ECLI:NL:GHDHA:2025:426

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
2200173624
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht plegen door een masseur met een cliënt in de gezondheidszorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor ontucht. De verdachte, werkzaam als masseur, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een cliënt die zich aan zijn zorg had toevertrouwd tijdens een ontspanningsmassage. De zaak is teruggewezen door de Hoge Raad na een eerdere vrijspraak voor het primair tenlastegelegde feit. Het hof oordeelde dat de aangifte van de cliënt betrouwbaar was, mede ondersteund door verklaringen van andere vrouwen die soortgelijke ervaringen met de verdachte hadden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële en materiële schade had geleden door de ontuchtige handelingen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001736-24
Parketnummer: 09-837116-20
Datum uitspraak: 24 maart 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1972,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] en de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, zoals in het vonnis nader omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft – in een andere samenstelling – de verdachte bij arrest van 6 april 2022 (onder rolnummer 22-002238-20), met vernietiging van het vonnis, van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] en de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, zoals nader omschreven in dat arrest.
Namens de verdachte is tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 14 mei 2024 voornoemde uitspraak van het hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 december 2017 te Leiden door geweld of een andere feitelijkheid en/of
bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- terwijl hij als masseur uit feitelijke verhoudingen overwicht had op [persoon 1] en/of
- het onverhoeds aanraken van de (blote) billen en/of vagina en/of schaamstreek van die [persoon 1] en/of
- het onverhoeds masseren van de billen en/of tussen de billen en/of de bovenbenen van die [persoon 1],
[persoon 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 1], te weten
- het (meermalen) aanraken/masseren tussen de (blote) billen van die [persoon 1] en/of
- het betasten/aanraken van de schaamlip(pen) van die [persoon 1] en/of
- het betasten en/of het met twee vingers en een duim masseren/kneden, althans het aanraken, van de
clitoris van die [persoon 1];
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2017 te Leiden, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, als masseur ontucht heeft gepleegd met [persoon 1], die zich als patiënt
en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- het (meermalen) aanraken/masseren tussen de (blote) billen van die [persoon 1] en/of
- het betasten/aanraken van de schaamlip(pen) van die [persoon 1] en/of
- het betasten en/of het met twee vingers en een duim masseren/kneden, althans het aanraken, van de
clitoris van die [persoon 1].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 december 2017 te Leiden, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg
en/of maatschappelijke zorg, als masseur ontucht heeft gepleegd met [persoon 1], die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd, door
- het
(meermalen) aanraken/masseren tussen de
(blote
)billen van die [persoon 1] en
/of
- het betasten/aanraken van de schaamlip
(pen
)van die [persoon 1] en
/of
- het betasten en
/ofhet met twee vingers en een duim masseren/kneden
, althans het aanraken,van de clitoris van die [persoon 1].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Algemeen kader
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - het bewijs dat een verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster [persoon 1]
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaring van [persoon 1] (hierna ook: de aangeefster) onbetrouwbaar is en van het bewijs moet worden uitgesloten.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft op 6 november 2019 aangifte gedaan en – samengevat – het volgende verklaard. Op 28 december 2017 had zij een ontspanningsmassage in de massagesalon van de verdachte. Zij werd door de verdachte gemasseerd. Tijdens de massage ging de verdachte steeds verder tussen haar billen masseren, waarna hij met zijn hand haar schaamlippen heeft aangeraakt. De aangeefster droeg een string. Daarna, toen zij op haar rug lag en de verdachte de voorkant van haar lichaam aan het masseren was, heeft hij wederom haar schaamlippen aangeraakt en ook haar clitoris met een knedende beweging, over haar string heen. De aangeefster was hiervan zo geschrokken, dat zij bevroor.
Na de massage heeft de aangeefster diezelfde middag haar huisgenoot, [persoon 2], via Whatsapp hierover verteld. De aangeefster heeft haar onder andere de volgende berichten geschreven:
  • “wow, ik ben vanmiddag naar zo’n professionele massagestudio geweest”;
  • “ik weet niet helemaal zeker of ik een #metoo'tje heb gehad of niet”;
  • “ik was wel eens vaker bij deze masseur geweest en ik kan me niet herinneren dat mijn schaamlippen, bilnaad en clitoris ook meededen de vorige keer”;
  • “dus daar werd ik een beetje door verrast”;
  • “mentaal vond ik het best wel awkward”;
  • “ik heb er niks van gezegd”.
