgebouwde pensioenen bij [bank 6] tussen partijen moeten worden verevend;
f. voor recht te verklaren dat de door de man van 3 juli 2010 tot 14 december 2022 opgebouwde pensioenen in de [bedrijf X] tussen partijen moeten worden verevend;
g. de man te veroordelen om binnen vier maanden na heden aan de advocaat van de vrouw te overhandigen een gedateerd schrijven van [X] , op het officiële briefpapier van [X] , met daarin een berekening van het over de huwelijkse periode te verevenen pensioen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per week dat de man hiermee na ommekomst van de genoemde
termijn in gebreke blijft;
h. de man te veroordelen om binnen vier maanden na heden aan de advocaat van de vrouw te overhandigen een gedateerd schrijven van [bank 6] , op het officiële briefpapier van [bank 6] , met daarin een berekening van het over de huwelijkse periode te verevenen pensioen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per week dat de man hiermee na ommekomst van de genoemde termijn in gebreke blijft;
i. de man te veroordelen om binnen vier maanden na heden aan de advocaat van de vrouw te overhandigen een gedateerd schrijven van de daartoe bevoegde autoriteit in de UK, op officieel briefpapier van die bevoegde autoriteit, met daarin een berekening van het over de huwelijkse periode te verevenen pensioen van de [X] , op straffe van een dwangsom van € 500,- per week dat de man hiermee na ommekomst van de genoemde termijn in gebreke blijft.
4.6
Bij brief van 19 november 2024 (bij het hof ingekomen op 20 november 2024) vermeerdert en wijzigt de vrouw haar verzoeken opnieuw, met dien verstande dat zij verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad –:
1. te bepalen dat de man binnen vier weken na de te wijzen beschikking stukken in het geding brengt waaruit het verloop van de verkoopopbrengst van die woningen blijkt vanaf de data van verkoop tot en met 12 februari 2021 en de vrouw in de gelegenheid te stellen binnen twee weken op die stukken te reageren;
2. de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen conform het overzicht ‘Verdelen en verrekenen’ gevoegd bij productie 12 appel voornoemd;
3. te bepalen dat de man primair een bedrag van € 19.116,33 (38.232,67/2) en subsidiair een bedrag van € 11.279,31 aan de vrouw dient te vergoeden terzake de lasten van de voormalige woning van partijen in [plaats 2] ;
4. te bepalen dat de man over de periode van januari 2023 tot en met oktober 2024 primair een bedrag van € 5.668,96 en subsidiair een bedrag van € 1.859,24 aan de vrouw dient te vergoeden terzake de lasten van de woning van partijen in [plaats 3] .
4.7
De man heeft bij brief van 19 november 2024 bezwaar gemaakt tegen de wijziging en aanvulling van de verzoeken van de vrouw bij haar verweerschrift op het incidenteel hoger beroep en bij haar brief van 19 november 2024.
4.8
Het hof zal in deze beschikking enkel een oordeel geven over de toelaatbaarheid van de wijzigingen en aanvullingen van de verzoeken van de vrouw.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof heeft voor de mondelinge behandeling op 29 november 2024 aan partijen medegedeeld dat het hof tijdens de mondelinge behandeling alleen in zou gaan op de procesrechtelijke aspecten van het hoger beroep en met name de verandering en de vermeerdering van het verzoek van de vrouw aangezien de man tegen het gewijzigde en vermeerderde verzoek bezwaar maakt.
5.2
De vrouw heeft op 13 december 2023 onder formulering van twee grieven beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 15 september 2023. Uit haar beroep volgt dat zij voor het huwelijksvermogensrecht uit gaat van het Engelse recht.
5.3
De vrouw heeft in het verweerschrift op het incidenteel appel van 26 april 2024 tevens haar verzoek gewijzigd/vermeerderd. Primair wenst zij wat betreft het huwelijksvermogensrecht uit te gaan van het Engelse recht. Mocht Nederlands recht van toepassing zijn op het huwelijksvermogensrecht dan formuleert zij subsidiair een aantal vorderingen. Ook vermeerdert zij haar verzoek.
5.4
Op 18 november 2024 heeft de vrouw haar verzoeken naar aanleiding van de uitspraak van het hof van 16 oktober 2024 wederom gewijzigd en vermeerderd. De vrouw stelt in haar gewijzigde verzoek van 18 november 2024 in randnummer 6: “ Ingevolge art 362 jo 283 Rv is de vrouw, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, bevoegd haar gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. “
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vrouw gesteld dat haar beroepschrift is gestoeld op de veronderstelling dat Engels recht van toepassing is op het huwelijksvermogensrecht. Toen uit het incidentele appel van de man bleek dat hij – wat betreft het huwelijksvermogensrecht – uitging van het Nederlandse recht heeft zij subsidiair haar verzoek in die zin aangepast. Voorts heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling gesteld:” Dus het oorspronkelijke verzoek in het beroepschrift geldt niet meer, behoudens de exhibitievordering, want het hof heeft gezegd dat Nederlands recht – ter zake het huwelijksvermogensrecht – van toepassing is. Dat is door de feiten achterhaald. De exhibitievordering is blijven staan.”
