ECLI:NL:GHDHA:2025:408

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
200.325.834/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op nakoming en schadevergoeding wegens levering van ander bier dan overeengekomen merkbier

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen De Laak B.V. en J.N.R. Wijnen & Gedistilleerd B.V. De Laak B.V. heeft J.N.R. ander bier geleverd dan het overeengekomen merkbier, wat aanleiding gaf tot een vordering van J.N.R. op nakoming en schadevergoeding. De procedure in hoger beroep volgde op eerdere vonnissen van de kantonrechter in Rotterdam, waarbij De Laak B.V. was veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan J.N.R. De kantonrechter had vastgesteld dat De Laak B.V. niet had voldaan aan haar verplichtingen en dat J.N.R. schade had geleden door de levering van niet-origineel bier. In hoger beroep heeft het hof de grieven van beide partijen beoordeeld. Het hof oordeelde dat De Laak B.V. in aanzienlijke mate tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen en dat J.N.R. recht had op schadevergoeding. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 31.214,50 en De Laak B.V. veroordeeld tot levering van 50 procent van de fusten merkbier waarop de facturen betrekking hebben. Tevens is J.N.R. veroordeeld tot betaling van 50 procent van de openstaande facturen, welke zij mag verrekenen met de schadevergoeding. Het hof heeft de proceskosten in eerste aanleg toegewezen aan J.N.R. en bepaald dat in hoger beroep iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.325.834/01
Zaaknummer rechtbank : 8609273 CV EXPL 20-21253
Arrest van 18 maart 2025
in de zaak van

1.[appellant 1] Beheer B.V.,

gevestigd in Nijkerk,
2.
De Laak B.V.,
gevestigd in Nijkerk,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
J.N.R. Wijnen & Gedistilleerd B.V.,
gevestigd in Rijswijk,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.J.I. Assink, kantoorhoudend in Rijswijk.
Het hof zal partijen hierna [appellant 1] Beheer B.V., De Laak B.V., en gezamenlijk: De Laak c.s. , en JNR noemen.

1.De zaak in het kort

Beoordeeld moet worden of JNR aanspraak heeft op nakoming en/of schadevergoeding omdat De Laak B.V. ander bier dan het overeengekomen merkbier aan haar heeft geleverd.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 april 2023, waarmee De Laak c.s. in hoger beroep zijn gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2021, 3 september 2021, 24 december 2021 en 17 maart 2023;
  • het arrest van dit hof van 20 juni 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden);
  • de memorie van grieven/akte wijziging eis van De Laak c.s. ;
  • de memorie van antwoord in conventie (het hof begrijpt: principaal hoger beroep), memorie van grieven in reconventie (het hof begrijpt: incidenteel hoger beroep) van JNR , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van De Laak c.s.

3.Feitelijke achtergrond

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 12 februari 2021 onder 2.2 tot en met 2.10 en in het tussenvonnis van 3 september 2021 onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
Met grief I betogen De Laak c.s. dat de kantonrechter in r.o. 2.2 van het tussenvonnis van 3 september 2021 ten onrechte heeft overwogen dat Heineken Nederland B.V. en enkele andere vennootschappen die behoren tot het Heineken-concern (hierna: Heineken c.s.) onder meer beslag onder JNR zouden hebben gelegd op goederen van De Laak . JNR heeft de juistheid van deze grief gemotiveerd bestreden met verwijzing naar onder meer r.o. 2.12 van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2019 in de procedure tussen Heineken c.s. en De Laak B.V., W.C. [appellant 1] (hierna: [appellant 1] ) en [betrokkene 1] (thans geheten en hierna te noemen: [betrokkene 1] ) (als productie 12 bij de conclusie van antwoord in conventie, conclusie van eis in reconventie overgelegd), het verzoekschrift inzake het leggen van conservatoir verhaalsbeslag dat namens Heineken c.s. is opgesteld (als productie 5 bij de conclusie van antwoord in conventie, conclusie van eis in reconventie overgelegd), en het proces-verbaal conservatoir beslag onder een derde (als productie 20 bij de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie overgelegd). De Laak c.s. hebben de echtheid van deze stukken, waaruit de juistheid van het door de kantonrechter vastgestelde feit blijkt, niet bestreden. Deze grief slaagt derhalve niet. Dat neemt niet weg dat het hof rekening zal houden met wat De Laak c.s. in de toelichting op de grief hebben aangevoerd. JNR heeft aangevoerd dat de brief die genoemd wordt in r.o. 2.5 van het tussenvonnis van 12 februari 2021 gedateerd is op 13 maart 2017 en niet op 12 maart 2017. Ook daarmee wordt hierna rekening gehouden.
Omdat partijen geen grieven hebben aangevoerd tegen de overige door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn deze in hoger beroep niet in geschil en zal ook het hof daarvan uitgaan. Samengevat, en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
De Laak B.V. is een horecabedrijf dat onder andere fusten bier inkoopt en doorverkoopt aan derden. [appellant 1] Beheer B.V. is het moederbedrijf van De Laak . [appellant 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [appellant 1] Beheer B.V. [betrokkene 1] is (statutair) bestuurder van De Laak B.V. geweest van 1 januari 2011 tot 1 januari 2020.
3.2
De Laak B.V. heeft jarenlang bier verkocht en geleverd aan JNR . JNR verkocht en leverde dat bier weer door aan (onder meer) horeca.
3.3
Heineken c.s. hebben (mede onder JNR ) beslag gelegd op goederen van De Laak B.V. en zij zijn een civielrechtelijke procedure tegen De Laak B.V. gestart bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft in die procedure onder meer vastgesteld dat De Laak B.V. fusten bier met daarop het logo van Heineken heeft verkocht terwijl die fusten gevuld waren met ander bier dan Heinekenbier. De rechtbank heeft bij vonnis van 6 maart 2019 (hierna: het Heinekenvonnis) De Laak B.V., [appellant 1] en [betrokkene 1] op grond van onrechtmatige daad hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van de daardoor geleden en nog te lijden schade van Heineken c.s.