Op 19 oktober 2019 heeft de aangeefster weer met [persoon 2] contact gehad via Whatsapp over de massage. De aangeefster heeft toen onder meer de volgende berichten geschreven:
  • “er gebeurde vanmorgen nog iets vreemds. Weet jij nog dat ik bijna 2 jaar geleden naar een massagesalon in Leiden was geweest? Met die masseur die de massage uitbreidde naar mijn schaamlippen en dat hele gebied? Over mijn onderbroek heen, dat wel. Maar het was echt niet oke en het overviel me nogal dus ik bevroor en zei er niks van”;
  • “mijn moeder stuurde vanmorgen een nieuwsartikel over hem door”;
  • “en een heel herkenbaar verhaal wat die vrouwen vertelde”;
  • “bij mij was het wel beperkt tot over mijn slipje heen en niet erin”.
[persoon 2] is op 8 januari 2020 gehoord als getuige. Zij heeft verklaard dat zij op meerdere momenten gesprekken heeft gehad met de aangeefster over hetgeen aangeefster zei te hebben ervaren bij de massage en dat zij heeft waargenomen dat de aangeefster op die momenten zichtbaar minder zelfverzekerd was, dat het de aangeefster bezig hield en dat de aangeefster er veel erover piekerde.
Het hof acht de door de aangeefster aan [persoon 2] verstuurde berichten naar hun bewoordingen zeer authentiek. De aangeefster vertelt daarin feitelijk wat er volgens haar is gebeurd, waarbij - zeker in de eerdere berichten - onbegrip, twijfel en verbazing doorklinken over wat haar is overkomen. De inhoud van de aangifte komt in de kern bezien overeen met de inhoud van deze Whatsappberichten.
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de aangeefster pas op 22 oktober 2019, nadat zij via een persbericht op de hoogte was geraakt van een andere strafzaak tegen de verdachte met een gelijksoortige verdenking, zich bij de politie heeft gemeld. Naar het oordeel van het hof doet dit aan de betrouwbaarheid van de aangifte echter niet af. De aangeefster heeft immers reeds op 28 december 2017, lang voordat zij kennis kreeg van de andere strafzaak tegen de verdachte, [persoon 2] bericht over hetgeen volgens haar was gebeurd.
Tot slot neemt het hof in aanmerking dat de getuige [persoon 2] blijkens haar verklaring ook enkele jaren later nog de impact ten gevolge van het incident bij de aangeefster in gesprekken hierover waargenomen.
Het hof is dan ook van oordeel dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster. Het hof zal deze verklaring gebruiken voor het bewijs.
Steunbewijs
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de betrouwbaar geachte verklaring van de aangeefster voldoende steun vinden in nog ander bewijsmateriaal. Daarover overweegt het hof als volgt.
Tegen de verdachte is ook door andere vrouwen aangifte gedaan, namelijk door [persoon 3] en [persoon 4]. Hun aangiftes maken onderdeel uit van het procesdossier in de onderhavige zaak.
[persoon 3] heeft - onder meer - verklaard dat zij op 8 december 2018 een ontspanningsmassage had in de massagesalon van de verdachte. Zij werd door de verdachte gemasseerd. [persoon 3] lag, slechts gekleed in haar onderbroek, op haar buik op een behandeltafel. De verdachte masseerde haar benen en kwam daarbij steeds hoger, tot een paar centimeter van haar vagina. Op een gegeven moment mocht [persoon 3] zich omdraaien en lag zij met haar rug op de behandeltafel. De verdachte masseerde haar buik en kwam steeds lager met zijn handen tot de bovenkant van haar onderbroek. Op een gegeven moment voelde [persoon 3] dat de verdachte met zijn hand onder haar onderbroek ging en dat hij met zijn hand naar haar vagina gleed. [persoon 3] voelde dat de verdachte met zijn vingers tussen haar schaamlippen kwam.