5.6
Bij brief van 19 november 2024 heeft de advocaat van de man bezwaar gemaakt tegen de wijzigingen en de vermeerderingen van de verzoeken van de vrouw. De man is van mening dat de zelfstandige verzoeken van de vrouw meteen bij het eerste appelschrift van de vrouw hadden moeten worden ingediend en dat het in strijd is met de twee conclusieregel indien deze zelfstandige verzoeken in een later stadium van de procedure worden ingediend. Uit het betoog van de man volgt dat reeds uit de bestreden beschikking van de rechtbank van 15 november 2022 volgt dat ook het verzoek van de vrouw om het huwelijksvermogensrecht naar Engels recht af te wikkelen is afgewezen.
5.7
De rechtbank heeft op bladzijde 18 van de beschikking van 15 november 2022 overwogen: “
De rechtbank zal gelet op het voorgaande het verzoek van de man toewijzen en voor recht te verklaren dat Nederlands recht van toepassing is op de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime, onder afwijzing van het verzoek van de vrouw om een verklaring voor recht te geven dat Engels recht van toepassing is.” Voorts heeft de rechtbank op bladzijde 18 overwogen: “
De rechtbank overweegt voorts dat voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap als peildatum 12 februari 2021 geldt, zijnde de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling.” Uit het dictum van de beschikking van 15 november 2022 volgt dat de rechtbank het verzoek tot afwikkeling van het huwelijksvermogen tot 1 april 2023 heeft aangehouden. De man en de vrouw wisten dus op 15 november 2022 al dat de rechtbank met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht uitging van het Nederlandse recht.
5.8
In de beschikking van de rechtbank van 15 september 2023 overweegt de rechtbank als volgt: “Vast staat voorts dat de vrouw hoger beroep heeft ingesteld tegen voornoemde (tussen) beschikking van de rechtbank, onder meer tegen de beslissing dat Nederlands recht op de afwikkeling van het huwelijksvermogen van toepassing is. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat zij geen verdere beslissingen kan nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak wederom aan te houden. Het is onduidelijk of binnen een redelijke termijn zal worden beslist op de vraag welk recht op de afwikkeling van het huwelijksvermogen van toepassing is en of dan alsnog de door de rechtbank gevraagde en voor een beslissing benodigde stukken zijn overgelegd noch of duidelijk is wat de partijen concreet ten aanzien van de afwikkeling verzoeken. Dit alles bij elkaar zorgt naar het oordeel van de rechtbank voor een onaanvaardbare vertraging van de procedure. Daarom wijst de rechtbank de (zelfstandige) verzoeken ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogen af.”
5.9
Bij het instellen van het hoger beroep – tegen de beschikking van de rechtbank van 15 september 2023 - door de vrouw op 13 december 2023 wist zij dus al dat de rechtbank ter zake het huwelijksvermogensrecht van partijen is uitgegaan van het Nederlandse recht. Dat het hof met betrekking tot het toepasselijke huwelijksvermogensrecht nog een beslissing diende te geven naar aanleiding van het beroep tegen de tussenbeschikking van de rechtbank van 15 november 2022 doet daaraan niet af. Er bestond dus voor de vrouw het risico dat het hof de visie van de rechtbank zou volgen met betrekking tot het toepasselijke huwelijksvermogensrecht hetgeen ook is bevestigd in de beschikking van dit hof van 24 oktober 2024. In het onderhavige hoger beroep is het hof voor wat betreft het toepasselijke recht gebonden aan hetgeen dit hof op 24 oktober 2024 heeft beslist.
Uit haar beroepschrift volgt – zie randnummer 36 – dat de vrouw van mening is dat het Engelse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensrecht van partijen. Het hof verwijst eveneens naar randnummer 46 van het beroepschrift van de vrouw waarbij zij expliciet verwijst naar section 25 (a) van de Marital Causus Act. Ook haar petitum is geformuleerd uitgaande van het Engelse recht. Ondanks het debat van partijen met betrekking tot het toepasselijk recht met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht formuleert de vrouw geen subsidiair verzoek uitgaande van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof haar appel inzake de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling beperkt door uitsluitend uit te gaan van het Engelse recht en de man mag daarop vertrouwen. Dat het hof op 24 oktober 2024 beslist heeft dat het huwelijksvermogensrecht van partijen wordt beheerst door het Nederlandse recht is geen nieuw feit waarmee de vrouw geen rekening had behoeven te houden, zij wist dat het toepasselijke recht een belangrijk onderdeel was van het debat tussen partijen. De vrouw had in haar appelschrift minstens een subsidiaire vordering kunnen instellen uitgaande van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht.