3.4
Het Openbaar Ministerie en de FIOD zijn onderzoeken gestart tegen onder meer De Laak B.V. en haar (indirecte) bestuurders [appellant 1] en [betrokkene 1] . De FIOD heeft in het kader van zijn onderzoek onder meer op 28 juni 2017 de administratie van JNR in beslag genomen. De strafrechter heeft De Laak B.V. en haar (indirecte) bestuurders vanwege, kort gezegd, bedrog met merkbier en valsheid in geschrift veroordeeld tot taakstraffen en voorwaardelijke geldboetes. De strafrechter heeft bewezen verklaard dat er is gefraudeerd met bier van onder meer Heineken en Grolsch. In hoger beroep is alleen [betrokkene 1] vrijgesproken van de haar ten laste gelegde feiten.
3.5
JNR heeft in verband met de geconstateerde fraude met merkbier door De Laak B.V. facturen van De Laak B.V. en [appellant 1] Beheer B.V. (op naam van “DSWdrankenhandel”) van 20 februari 2017, 22 februari 2017, 27 februari 2017 en 7 maart 2017 (hierna: de facturen) voor geleverde fusten bier voor een totaalbedrag van € 18.616,72 onbetaald gelaten.
3.6
Bij brief van 13 maart 2017 heeft JNR De Laak B.V. onder meer verzocht om bewijs te leveren dat zij aan JNR merkbier heeft geleverd en zich ter zake beroepen op opschorting dan wel verrekening.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
De Laak c.s. hebben JNR gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, JNR wordt veroordeeld tot betaling van de nog openstaande facturen ten bedrage van in totaal € 15.441,68 aan [appellant 1] Beheer B.V. en € 3.175,04 aan De Laak B.V., een en ander te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van JNR tot betaling van de kosten van de procedure.
4.2
JNR heeft op haar beurt, kort samengevat, gevorderd (in reconventie):
- een verklaring voor recht dat De Laak c.s. gehouden zijn tot nakoming van de overeenkomst tussen partijen tot het leveren van Heineken- en Grolschbier;
- veroordeling van De Laak c.s. tot het alsnog leveren van de fusten Heineken- en Grolschbier waarop de facturen zien, op straffe van een dwangsom;
- hoofdelijke veroordeling van De Laak c.s. tot betaling aan JNR van schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
- alles vermeerderd met rente en kosten.
4.3
De kantonrechter heeft zich bij tussenvonnis van 3 september 2021 wegens samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie op grond van artikel 97 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd geacht om van de vorderingen kennis te nemen en daarop te beslissen. De kantonrechter heeft vervolgens het bewijsvermoeden aangenomen dat de aan JNR in de periode van 1 januari 2016 tot maart 2017 geleverde fusten bier ander bier hebben bevat dan bier van Heineken en/of Grolsch, en heeft bepaald dat De Laak B.V. tegenbewijs mocht leveren. De kantonrechter heeft bovendien de vorderingen van en tegen [appellant 1] Beheer B.V. afgewezen.
4.4
Bij akte van 5 oktober 2021 hebben De Laak c.s. de kantonrechter onder meer verzocht om haar afwijzing van de vordering van [appellant 1] Beheer B.V. te heroverwegen. Ook hebben zij de grondslag van de vordering van [appellant 1] Beheer B.V. uitgebreid in die zin dat deze vordering ook wordt gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van JNR . Zij hebben voorwaardelijk, voor het geval de kantonrechter niet terugkomt van haar afwijzing van de vordering van [appellant 1] Beheer B.V., de vordering van De Laak B.V. vermeerderd met het bedrag dat oorspronkelijk werd gevorderd door [appellant 1] Beheer B.V. (“DSWdrankenhandel”).
4.5
Bij tussenvonnis van 24 december 2021 heeft de kantonrechter het verzoek van De Laak c.s. tot heroverweging van haar afwijzing van de vordering van [appellant 1] Beheer B.V. en de hiervoor in r.o. 4.4 bedoelde aanvulling van de grondslag van de vordering van [appellant 1] Beheer B.V. afgewezen. De hiervoor in r.o. 4.4 bedoelde vermeerdering van de vordering van De Laak B.V. is door de kantonrechter toegelaten.
4.6
Op 23 februari 2022 is een getuigenverhoor gehouden aan de zijde van De Laak B.V. [appellant 1] en [betrokkene 1] zijn gehoord als getuigen. Op 5 juli 2022 is een getuigenverhoor gehouden aan de zijde van JNR , waarbij [particulier onderzoeker] (hierna: [particulier onderzoeker] ), een particulier onderzoeker die in opdracht van Heineken c.s. onderzoek heeft gedaan naar zogenoemde klachtfusten, is gehoord als getuige.
4.7
Bij eindvonnis van 17 maart 2023 heeft de kantonrechter De Laak B.V. veroordeeld tot betaling aan JNR van € 40.113,27, met wettelijke rente, de overige vorderingen afgewezen en De Laak B.V. in de kosten van de procedure veroordeeld.
4.8
De kantonrechter heeft daartoe, kort samengevat, het volgende overwogen. Er is voldoende komen vast te staan dat De Laak B.V. niet heeft voldaan aan haar verplichting om aan JNR bier van het merk Heineken en/of Grolsch te leveren. Daardoor heeft JNR vermogensschade geleden. De Laak B.V. moet die schade tot een bedrag van € 58.730,- vergoeden. JNR is daartegenover gehouden tot betaling aan De Laak B.V. van de openstaande facturen tot een bedrag van in totaal € 18.616,73. JNR mag dit bedrag verrekenen met het bedrag van € 58.730,- dat De Laak B.V. aan haar moet voldoen. De Laak B.V. wordt daarom veroordeeld om het verschil tussen beide bedragen ten bedrage van € 40.113,27 te betalen aan JNR , met wettelijke rente. Alle overige vorderingen van partijen zijn afgewezen.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
Zowel De Laak c.s. als JNR hebben verschillende grieven tegen de vonnissen aangevoerd. Beide partijen vorderen in hoger beroep hetzelfde als bij de kantonrechter.