[persoon 4] heeft - onder meer - verklaard dat zij in de zomer van 2016 een ontspanningsmassage had in de massagesalon van de verdachte. Zij werd door de verdachte gemasseerd. [persoon 4] lag, slechts gekleed in haar string, op haar buik op een behandeltafel. De verdachte masseerde eerst de achterzijde van haar lichaam. Hij heeft toen eerst haar benen en daarna ook haar haar billen gemasseerd. Vervolgens is [persoon 4] op haar rug gaan liggen. Bij haar bovenbenen begon de verdachte ook haar lies te masseren. Hij schoof daarna haar slipje opzij, zodat haar slipje tussen haar schaamlippen kwam. De verdachte kwam bij haar lies en masseerde haar schaambot. De verdachte heeft haar schaamlip, schaambot en lies aangeraakt.
De verdachte is bij onherroepelijk geworden arrest van dit gerechtshof van 15 oktober 2020 (rolnummer 22-005255-19) veroordeeld voor - kort gezegd – het plegen van ontucht met [persoon 3] op 8 december 2018.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van [persoon 1], [persoon 3] en [persoon 4] op essentiële punten overeenkomsten vertonen:
- het gaat steeds om jonge vrouwen, die een ontspanningsmassage hadden in de massagesalon van de verdachte;
- de aangeefsters droegen tijdens die massage slechts hun onderbroek/string;
- de aangeefsters lagen eerst op hun buik tijdens de massage, waarbij de verdachte ook hun billen heeft gemasseerd;
- de aangeefsters lagen daarna op hun rug, waarna de verdachte tijdens de massage onverhoeds met zijn hand naar hun schaamstreek is gegaan en hun daar heeft aangeraakt over dan wel onder hun onderbroek/string.
Nu sprake is essentiële overeenkomsten in de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de feiten waarover [persoon 1], [persoon 3] en [persoon 4] hebben verklaard zijn begaan, acht het hof de verklaringen van [persoon 3] en [persoon 4] mede redengevend bewijs voor het aan de verdachte in deze zaak tenlastegelegde feit. De verklaringen van [persoon 3] en [persoon 4] geven aldus steun aan de aangifte van [persoon 1]. Dat de verdachte betrokken was bij het feit waarover [persoon 3] heeft verklaard, staat inmiddels in rechte vast. Van betrokkenheid bij het feit waarover [persoon 4] heeft verklaard is de verdachte vrijgesproken, maar dat staat er niet aan in de weg dat het hof ook haar verklaring betrekt bij het bewijs. Die vrijspraak wil immers niet zeggen dat dat feit niet is begaan. [1] Het hof acht ook de verklaring van [persoon 4] betrouwbaar. Zij heeft in detail verklaard over het gebeurde. Weliswaar was zij er ten tijde van haar aangifte van op de hoogte dat er andere aangiftes tegen de verdachte waren gedaan, maar de details daarvan kende zij niet, terwijl zij heeft uitgelegd waarom zij niet eerder aangifte heeft gedaan.
Deze verklaringen vormen tezamen met de overige gebezigde bewijsmiddelen het wettige en overtuigende bewijs dat de verdachte de tenlastegelegde ontuchtige handelingen heeft begaan. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, beantwoordt het hof de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan aldus positief.
Opzet
Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan het hiervoor door het hof vastgestelde handelen van de verdachte, een professioneel masseur, tijdens de massage onder de gegeven omstandigheden niet anders worden beoordeeld dan als opzettelijk verricht.
Slotsom
Gelet op het vorenstaande komt het hof aldus tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit. De verweren van de raadsvrouw worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich tijdens de uitoefening van zijn werk als masseur tijdens het geven van een ontspanningsmassage schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij het slachtoffer, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en misbruik gemaakt van zijn overwicht als masseur en van de kwetsbare positie van het slachtoffer toen zij grotendeels ontkleed op de massagetafel lag. De verdachte heeft met zijn handelen in ernstige mate het vertrouwen geschaad dat het slachtoffer in hem had gesteld. De relatie tussen een professionele masseur en een aan zijn zorg toevertrouwde cliënt schept voor de masseur een bijzondere verantwoordelijkheid, die de verdachte heeft miskend.
