[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid in het hoger beroep
De verdachte is door politierechter in de rechtbank Den Haag vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Aan de verdachte is – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 december 2020 te Noordwijk op een parkeerterrein, gelegen op of aan de [straat], althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], toebehoorde(n)
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft overrompeld door onverhoeds uit de bosjes en/of van achter een muurtje vandaan te springen en/of
- door hun meerderheid in aantal een dreigende situatie voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft doen ontstaan en/of
- achter die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft aangerend/gelopen en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ten val heeft gebracht en/of naar de grond heeft gewerkt en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of geduwd en/of aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft getrokken en/of
- een nekklem bij de [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft aangelegd en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geschopt/getrapt en/of gestompt/geslagen en/of
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gericht/getoond en/of
- op dreigende/dwingende toon tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gezegd: "ik schiet je kapot als je geen geld geeft", althans woorden van gelijke dreigende/dwingende aard en/of strekking, in elk geval die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] kenbaar heeft gemaakt dat zij geld moesten geven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks4 december 2020 te Noordwijk op een parkeerterrein, gelegen
op ofaan de [straat],
althans op of aan een openbare weg,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag,
in elk geval enig goed,dat
/die geheel of ten deleaan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], toebehoorde(n)
- die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft overrompeld door onverhoeds uit de bosjes en
/ofvan achter een muurtje vandaan te springen en
/of
- door hun meerderheid in aantal een dreigende situatie voor die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft doen ontstaan en
/of
- achter die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft aangerend
/gelopenen
/of
- die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] ten val heeft gebracht en
/ofnaar de grond heeft gewerkt en
/of
- die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft vastgepakt en
/ofgeduwd en
/ofaan die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft getrokken en
/of
- een nekklem bij de [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft aangelegd en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft
geschopt/getrapt en/of
gestompt/geslagen en
/of
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/aan die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft gericht/getoond en
/of
- op dreigende
/dwingendetoon tegen die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft gezegd: "ik schiet je kapot als je geen geld geeft",
althans woorden van gelijke dreigende/dwingende aard en/of strekking, in elk geval die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] kenbaar heeft gemaakt dat zij geld moesten geven,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen vrijspraak van de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. Daartoe heeft hij gesteld dat het geld eerder onrechtmatig door aangevers was afgepakt en in essentie nog steeds aan de verdachte en zijn medeverdachten toebehoorde.
Het ten laste gelegde gedeelte “met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen” kan daarmee volgens de raadsman niet worden bewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Dat de verdachte of medeverdachte recht meende te hebben op het tenlastegelegde ‘voordeel’, omdat eerder geld zou zijn afgepakt door de aangevers, doet niet af aan de aanwezigheid van het bewuste oogmerk bij de verdachte. De onoorbare eigenrichting, met het daarmee gepaard gaande geweld, van de verdachte en zijn medeverdachten maakt de (poging tot) bevoordeling in dit geval wederrechtelijk.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen geprobeerd om twee jongens af te persen voor geld. De verdachte is meegegaan met zijn zoon en vrienden van zijn zoon en heeft het plan dat zij al hadden bedacht, gewijzigd voor wat betreft de locatie. Hij heeft daarbij een nepvuurwapen meegenomen dat niet van echt was te onderscheiden.
De verdachte heeft dit nepwapen vervolgens ook aan de slachtoffers getoond en heeft niet alleen deelgenomen aan het toegepaste geweld, maar bovendien het bovenlichaam van de beide slachtoffers ontkleed.
Dat bekenden van zijn zoon eerder mogelijk waren opgelicht door de aangevers rechtvaardigt het handelen van de verdachte in het geheel niet. De verdachte heeft bovendien een leidende rol op zich genomen en had, zeker als volwassene, op meerdere momenten kunnen en moeten beslissen om te stoppen.
Uit verklaringen van de slachtoffers blijkt dat zij heel erg zijn geschrokken van het feit en dat zij hebben gevreesd voor hun leven.
Het hof is er gelet op het onderzoek ter terechtzitting, waaronder de proceshouding van de verdediging, niet van overtuigd dat het door de verdachte verbaal getoonde inzicht in zijn eigen gedragingen daadwerkelijk doorvoeld en doorleefd is. Van oprechte verantwoordelijkheid voor het kwalijke van zijn handelen en van de impact van het feit op de slachtoffers is het hof daarom niet (voldoende) gebleken.
Tegen deze achtergrond wenst het hof te benadrukken dat voor enig gelegitimeerd toelaatbaar eigenmachtig optreden door de verdachte geen enkel aanknopingspunt in het dossier aanwezig is; wél is sprake van strafbare eigenrichting.
In beginsel rechtvaardigt de bewezenverklaring dan ook de oplegging van de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf. Toch zal het hof hiervan afwijken om de navolgende redenen.
Het hof ziet namelijk in dat ook de verdachte is getroffen door de gevolgen van de vervolging en berechting in welk licht hij psychische hulp heeft gezocht. Verder heeft de verdachte een blanco strafblad en een stabiel leven. Voorts betrekt het hof nadrukkelijk de omstandigheid dat de bewezenverklaring een feit van meer dan vier jaar oud betreft en zal het hof rekening houden met de afdoening van de strafzaken tegen de medeverdachten.
Het hof is – dit alles afwegende en in aanmerking genomen het tijdsverloop en de redelijke termijn van berechting na het vonnis waarvan beroep - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof volgt derhalve de door de advocaat-generaal gevorderde combinatie van straffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.