5.2
Aan grief I in principaal hoger beroep, die gericht is tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten, is hiervoor onder 3 reeds aandacht besteed.
5.3
Grief II in principaal hoger beroep houdt in dat de kantonrechter in het tussenvonnis van 3 september 2021 ten onrechte heeft geoordeeld dat zij op grond van samenhang met de vorderingen in conventie bevoegd was om van de reconventionele vordering tegen [appellant 1] Beheer B.V. kennis te nemen. In plaats daarvan had de vordering tegen [appellant 1] Beheer B.V. moeten worden afgewezen (het hof vraagt zich af of bedoeld is: verwezen) volgens De Laak c.s. De grief wordt verworpen. Het hof overweegt dat onbevoegdheid van de kantonrechter zou hebben moeten leiden tot een verwijzing van de vordering naar de bevoegde rechter. Tegen het achterwege laten van verwijzing staat echter ingevolge het bepaalde in artikel 71 lid 5 Rv geen hoger beroep open. Het hof overweegt bovendien dat de kantonrechter artikel 97 lid 1 Rv niet heeft miskend. Dat artikel houdt, kort gezegd, in dat een reconventionele vordering in principe wordt beslist door de rechter die de conventionele vordering behandelt en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. In deze zaak bestaat een zodanige verwantschap tussen de beide vorderingen dat het vanuit proceseconomisch oogpunt gewenst was om de beide vorderingen in een procedure te behandelen, en de kantonrechter daartoe bevoegd was
.
5.4
Grief IV in principaal hoger beroep is gericht tegen r.o. 3.8 van het tussenvonnis van 3 september 2021 en houdt in dat de kantonrechter de stellingen van De Laak c.s. ten onrechte zo heeft begrepen dat partijen niet steeds de levering van Heineken- of Grolschbier zijn overeengekomen, zodat zij in die gevallen ook ander bier mocht leveren. De Laak c.s. hebben slechts bedoeld te stellen dat als zij geen merk hebben vermeld op de facturen dit alleen maar betekent dat zij achteraf niet meer wisten of het Heineken- of Grolschbier was geweest. Het hof verwerpt de grief. De kantonrechter heeft overwogen dat het enkele feit dat op de facturen niet steeds vermeld is welk merk is gekocht en geleverd niet relevant is, en dat zij er vanuit gaat dat De Laak B.V. steeds Heineken of Grolschbier moest leveren. Dit komt overeen met de stellingen van De Laak B.V.
5.5
Grief XIV in principaal hoger beroep is gericht tegen r.o. 4.3 van het tussenvonnis van 24 december 2021. De Laak c.s. klagen met deze grief erover dat JNR ten onrechte in de gelegenheid is gesteld om op de vermeerdering van eis van De Laak B.V. te reageren, nadat zij op de inhoudelijke vordering reeds had gereageerd bij akte van 2 november 2021. Het hof overweegt dat JNR in haar akte van 2 november 2021 bezwaar had gemaakt tegen de eiswijziging wegens strijd met de goede procesorde. In r.o. 4.4 van het tussenvonnis van 24 december 2021 heeft de kantonrechter de eiswijziging toegelaten en overwogen dat uit niets blijkt dat de eiswijziging in strijd is met de goede procesorde. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat JNR vervolgens in de gelegenheid is gesteld om op de eiswijziging te reageren. Dat de vermeerdering van eis van De Laak B.V. ziet op dezelfde vordering die eerst door [appellant 1] Beheer B.V. was ingesteld, waarop JNR al had gereageerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Deze grief faalt.
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant 1] Beheer B.V. terecht afgewezen
5.6
De Laak c.s. hebben betoogd dat de vordering van [appellant 1] Beheer B.V. tegen JNR ten onrechte is afgewezen (de grieven III, XII en XIII in principaal hoger beroep). JNR heeft altijd zaken gedaan met [appellant 1] in persoon, en [appellant 1] was bevoegd om zowel [appellant 1] Beheer B.V. als De Laak B.V. te vertegenwoordigen. Het was JNR steeds volstrekt duidelijk dat [appellant 1] niet in eigen naam contracteerde. JNR heeft ook nooit geklaagd over de tenaamstelling van de facturen op naam van “DSWdrankenhandel”, aldus steeds De Laak c.s.
5.7
Het hof overweegt dat uit de enkele tenaamstelling van de facturen niet volgt dat het voor JNR duidelijk moet zijn geweest dat zij vanaf een bepaald moment niet langer overeenkomsten sloot met De Laak B.V. maar met [appellant 1] Beheer B.V. of DSWdrankenhandel. JNR heeft dit ook gemotiveerd betwist en erop gewezen dat zij al in haar brief van 13 maart 2017 heeft gesteld dat zij niet bekend was met het bedrijf DSWdrankenhandel, op naam waarvan zij recent ineens facturen toegezonden had gekregen, en dat namens De Laak c.s. hierop niet is gereageerd.
5.8
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hangt de beantwoording van de vraag wie als contractspartij dient te worden aangemerkt af van hetgeen de betrokken partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijze mochten afleiden. Vast staat dat JNR al jaren handel dreef met De Laak B.V. en dat [appellant 1] onaangekondigd en zonder voorafgaand overleg met JNR vanaf 22 februari 2017 is gaan factureren namens DSWdrankenhandel, welke naam volgens De Laak c.s. een handelsnaam van [appellant 1] Beheer B.V. is. Onder deze omstandigheden mochten De Laak c.s. er niet van uitgaan dat JNR ermee akkoord was dat zij vanaf dat moment niet meer handelde met De Laak B.V. maar met [appellant 1] Beheer B.V. of DSWdrankenhandel. De vordering van [appellant 1] Beheer B.V. is daarom terecht afgewezen door de kantonrechter. De grieven III, XII en XIII in principaal hoger beroep slagen niet.