5.1
In haar eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank het aanvullende verzoek van 3 april 2023 heeft afgewezen. De aanvullende verzoeken van de vrouw van 3 april 2023 hadden betrekking op het verkrijgen van stukken van de man. Uit de beschikking van 15 september 2023 volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de man voldoende informatie aan de vrouw had verstrekt. De toelichting op de grief sluit echter niet aan op de tekst van de grief.
Een goede procesorde brengt naar het oordeel van het hof met zich mede dat de processtukken voor de wederpartij en de rechter helder geformuleerd moeten zijn. De man stelt in randnummer 17 van zijn verweerschrift tevens incidenteel appel: “
De man constateert dat de vrouw geen grief heeft opgeworpen tegen de beslissing van de rechtbank de verzoeken met betrekking tot afwikkeling van het huwelijksvermogen af te wijzen.” In de tweede grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de vrouw tot aanhouding van de procedure en om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de afwikkeling van het huwelijksvermogen heeft afgewezen. In haar toelichting stelt de vrouw slechts dat het huwelijksvermogen van partijen tot op heden niet is afgewikkeld. In de door de vrouw geformuleerde grieven stelt zij niet aan de orde hoe naar Nederlands recht de verdeling van de huwelijksgemeenschap moet geschieden.
5.11
De eisen van een goede procesorde hebben gevolgen voor (a) de wijze waarop, (b) het stadium waarin, en (c) de duidelijkheid waarmee appellant zijn bezwaren tegen de bestreden uitspraak naar voren dient te brengen. Volgens art 278 lid 1 Rv, dat krachtens art 359 Rv ook in hoger beroep van toepassing is, moet het beroepschrift de gronden bevatten waarop het beroep berust, dat wil zeggen dat uit het appelrekest moet blijken op welke gronden appellant meent dat de beschikking onjuist. De twee-conclusie-regel geldt in beginsel ook voor de onderhavige procedure waarbij tussen partijen een geschil aanhangig is met betrekking tot de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen. Uit de twee-conclusie-regel volgt eveneens dat de vrouw in beginsel alleen bij haar beroepschrift haar vordering kan veranderen of vermeerderen. Op deze in beginsel strakke regel kunnen uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief
(vermeerdering of verandering van verzoek) alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd, denk bijvoorbeeld aan alimentatiekwesties. Voorts kan in het algemeen het aanvoeren van een grief toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de nieuwe grief ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuiste gebleken juridische of feitelijke gegevens zou worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen beslissen. Onverkort blijft gelden dat toelating van de nieuwe grief niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
5.12
Uit hetgeen het hof heeft overwogen in de overwegingen 5.1. tot en met 5.10 volgt dat er door de vrouw geen rechtens relevante omstandigheden zijn aangevoerd op basis waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat zij haar verzoek op 18 november 2024 nog kan veranderen en/of vermeerderen. Ten eerste heeft de man bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering/verandering van het verzoek. Ten tweede is er geen sprake van nieuwe feiten: de vrouw wist op 15 november 2022 al dat de rechtbank voor wat betreft het huwelijksvermogensrecht uit gaat van het Nederlandse recht en het enkele feit dat het hof nog geen oordeel had gegeven over het toepasselijke recht met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht doet daaraan niet af, nu het toepasselijke recht een onderdeel was van het debat van partijen. Het hof zal derhalve geen kennis nemen van het gewijzigde/vermeerderde verzoek van de vrouw.
5.13
Ter zitting heeft de vrouw verklaard: “Dus het oorspronkelijke verzoek in het beroepschrift geldt niet meer, behoudens de exhibitievordering, want het hof heeft gezegd Nederlands recht is van toepassing. Dat is door de feiten achterhaald. De exhibitievordering is blijven staan. Het verzoek onder punt 3, het huwelijksvermogen af te wikkelen zoals in productie 5 is gebaseerd op Engels recht en dat is achterhaald omdat het hof heeft geoordeeld dat Nederland recht van toepassing is”.
5.14
Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen ligt aan het hof thans nog voor het exhibitieverzoek van de vrouw en het verzoek van de man in het incidenteel hoger beroep om de verdeling vast te stellen.
5.15
Het hof zal een mondelinge behandeling gelasten waarbij partijen nog de gelegenheid krijgen om een toelichting te geven op de punten in r.o 5.14 vermeld.

6.De beslissing

Het hof,
bepaalt op een nader te bepalen datum een mondelinge behandeling;
verzoekt partijen binnen twee weken na datum van deze beschikking hun verhinderdata op te geven voor de maanden april mei, juni, juli en augustus 2025.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, M.L.C.C. Lückers en R.LM.C. Janssen, bijgestaan door mr. S. Richtersz als griffier en is op 19 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.