Uit de verklaring die het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd blijkt dat het handelen van de verdachte een grote impact op haar heeft gehad. Na de door de verdachte gepleegde ontuchtige handelingen was zij in de war. Zij schaamde zich ervoor dat zij, in plaats van de verdachte direct op zijn gedrag te spreken, ‘bevroor’. Als gevolg van de ontuchtige handelingen heeft zij een EMDR-therapie moeten volgen en zij ervaart nog immer een psychische belasting ten gevolge van het handelen van de verdachte.
De verdachte heeft voor dit alles kennelijk geen oog gehad en heeft enkel zijn eigen seksuele behoeften vooropgesteld. De verdachte heeft ervoor gekozen niet ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen. Aldus heeft hij er geen blijk van gegeven verantwoordelijkheid voor zijn gedrag te willen nemen.
Het hof heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte bij het reeds genoemde onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 15 oktober 2020 is veroordeeld in een soortgelijke zaak.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de volgende stukken:
- een reclasseringsrapportage van 21 juli 2020;
- een (in een andere zaak tegen de verdachte) uitgebrachte Pro Justitia rapportage opgemaakt door GZ-psychologen M. Krekt en S. Labrijn d.d. 21 februari 2019;
- een aanvullend psychologisch Pro Justitia rapport d.d. 19 april 2019 van beide deskundigen;
- een e-mail van psychotherapeut prof. dr. A. Tibben d.d. 21 maart 2022;
- een schriftelijke verklaring van prof. dr. Tibben d.d.
5 maart 2025.
Kort samengevat komt hieruit naar voren dat geen persoonlijkheidsproblematiek kan worden vastgesteld bij de verdachte, dat het recidivegevaar als laag wordt ingeschat en dat de verdachte vanwege stress gerelateerde klachten wordt behandeld door een psychotherapeut. De behandeling is gericht op het verkrijgen van inzicht in, en verbeteren van zijn emotieregulatie.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte, die - na het beëindigen van zijn werkzaamheden als masseur - in een andere sector werk had gevonden, thans werkloos is.
Alles afwegende acht het hof in beginsel - gelet op de ernst van het bewezenverklaarde - de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal het hof die gevangenisstraf evenwel in geheel voorwaardelijke vorm opleggen. Voorts acht het hof het passend en geboden om naast die voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur op te leggen, teneinde recht te doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit, die naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate tot uitdrukking komt in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Vordering tot schadevergoeding [persoon 1]
In het onderhavige strafproces heeft [persoon 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 3.080,20, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met bedoelde wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist voor zover het de immateriële schade betreft.
Nu het deel van de vordering dat ziet op de gestelde materiële schade van € 80,20 niet is betwist en dit deel het hof evenmin onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het hof uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten en de vordering toewijzen tot een bedrag van € 80,20, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij als gevolg van de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen een EMDR-therapie heeft moeten volgen en dat zij nog immer een psychische belasting ervaart ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Daarmee heeft zij de gevolgen van dat handelen met voldoende concrete gegevens onderbouwd. Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft daarbij gelet op de bedragen die in soortgelijke zaken zijn toegekend. [2] Voor het overige zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het hof zal de vordering aldus toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.080,20.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.080,20 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [persoon 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 1] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.080,20 (duizendtachtig euro en twintig cent) bestaande uit € 80,20 (tachtig euro en twintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [persoon 1], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.080,20 (duizendtachtig euro en twintig cent) bestaande uit € 80,20 (tachtig euro en twintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling, die kan worden toegepast bij niet (volledige) betaling, op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 december 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, voorzitter, mr. A. de Lange en mr. B.W. Mulder, leden, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 maart 2025.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 26 februari 1952, NJ 1952, 675.
2.Zie bijvoorbeeld het reeds genoemde arrest van dit hof 15 oktober 2020 en een arrest van dit hof van 8 februari 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:943)