5.9
De Laak c.s. hebben met grief XIII in principaal hoger beroep ook geklaagd dat de eiswijziging van [appellant 1] Beheer B.V. (bij akte na tussenvonnis, tevens houdende akte eiswijziging van 5 oktober 2021) ten onrechte is afgewezen. Aangezien hiervoor is overwogen dat de vordering van [appellant 1] Beheer B.V. terecht is afgewezen door de kantonrechter, en [appellant 1] Beheer B.V. in hoger beroep alsnog haar eis heeft kunnen aanpassen, hebben De Laak c.s. in zoverre geen belang bij de grief.
De Laak B.V. heeft niet, althans niet volledig, voldaan aan haar verplichting om aan JNR bier van Heineken en/of Grolsch te leveren
5.1
De Laak c.s. zijn met de grieven V tot en met VII, XI, en XV tot en met XVIII in principaal hoger beroep opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 2.7 van het eindvonnis dat voldoende is komen vast te staan dat De Laak B.V. niet heeft voldaan aan haar verplichting om aan JNR bier van het merk Heineken en/of Grolsch te leveren. Kort samengevat betogen De Laak c.s. dat de kantonrechter ten onrechte een bewijsvermoeden heeft aangenomen ten gunste van JNR en heeft bepaald dat De Laak B.V. tegenbewijs mag leveren. Er is nooit komen vast te staan dat het aan JNR geleverde bier geen origineel merkbier was en JNR heeft niet tijdig geklaagd na de leveringen van het bier, aldus De Laak c.s.
5.11
De stelplicht en bewijslast van de stelling dat De Laak B.V. geen bier van Heineken en Grolsch heeft geleverd, rusten op grond van artikel 150 Rv op JNR . Het hof heeft al het bewijs, waaronder de in deze procedure overgelegde producties en de afgelegde getuigenverklaringen, zelfstandig opnieuw gewaardeerd. Het hof acht voldoende bewezen, met name op basis van het door JNR overgelegde Rapport van bevindingen inzake klachtfusten en fusten verkregen door middel van proefaankopen door Heineken van 22 september 2017 (hierna: het rapport), opgesteld door [particulier onderzoeker] (zie r.o. 4.6 hiervoor ), dat 50 procent van het aan JNR geleverde bier in de periode van 1 januari 2016 tot maart 2017 geen merkbier is geweest. Het hof overweegt hierover het volgende.
5.12
Uit het rapport volgt dat in opdracht van Heineken in de periode van april tot en met november 2016 in totaal ongeveer 70 Heineken fusten zijn onderzocht. Dit betrof enerzijds klachtfusten die door een horeca-ondernemer waren gemeld bij een Heineken-groothandel, waarna de Heineken-groothandel het fust in ontvangst heeft genomen en overgedragen aan de Kwaliteitsdienst van Heineken in Zoeterwoude, en anderzijds tijdens het onderzoek gedane proefaankopen door Heineken bij horecaondernemers. Van 32 fusten is na analyse vastgesteld dat deze geen Heinekenbier bevatten.
5.13
[particulier onderzoeker] heeft als getuige onder meer toegelicht dat in het kader van het onderzoek op 20 juni 2016 in café Charlois een proefaankoop van drie Heinekenfusten is gedaan. Dat bier was door JNR aangeleverd bij café Charlois. Twee van de drie fusten bleken geen Heinekenbier te bevatten. Beide fusten hadden een valse ten minste houdbaar tot (tht)-sticker en een meermaals gebruikte zogenoemde cap (dop). De Laak B.V. bleek de leverancier te zijn (van JNR ) van ander bier dan Heinekenbier in Heinekenfusten.
5.14
Verder acht het hof in dit verband de volgende feiten en omstandigheden van belang. In het Heinekenvonnis is vastgesteld dat De Laak B.V. meerdere Heinekenfusten met daarin ander bier dan Heinekenbier heeft verkocht, dat De Laak B.V. heeft erkend dat zij een aantal fusten met niet-Heinekenbier als Heinekenbier heeft verkocht, dat bij De Laak B.V. rollen met namaak tht-stickers zijn aangetroffen en dat bij onder meer JNR Heinekenfusten met vals bier zijn aangetroffen. De Laak B.V. en haar (indirecte) bestuurders zijn door de strafrechter veroordeeld voor bedrog met merkbier, al is [betrokkene 1] in hoger beroep daarvan vrijgesproken. Daarbij is bewezen verklaard dat zij in de periode van 1 mei 2016 tot 1 maart 2017 ongeveer 8400 tht-stickers met daarop de merknaam Heineken hebben vervalst en een groot aantal bierfusten met de merknaam Heineken die waren gevuld met niet-Heinekenbier hebben verkocht. Ook is bewezen verklaard dat zij in de periode van 1 mei 2016 tot 1 maart 2017 een aantal fusten met daarop de merknaam Grolsch hebben verkocht terwijl in die fusten geen door Grolsch gebrouwen bier zat. De Laak B.V. heeft ten slotte niet gereageerd op het verzoek van JNR per brief van 13 maart 2017 om te bewijzen dat De Laak B.V. haar geen nepbier maar het merkbier heeft geleverd.
5.15
De Laak c.s. hebben [appellant 1] en [betrokkene 1] als getuigen doen horen. [appellant 1] heeft voor zover thans van belang verklaard dat hij zeker weet dat hij voor 100 procent Heinekenbier aan JNR heeft geleverd. [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij niet weet of de aan JNR geleverde fusten ander bier bevatten dan op het logo stond vermeld. Zij heeft verder verklaard dat zij wel weet dat er veel Heinekenbier is ingekocht en verkocht.
5.16
Omdat de verklaring van [appellant 1] , gelet op zijn hoedanigheid van bestuurder en enig aandeelhouder van [appellant 1] Beheer B.V. en (in de periode waar het hier om gaat) feitelijk bestuurder van De Laak B.V., afkomstig is van een partij die belang heeft bij deze zaak, dient deze met de nodige behoedzaamheid beschouwd te worden. [appellant 1] heeft volstaan met een stellige verklaring dat aan JNR Heinekenbier is geleverd. Hij heeft deze verklaring echter niet nader gemotiveerd en onderbouwd. Zo heeft hij geen verklaring gegeven voor het feit dat blijkens het rapport in bierfusten van Heineken die geleverd waren door JNR en afkomstig waren van De Laak B.V. geen Heinekenbier is aangetroffen. Aangezien bovendien vast staat dat in de strafprocedures door De Laak B.V. is erkend dat zij fusten met niet-Heinekenbier als Heinekenbier heeft verkocht, had van [appellant 1] mogen worden verwacht dat hij daar meer opening van zaken over had gegeven. Bij gebreke daarvan acht het hof zijn verklaring onvoldoende overtuigend.
5.17
De getuigenverklaring van [betrokkene 1] draagt vrijwel niets bij aan het bewijs. [betrokkene 1] heeft niets kunnen verklaren over de vraag of aan JNR al dan niet merkbier is geleverd. De door De Laak c.s. overgelegde inkoopoverzichten (productie 12 bij antwoord-akte na tussenvonnis tevens akte uitlating producties van 2 november 2021), waaruit valt af te leiden dat in 2017 merkbier, waaronder Heinekenbier, is ingekocht, ondersteunen de verklaring van [betrokkene 1] dat in 2017 merkbier is ingekocht. Maar het enkele feit dat in 2017 door De Laak B.V. merkbier is ingekocht, sluit de levering van ander bier (of met ander bier vermengd Heinekenbier) aan JNR in de periode van 1 januari 2016 tot maart 2017 bepaald niet uit. Bovendien hebben De Laak c.s. terecht zelf toegegeven dat ook ander, goedkoper bier is ingekocht, en dat dit niets zegt over de verkoop van Heineken- dan wel Grolschbier c.q. nepbier aan JNR .
5.18
Het hof concludeert dat door JNR voldoende bewijs is geleverd dat De Laak B.V. in de periode van 1 januari 2016 tot maart 2017 een aanzienlijke hoeveelheid – de helft van de geleverde fusten – niet-origineel bier als Heineken- en/of Grolschbier heeft geleverd aan JNR . Voor de andere helft van de aan JNR geleverde fusten heeft het hof onvoldoende bewijs aangetroffen. Uit het rapport blijkt immers dat in 32 van de (ongeveer) 70 onderzochte fusten niet-origineel Heinekenbier is aangetroffen, en dat in twee van de drie bierfusten die een proefaankoop waren en die afkomstig waren van JNR niet-origineel Heinekenbier zat. Dit betekent dat er ook een deel van de fusten wel origineel Heinekenbier bevatte. Aangezien de onderzochte Heinekenfusten waarin geen merkbier maar ander bier is aangetroffen, tevens waren voorzien van een valse tht-sticker en een meermaals gebruikte cap, kan de levering van dit bier De Laak B.V. worden toegerekend. Gelet op het bedrijfsmatige karakter van de fraude en het strafvonnis waaruit blijkt dat het bedrog zowel betrekking had op Heinekenbier als op Grolschbier, is er voor de bewijswaardering geen aanleiding om onderscheid te maken tussen de levering van niet-origineel Heineken- en Grolschbier.
5.19
Daarmee staat vast dat De Laak B.V. in de periode van 1 januari 2016 tot maart 2017 in aanzienlijke mate toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting om aan JNR Heineken- en/of Grolschbier te leveren.
5.2
JNR heeft onweersproken gesteld dat zij kort na het door Heineken gelegde beslag en een gesprek met de deurwaarder, waaruit signalen van merkinbreuk bleken, herhaalde malen, om te beginnen met haar brief van 13 maart 2017, aan [appellant 1] / De Laak B.V. heeft gevraagd om bewijs dat het overeengekomen merkbier was geleverd. Daarom kan niet worden geoordeeld dat JNR niet tijdig heeft geklaagd over het geleverde bier. Dat De Laak B.V. niet in staat is geweest om de door haar geleverde fusten te controleren omdat die reeds door JNR waren doorverkocht en geleverd, leidt niet tot een ander oordeel. De grieven V tot en met VII, XI en XV tot en met XVIII in principaal hoger beroep slagen gedeeltelijk, namelijk voor zover de rechtbank bewezen heeft verklaard dat in de relevante periode meer dan de helft van de geleverde bierfusten niet-origineel merkbier bevatten.
JNR mocht zich beroepen op opschorting
5.21
De Laak c.s. hebben met grief X in principaal hoger beroep gesteld dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat JNR een geslaagd beroep kon doen op opschorting en verrekening (vgl. r.o. 3.23 in het tussenvonnis van 3 september 2021). Volgens De Laak c.s. kon van hen niet worden verwacht dat zij tot in het oneindige verbonden bleven aan de opschorting en verrekening zonder dat van een grondslag daarvoor bleek. JNR heeft in reactie hierop gewezen op de wettelijke grondslagen die zijn opgenomen in de artikelen 6:127 BW/6:136 BW en 6:52 BW/6:262 BW en terecht aangevoerd dat aan de in deze artikelen gestelde voorwaarden voor opschorting/verrekening is voldaan, en dat De Laak c.s. op dit punt niet gemotiveerd hebben aangevoerd waarom dit anders zou zijn. Het hof overweegt dat JNR , nadat zij in maart 2017 gerede twijfel had gekregen over het geleverde bier, haar verplichting tot betaling van de nog openstaande facturen mocht opschorten, totdat zij duidelijkheid kreeg of al dan niet het overeengekomen merkbier was geleverd door De Laak B.V. en totdat de door JNR als gevolg van het door De Laak B.V. geleverde nepbier geleden schade door De Laak B.V. zal zijn vergoed. In zoverre slaagt deze grief niet. Voor zover deze grief ook is gericht tegen r.o. 3.24, waarin is geoordeeld dat De Laak B.V. tegenover JNR is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en de eventueel door JNR geleden schade moet vergoeden, en de bewijslastverdeling, slaagt de grief evenmin gelet op wat daarover hiervoor in r.o. 5.10 tot en met 5.20 reeds is overwogen.
De Laak B.V. moet alsnog 50 procent leveren van het merkbier waarop de facturen zien en JNR moet 50 procent van de facturen nu betalen en 50 procent na die levering
5.22
Uit het voorgaande volgt dat voldoende bewezen wordt geacht dat de helft van het aan JNR geleverde bier waarop de facturen zien geen merkbier is geweest. JNR heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:21 lid 1 BW aanspraak op alsnog nakoming door De Laak B.V. van haar contractuele verplichtingen tot levering van fusten met het overeengekomen merkbier. Grief 1 in incidenteel hoger beroep slaagt in zoverre. Aangezien het hof ervan uitgaat dat 50 procent van de geleverde fusten wel merkbier bevatte, moet JNR 50 procent van de openstaande facturen reeds nu betalen. De overige 50 procent moet JNR betalen nadat De Laak B.V. alsnog fusten met merkbier heeft geleverd. Omdat JNR zich tot op heden heeft mogen beroepen op opschorting, en wat betreft de alsnog te leveren fusten mag blijven beroepen op opschorting totdat deze zijn geleverd, is zij nog geen wettelijke (handels-)rente verschuldigd over de gefactureerde bedragen. Deze gaat pas lopen op het moment dat JNR met de betaling ervan in verzuim is geraakt, waarvan geen sprake is als JNR haar betalingsverplichting mag verrekenen met de door De Laak B.V. aan haar te betalen schadevergoeding. Het hof zal de wettelijke handelsrente daarom toewijzen zoals vermeld in het dictum.
5.23
De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen aldus dat De Laak B.V. gehouden is tot deugdelijke nakoming van de onderhavige overeenkomst tussen De Laak B.V. en JNR , in die zin dat De Laak B.V. alsnog 50 procent van de fusten merkbier waarop de facturen zien, dient te leveren. De Laak B.V. zal hiertoe worden veroordeeld. De desbetreffende facturen (zie r.o. 3.5 hiervoor) hebben betrekking op 166 (24 + 53 + 32 + 57) 50 liter fusten Heinekenbier en 12 (8 + 4) 50 liter fusten Grolschbier. Op de facturen van 27 februari 2017 en 7 maart 2017 staat weliswaar alleen het aantal van 32 respectievelijk 57 fusten “bier 50 l. à € 84,-” vermeld, maar uit de prijs heeft het hof afgeleid dat deze facturen de levering van Heinekenfusten betroffen. De Laak B.V. dient dus alsnog 83 (0,5 x 166) 50 liter fusten Heinekenbier en 6 (0,5 x 12) 50 liter fusten Grolschbier te leveren aan JNR . Het hof ziet geen aanleiding voor het verbinden van een dwangsom aan deze veroordeling zoals JNR heeft gevorderd.
5.24
Voor zover De Laak c.s. zich met zoveel woorden in dit verband hebben beroepen op ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van JNR omdat JNR het geleverde nepbier al weer voor een bij het desbetreffende merkbier behorende prijs heeft doorverkocht, overweegt het hof dat van ongerechtvaardigde verrijking geen sprake is. Indien JNR wordt verrijkt doordat De Laak B.V. naast het geleverde nepbier ook alsnog het overeengekomen merkbier levert, is dit niet het gevolg van een omstandigheid die aan JNR kan worden toegerekend maar van het feit dat De Laak B.V. doelbewust merkloos bier aan JNR heeft geleverd als ware het Heineken- en/of Grolschbier.
5.25
Van JNR kan in redelijkheid niet worden verlangd het merkloze bier aan De Laak B.V. terug te leveren nu vast staat dat zij dat bier – dat een beperkte houdbaarheidsdatum heeft – reeds heeft doorverkocht en dus tot teruglevering niet meer in staat is, wat aan De Laak B.V. zelf moet worden toegerekend.
De hoogte van de door De Laak B.V. te vergoeden vermogensschade van JNR
5.26
De Laak B.V. is gehouden om de vermogensschade te vergoeden die JNR als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van De Laak B.V. in de periode van 1 januari 2016 tot maart 2017 heeft geleden.
5.27
Ingevolge artikel 6:97 BW dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. De omvang van de schade wordt geschat indien zij niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Als uitgangspunt voor berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Volgens vaste rechtspraak dient schadeberekening plaats te vinden met inachtneming van alle (relevante) omstandigheden van het concrete geval. Dat houdt met name in dat de actuele bekende feiten in aanmerking worden genomen. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd.
5.28
Het hof gaat, net als de kantonrechter, bij de begroting van de door De Laak B.V. te vergoeden vermogensschade uit van het verschil tussen de waarde (verkoopprijs) van het overeengekomen merkbier en de waarde (verkoopprijs) van het feitelijk geleverde bier ten tijde van de tekortkoming van De Laak B.V. JNR heeft immers bier geleverd gekregen dat een lagere waarde had dan het bier waar zij voor had betaald, waardoor zij op het moment van de levering schade leed in haar vermogen. Het hof verwerpt het betoog van De Laak B.V. dat JNR geen schade heeft geleden omdat zij het bier voor een voor merkbier normale prijs aan haar klanten heeft doorverkocht. Het hof is van oordeel dat voor de begroting van de te vergoeden schade niet relevant is voor welke prijs JNR , die op dat moment onwetend was over het feit dat een aanzienlijk deel van het geleverde bier geen merkbier was, dit bier heeft doorverkocht. De Laak B.V. had met deze doorverkoop en met de prijs die JNR daarvoor in rekening heeft gebracht aan haar klanten immers niets te maken, en het hof ziet om redenen van billijkheid geen aanleiding om met de doorverkoop ten gunste van De Laak B.V. rekening te houden.
5.29
Uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van de vermogensschade is verder, zoals hiervoor in r.o. 5.18 is overwogen, dat 50 procent van het in de periode van 1 januari 2016 tot maart 2017 door De Laak B.V. aan JNR geleverde bier ten onrechte geen Heineken- en/of Grolschbier betrof. In hoger beroep is niet bestreden dat in de desbetreffende periode in totaal 1470 fusten Heinekenbier en 96 fusten Grolschbier aan JNR zijn geleverd, vgl. de facturen gedateerd 6 april 2016 tot en met 20 februari 2017, producties 25 en 26 bij akte overlegging producties van de zijde van JNR van 5 oktober 2021. Dit betekent dat voor de schadebegroting ervan uitgegaan moet worden dat 50 procent daarvan nepbier betrof, wat neerkomt op 735 fusten met vals Heinekenbier, en 48 fusten met vals Grolschbier. De 12 fusten met vals Heinekenbier (50 procent van 24 fusten) en 4 fusten met vals Grolschbier (50 procent van 8 fusten) waarop de factuur 17054 van 20 februari 2017 ziet, komen hierop in mindering. Het hof heeft hiervoor in r.o. 5.22 en 5.23 onder meer in verband met deze factuur immers geoordeeld dat De Laak B.V. gehouden is om alsnog de overeengekomen fusten met merkbier te leveren. Daardoor lijdt JNR wat betreft deze aan haar geleverde valse fusten geen schade. Voor de berekening van de vermogensschade wordt daarom uitgegaan van 723 fusten (735 – 12) met vals Heinekenbier en 44 fusten (48 – 4) met vals Grolschbier.
5.3
De Laak c.s. hebben geen grief gericht tegen de door de kantonrechter gehanteerde gemiddelde verkoopprijzen van € 84,- per fust voor Heinekenbier en € 70,- per fust voor Grolschbier zodat ook het hof daarvan uitgaat. De Laak c.s. hebben verder als juist erkend dat het ‘eigen merkbier’ (Geldersch/JWG/stadsbier) een waarde heeft van € 42,50 (of € 41,50) per fust. Het hof volgt De Laak c.s. niet waar zij stellen dat die waarde niet het uitgangspunt voor de schadeberekening zou moeten zijn omdat een fust altijd uit minimaal 50 procent echt merkbier bestond. Zodra merkbier vermengd wordt met “eigen merkbier” dient naar het oordeel van het hof uitsluitend te worden gerekend met de waarde (de verkoopprijs) van het “eigen merkbier”. De vermenging met echt merkbier betekent nog niet dat het bier daardoor een hogere verkoopwaarde krijgt.
5.31
Een en ander leidt tot de volgende schadeberekening:
- voor het Heinekenbier: 723 fusten x € 41,50 (verschil in waarde per fust) = € 30.004,50;
- voor het Grolschbier: 44 fusten x € 27,50 (verschil in waarde per fust) = € 1.210,-.
De totale vermogensschade die De Laak B.V. aan JNR dient te vergoeden, bedraagt dus € 30.004,50 + € 1.210,- = € 31.214,50.
De grieven VIII, IX, XVIX (het hof leest: XIX), XX en XXI in principaal hoger beroep slagen gedeeltelijk.
JNR heeft geen recht op schadevergoeding wegens reputatieschade
5.32
JNR heeft met grief 2 in incidenteel hoger beroep betoogd dat de kantonrechter de vordering wegens reputatieschade ten onrechte heeft afgewezen. JNR heeft verwezen naar r.o. 2.9 van het Heinekenvonnis waaruit volgt dat Heineken diverse meldingen kreeg van caféhouders met klachten over het door JNR doorverkochte en geleverde bier. Volgens JNR hebben de negatieve publiciteit rondom de valse bierleveringen en de relatief vele retourzendingen de reputatie van JNR als betrouwbare groothandel geschaad. Ook is JNR klanten verloren, waaronder [betrokkene 2] , die te kennen hebben gegeven dat zij zich opgelicht voelden en/of klaagden over zure fusten. De Admiraliteit te Rotterdam heeft rondgebazuind dat JNR nepbier verkocht, aldus JNR .
5.33
Het hof acht evenals de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat JNR als gevolg van het handelen van De Laak c.s. reputatieschade heeft geleden die aan De Laak c.s. kan worden toegerekend en maakt de desbetreffende overwegingen in r.o. 2.17 tot en met 2.19 van het eindvonnis van de kantonrechter tot de zijne. Grief 2 in incidenteel hoger beroep slaagt niet.
JNR heeft geen recht op schadevergoeding wegens tijdelijke sluiting van haar onderneming
5.34
JNR heeft met grief 3 in incidenteel hoger beroep gesteld dat zij schade heeft geleden doordat zij haar onderneming één dag moest sluiten. Zij heeft die schade geschat op een bedrag van € 1.188,-.
5.35
Het hof acht evenals de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat JNR als gevolg van de – zeer tijdelijke – bedrijfssluiting schade heeft geleden die aan De Laak c.s. kan worden toegerekend en maakt de desbetreffende overwegingen in r.o. 2.20 van het eindvonnis van de kantonrechter tot de zijne. Grief 3 in incidenteel hoger beroep slaagt in zoverre niet.
JNR heeft wel recht op schadevergoeding wegens inbeslagname van haar administratie
5.36
JNR heeft met grief 3 in incidenteel hoger beroep ook gesteld dat zij schade heeft geleden doordat zij enige tijd niet over haar administratie kon beschikken. Zij heeft die schade eveneens geschat op een bedrag van € 1.188,- wegens de kosten van extra werkuren om de administratie op orde te brengen. De Laak c.s. hebben hier tegenin gebracht dat ondanks de inbeslagname van de administratie verkoop gewoon mogelijk zal zijn geweest en dat JNR waarschijnlijk een back-up administratie gehad zal hebben.
5.37
Van JNR had een nadere toelichting op en onderbouwing van deze schadepost verwacht mogen worden. Desalniettemin acht het hof zonder meer aannemelijk dat JNR in haar bedrijfsvoering gehinderd zal zijn geweest doordat haar administratie geruime tijd in beslag genomen is geweest, en dat dit extra werk zal hebben meegebracht. Bij gebrek aan nadere onderbouwing kan het hof de schade die JNR daardoor heeft geleden niet nauwkeurig vaststellen. Daarom ziet het hof aanleiding om op de voet van artikel 6:97 BW de schade te schatten op een bedrag van € 500,-. Wat JNR meer aan schadevergoeding heeft gevorderd, wijst het hof af. Grief 3 in incidenteel hoger beroep slaagt in zoverre.
Geen aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten
5.38
Beide partijen hebben aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de wettelijke rente daarover), vgl. grief XXII in principaal hoger beroep en grief 5 in incidenteel hoger beroep. De door De Laak c.s. gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar omdat JNR zich tot op heden mocht beroepen op opschorting, zoals hiervoor in r.o. 5.21 is overwogen, en niet in verzuim is geraakt. De door JNR gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar omdat JNR niet heeft gesteld en onderbouwd dat zij andere buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan werkzaamheden ter voorbereiding van deze procedure. De grieven XXII in principaal hoger beroep en 5 in incidenteel hoger beroep slagen (in zoverre) niet.
De ingangsdatum van de door JNR gevorderde wettelijke rente over de schadevergoeding
5.39
De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf 28 juli 2020. De wettelijke rente wordt door JNR met grief 5 in incidenteel hoger beroep gevorderd met ingang van 13 maart 2017, althans 6 augustus 2019, althans 23 juni 2020 althans 28 juli 2020. Van JNR had verwacht mogen worden dat zij de grief in zoverre nader had toegelicht. De Laak c.s. hebben terecht aangevoerd dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien op grond waarvan de wettelijke rente met ingang van een andere datum dan 28 juli 2020 dient te worden toegewezen. Deze grief slaagt daarom in zoverre ook niet.
Proceskostenveroordeling
5.4
Het hof ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om anders te beslissen over de proceskosten in eerste aanleg dan de kantonrechter heeft gedaan. Grief XXIII in principaal hoger beroep slaagt derhalve niet.
5.41
Aangezien partijen in hoger beroep over en weer op enkele punten in het ongelijk zullen worden gesteld, ziet het hof aanleiding om de kosten in principaal en incidenteel hoger beroep te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Geen veroordeling tot vergoeding van de werkelijke advocaatkosten van JNR
5.42
Voor veroordeling van De Laak c.s. tot betaling van de werkelijke advocaatkosten van JNR zoals JNR heeft bepleit met grief 4 in incidenteel hoger beroep, ziet het hof geen grond. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is slechts in uitzonderlijke gevallen ruimte voor toekenning van een integrale proceskostenvergoeding, namelijk wanneer sprake is van onrechtmatig procederen of misbruik van procesrecht. JNR heeft weliswaar gesteld dat daarvan in het onderhavige geval sprake is geweest maar heeft dit slechts gemotiveerd door te stellen dat De Laak c.s. een terecht beroep op verrekening dan wel opschorting bestrijdt terwijl zij weet en het vast staat dat zij bedrijfsmatig vals bier heeft geleverd met schade voor JNR tot gevolg. Door te procederen jagen zij JNR nog meer op kosten. Het hof is, in het licht van het uitgangspunt dat 50 procent van het geleverde bier wel voldeed aan de overeenkomst, van oordeel dat JNR daarmee onvoldoende heeft aangevoerd om onrechtmatig procederen of misbruik van recht aan te nemen. Grief 4 in incidenteel hoger beroep kan derhalve niet slagen.
Bewijsaanbiedingen
5.43
Aan bewijslevering komt het hof niet toe omdat partijen geen bewijs hebben aangeboden van feiten die, indien bewezen, leiden tot een andere beslissing.
Conclusie
5.44
De conclusie is dat het principaal hoger beroep van De Laak c.s. gedeeltelijk slaagt en het incidenteel hoger beroep van JNR eveneens gedeeltelijk slaagt. Wat partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking. Daarom zal het hof het eindvonnis vernietigen en opnieuw beslissen als hierna te melden. JNR mag de reeds opeisbare 50 procent van de factuurbedragen die zij moet betalen verrekenen met het bedrag aan schadevergoeding dat De Laak B.V. aan haar moet betalen. Voor zover De Laak B.V. vervolgens alsnog de overeengekomen fusten met merkbier als bedoeld in r.o. 5.23 heeft geleverd maar nog niet heeft voldaan aan haar verplichting tot het betalen van de resterende schadevergoeding, mag JNR de dan nog resterende 50 procent ook verrekenen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2023;
en opnieuw rechtdoende:
  • verklaart voor recht dat De Laak B.V. gehouden is tot deugdelijke nakoming van de onderhavige overeenkomst tussen De Laak B.V. en JNR in die zin dat De Laak B.V. alsnog 50 procent van de fusten merkbier dient te leveren waarop de in dit geding aan de orde zijnde facturen zien;
  • veroordeelt De Laak B.V. tot levering van 50 procent van de fusten merkbier waarop de in dit geding aan de orde zijnde facturen zien;
  • veroordeelt De Laak B.V. tot betaling aan JNR van vergoeding van vermogensschade ten bedrage van € 31.214,50,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 2020 tot de dag van volledige voldoening;
  • veroordeelt De Laak B.V. tot betaling aan JNR van vergoeding van schade wegens inbeslagname van haar administratie ten bedrage van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2020 tot de dag van volledige voldoening;
  • veroordeelt JNR tot betaling van € 9.308,36 aan De Laak B.V., zijnde 50 procent van het totaalbedrag van de facturen, welk bedrag JNR mag verrekenen met het bedrag aan schadevergoeding van € 31.214,50 dat De Laak BV aan haar verschuldigd is;
  • veroordeelt JNR tot betaling van € 9.308,36 aan De Laak B.V., zijnde 50 procent van het totaalbedrag van de facturen, binnen twee weken nadat De Laak B.V. alsnog 50 procent van de fusten merkbier waarop de facturen zien heeft geleverd, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van levering tot de dag van verrekening en/of volledige voldoening;
  • veroordeelt De Laak B.V. tot betaling van de proceskosten in eerste aanleg, die aan de kant van JNR worden begroot op € 5.551,-, met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf veertien dagen na 17 maart 2023 tot de dag van volledige voldoening;
  • bepaalt dat in hoger beroep iedere partij de eigen proceskosten draagt zowel in principaal als in incidenteel hoger beroep;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, J.M.T. van der Hoeven-Oud en A.A. Bootsma en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.